Triest, Frans Adriaensz van (ca. 1560-1651/52)

Frans Adriaensz van Triest, herbergier (1584), schout van Woudenberg (vanaf 15 maart 1587), zoon van Adriaen Petersz van Triest, geboren ca. 1560 te Woudenberg, overleden 1651-1652 te Woudenberg

Gehuwd met

Gijsbertgen Jacobs

Gehuwd met

Jannichgen Frans, dochter van Frans Jansz van Ravenhorst en Goirtgen NN, geboren ca. 1565 te Woudenberg, overleden 1635-1641

 

Bronnen: 1) oudscherpenzeel.nl, 2) Triest, van, Henk van Woudenberg, april 2018, herzien januari 2023, 3) Kraaijenoord, Henk van Woudenberg, september 2018, herzien september 2022, 4) archiefeemland.nl, 5) hetutrechtsarchief.nl, 6) NT00061_45. Nadere Toegang op inv. nr 45 uit de Collectie Digitale Bronnen (61), M.S.F. Kemp, februari 2018. Regionaal Historisch Centrum Zuidoost Utrecht, 7) NT00061_36. Nadere Toegang op inv. nr 36 uit de Collectie Digitale Bronnen (61), M.S.F. Kemp, februari 2018. Regionaal Historisch Centrum Zuidoost Utrecht, 8) NT00061_57. Nadere Toegang op inv. nr 57 uit de Collectie Digitale Bronnen (61), M.S.F. Kemp, februari 2018. Regionaal Historisch Centrum Zuidoost Utrecht, 9) Oudschildgeld Woudenberg en Geerestein 1536-1775. Historische toegangen van de Gelderse Vallei, deel 13. Bureau voor Familie-Historie, Woudenberg, 1993

In 1582 pacht Jacob Thijss de tiend van Meersbergen, borgen Frans van Dries [sic= Triest] en Willem Gijsbertsz raijmaecker te Woudenberg.

Op 16 februari 1583 verstrekt Frans van Triest als tweede erfgenaam van Adriaen van Triest, sijn zal. vader, een machtiging voor een procedure.

Op 14 maart 1587 wordt Frans van Triest door de Staten van Utrecht benoemd tot schout van Woudenberg: “Alzoo Frans Jansz scholtus tot Woudenberch opt schrijven van de Staten van Utrecht tselve schoutampt geresigneert heeft ten behoeve van Frans van Triest sijn schoonzoon … ende de Staten geïnformeert sijnde van de bequaemheit ende neersticheit van voors. Frans van Triest”.

In 1588 is Frans samen met zijn zus Petertje erfgenaam van zijn vader Adriaan. Hij vervolgt dat jaar een gerechtelijke procedure om een schuld van inwoners van Renswoude aan zijn vader.

Op 16 mei 1589 Frans Adriaensz van Triest schout te Woudenberg voor hemzelf en voor zijn zuster, beiden enige erfgenamen van zaliger Adriaen van Triest hun vader, versus Gerrit Matheusz, Cornelis Morren, Cornelis Henrickx, Jacob Cornelisz en Evert Goertss inwoners van Renswoude, mede voor de andere inwoners aldaar. Zaliger Adriaen van Triest was schout en herbergier te Woudenberg. Zaliger Jan Willemsz en zaliger Bart Gosensz woonden ook Renswoude, Gerrit de Cruijff was secretaris te Woudenberg.

Op 24 april 1591 ontvangt Frans van Triest, schout tot Woudenberch, f 200-0-0 en jaarlijkse rente die hem van het gerecht van Woudenberg competerende is van Jacob Cornelisz, met verwijzing naar een akte van 27 september 1582 voor het gerecht van Woudenberg.

Op 24 januari 1595 Frans Jansz van Ravenhorst schout van Woudenberch en Rhijnswoude, Frans van Triest schout van Woudenberch en Rhijnswoude, Thijman Goortsz wonende te Ginckel, Dirck Aelbertsz wonende te Ginckel, en de gemeente van Ginckel, stellen Daniel van Weede en Henrick van Nijenrode aan om voor gedeputeerde staten een akkoord te sluiten in het proces tussen Ginkel en Amerongen.

In 1599 heeft Frans in bruikleen ‘6 mergen land in Slappendel’ en ‘samet met Adriaan Timmerman en Claas Otten 11 mergen lands genaamd De Schilt en Doornheg’. Hij heeft in eigendom en gebruik een erf groot omtrent 30 mergen.

Op 22 juli 1605 Frans van Triest schout te Woudenberg versus Peter Jansz Bosch te Renswoude.

Op 29 juli 1606 constitueren Frans van Triest schout te Woudenberg voor hemzelf en zijn vrouw, Marten Fransz ook aldaar wonende, samen erfgenamen van Frans Jansz, om te consenteren te vrijen Jan Jansz voor haer portie hereditair wesende het achtendeel van 300 gulden hooftsoms als hij met zaliger Frans Jansz op rente genomen heeft van Adriaen Cornelisz van Montfoert.

Op 15 januari 1611 wordt Jacob Jacobsz de Cruijff veroordeeld tot het betalen van proceskosten en een geldboete vanwege bedreiging van Frans van Triest.

Op 15 april 1618 worden de huwelijkse voorwaarden opgesteld voor het huwelijk tussen Cornelis Woutersz, Albert Cornelisz Caen, Jacob Pelgromsz van Velpen vanwege Henrick Jansz van Couwenhoven, geassisteerd met Jan Henricxz van Couwenhoven, ter eenre zijde, en Anthonis van Triest (procureur voor de Hove van Utrecht), Evert Lambertsz, Rijck van Diest, geassisteerd met Frans van Triest (Scholt tot Woudenberch) vanwege Goertgen van Triest, zijn dochter, ten andere zijde. Henrick Jansz met zijn zoon Jan Henricxz brengt in 1300 Carolus gulden in gereed geld met “een vrije brudegom”. Verder belooft Henrick Jansz zijn zoon Jan Henricxz uit zijn goederen na zijn dood voor zijn heerlijkheid 500 Carolus gulden. Frans van Triest met zijn dochter Goertgen van Triest belooft 1500 Carolus gulden aan gereed geld. Mochten de toekomende echtelieden of een van hen beiden zonder geboorte na te laten komen te overlijden, dan zullen de hier ingebrachte goederen erven op de zijde waarvan zij gekomen zijn. Winst en verlos van de boedel zijn half en half; erfenis wordt niet als winst gerekend. Op conditie dat de echtelieden bij de dood van hun resp. ouders dat wat hen ten huwelijk is beloofd, weer in zullen brengen voordat zij met hun broeders en zusters ter deling zullen komen, met uitzondering van de 500 gulden die de bruidegom voor zijn heerlijkheid is beloofd, die hij vooruit uit de boedel van zijn ouders zal trekken. Mocht de bruidegom binnen het jaar na het huwelijk (dat God behoede) komen te overlijden zonder geboorte na te laten, dan zal de bruid uit de gereetste goederen van de bruidegom 300 Carolus gulden genieten.

Op 12 september 1629 besluit het gerecht van Amersfoort dat in de akte voor Rijck van Diest de naam van de borg, zijn zwager Frans van Trijest, zal worden ingevuld, met opmerking in de kantlijn van 19 januari dat de raad hiermee akkoord gaat.
Op 22 april 1634 compareert Francois van Triest, scholtus te Woudenberch. Hij had zich borg gesteld voor zijn zwager Rijck van Diest, oud-borgemeester van Amersfoort, voor de ontvangst van de impost door Van Diest. Rijck Jacobszn, doelemeester, en Jacques Lhermite, zijn zwagers, hadden beloofd de comparant te vrijen en indemneren van voornoemde borgtocht. Tot meerdere zekerheid van deze borgtocht kreeg comparant van de heeren regeerders dezer stad en van de ontvanger van de Ed. Mog. Heeren Staten ’s lants van Utrecht, van cessie recht van hypotheek en parate executie op persoon en de goederen van voornoemde Rijck van Diest. Comparant wenst dat ditzelfde ook zal gelden voor Rijck Jacobsz en Jacob Lhermite, uit kracht van hun belofte van waarborg voor comparant ‘daervoor sijluijden gehouden werden tot vermaninge hem comparant behoorlijk te verseeckeren, gelijck deselve Rijck Jacobsz en Jacques Lhermite mede comparerende de voorschreven cessie accepterende, beloofden bij desen en versochten de comparant respectievelijk hiervan acte is dese’.

Op 18 maart 1635 compareren Frans van Trijest, schout van Woudenberch, en Jannichgen Fransdr, ziek te bedde liggende. Zij herroepen alle voorgaande testamenten en in het bijzonder die van 11 januari 1623. Om hun kinderen in vrede en vriendschap op te voeden en ter voorkoming van twist en onenigheid hebben zij besloten ieder erfportie aan te wijzen voor zover mogelijk en wel als volgt:

a) Zij hebben aan de kinderen van hun beider overleden zoon, Anthonis van Triest, boven hetgeen wat hun zoon ten huwelijk heeft ontvangen en daarbuiten nog heeft gekregen, vermaakt het huis met de twee hofstede aan de noordzijde van de Voorstraat te Woudenberch, strekkende tot aan de Kerkgracht, oostwaarts de oude Kerckensteegh, westwaarts hun huis, door Reijer Huijgen bewoond. Deze kinderen zullen tevens genieten de 6 schaer weijens op de Meent en de verdere gerechtigheid daar aan behorende, met al hetgeen aard- en nagelvast en daarop is, zowel schuur als anderszins. Waarvan de ene hofstede daar de stenen kamer op staat is thijns en thijendt vrij. Verder vermaken zij deze kinderen 3 dammaten land die zijn gelegen in Seldrecht tussen de beide weteringen. Voorwaarde is dat genoemde kinderen deze erfenis alleen mogen aanvaarden als zij de borgtochten hebben ingelost van testateurs aan het Weeshuijs te Utrecht en Johan van Noortwijck (Domheer). De kinderen mogen geen heerlijkheid of voordeel pretenderen want hun erfportie is groter dan wat hen toekomt omdat zij de kinderen van testateurs enige zoon zijn,

b) Verder vermaken zij aan Adriaentgen van Trijest, voordochter van Frans en huijsvrouw van Gerrit Rijckszn, boven hetgeen zij ten huwelijk en daarbuiten al heeft ontvangen, een kamp land in Nedereeckerijs tot de straat te Woudenberch, strekkende van de Geresteijnsen dijck tot de Eeckerijster dijck toe, met de kamp land aan de Huijsteeder dijck in Overeeckerijs en testateurs deel van het lan din Over en Nedereeckerijs wat testateuren samen met Gerrit Rijckszn, hun zwager, van Gerrit van Schaffelaer en Aert Lam gekocht hebben. Verder nog omtrent 6 oude halff margen land in Slabbendel en 3½ dammaten land onder Bunschoten aan de NIeuwe weg, genaamd De Demmer, en nog het Tweede Campgen in Seldert, zijnde het vierde deel van 6 dammaten, gelegen tussen het kampje dat door testateuren aan Goortgen van Trijest, hun dochter, hierna vermaakt wordt, en tussen de Selderse Weteringe. Aan voornoemde Adriaentgen hebben zij de camp vermaakt aan het eind van de straet Nedereeckerijs, waar de erfgenamen van de heer van Geresteijn een klein hoekje aan de Geresteijnse steeg bezitten. Ingeval de testateurs dit hoekje van die erfgenamen mochten kopen, dan gaat dit naar Adriaentgen. In dat geval dient zij 200 carolus gulden in de boedel in te brengen,

c) Zij vermaken aan Gijsbertgen van Trijest, hun beider dochter, huijsvrouw van Helmert Franszn van Overeem, boven hetgeen zij ten huwelijk en daarbuiten ontvangen heeft, de helft van het erf Groot Rumelaer en het halve getimmer daarop, alsmede het bovenste stuk op het Weteringsche Erffken aan de Zeedijck ‘de warf tot het plagvelt of plagmaet toe’. Teven het Rumelaerse padstuck en een ’trijp’ van de lange ackeren aan de Noordzijde tot de Benedenste camp toe,

d) Zij vermaken aan Meijnsgen van Trijest, hun beider dochter, huijsvrouw van Evert Lambertszn, boven hetgeen zij ten huwelijk en daarbuiten heeft ontvangen, een huijsinge en hoffstede met weiland op de meent en alle getimmer daarop, waar testateurs tegenwoordig in wonen, met de rest van het Weteringse Erffgen, van de Weteringse dijck tot aan de lange ackeren, dwars over de breedte van het erfje met de schuur daarop en dan de zuidzijde van de Langeackeren tot het deel dat vermaakt is aan de huijsvrouw van Helmert Franszn . Voorwaarde is dat deze beide dochters de ongelden van voornoemd erfje zullen dragen naar gelang een ieder land heeft en ook ’tegens malcanderen gehouden sijn half en half te tuijnen en breder en uit te weteren en bauwercken maecken’,

e) Zij vermaken aan Maijken van Trijest, huijsvrouw van Adriaen Matthijszn van Langelaer, boven hetgeen bij haar huwelijk en daarbuiten genoten is, het Erffgen aan het Heetvelt Loeffs genaamd, zijnde ‘keurmoedich goed’, vrij zonder lasten, en 9 dammaten land te Bunschoten te veen aan de Colck, strekkende tot aan de nieuwe weg toe,

f) Zij vermaken aan Goortgen van Triest, huijsvrouw van Anthonis van Houff, boven hetgeen ten huwelijk en daarbuiten genoten is, een huijsinge en hoffstede waar Reijer Huijgen in woont, met weiland op de meent en ‘vorder gerechtigheid’ aan de noordzijde van de Voorstraat tot Woudenberg, naast het huis dat hiervoor aan de kinderen van Anthonis van Triest zaliger is vermaakt. Op voorwaarde dat het huis zijn ‘gerechtigheid’ behoudt om in de muur van het grote huis te mogen aanankeren. Zij vermaken dezelfde dochter Goortgen het huis op de Loodijck met het uijtterdijckgen waar het op staat en 12 dammaten land in polder De Haar met het oude Kooijtgen gelegen tussen de Loodijck en de Seldersen dijck, en nog een campgen daar aan, zijnde omtrent het vierde deel van 6 dammaten in Seldert,

g) Verder legateren zij Meijntgen Evert Lambertszn dochter, hun nicht die bij hen woont, 600 carolus guldens op voorwaarde dat zij alleen met raad van testateuren en vrunde zal huwen en tot zover zullen de erfgenamen van de testateuren dit geld ten behoeve van Meijntgen op rente zetten, voor zover zij het tijdens het leven van de testateuren nog niet heeft genoten. Mocht zij overlijden zonder wettige levende geboorte na te laten, dan zullen deze 600 guldens, voor zover niet verteerd, komen op testateurens kinderen, kindskinderen en erfgenamen.

Zij vermaken al hun verdere goederen, roerende, onroerende, heerlijke, deelbare, renten, acten en crediten, inboedel en huisraad, ‘meessen in de vaelt’, coorn op het veld en in de bergen en schuren, haeff en beesten, bouwgereedschap, geld, goud, enzovoort, aan voornoemde vijf dochters en de kinderen van hun overleden zoon, ieder een 6e deel. Adriaentgen van Trijst deelt hierin, als voordochter, mee als de anderen. Het is hun wil dat ieder van voornoemde kinderen en zoonskinderen zullen behouden wat zij als huwelijksgoed en daarbuiten gehad hebben of wat testateurs verder voor hen hebben uitgegeven. Zij hebben voor zover het hun mogelijk was bij de verdeling van de erfporties rekening gehouden. Wat hen nog voorgeschoten of verstrekt zal worden, zal nog worden ingehouden en dat geldt ook voor de kinderen van Anthonis van Triest zaliger, voor hetgeen aan hun ouders is gegeven, voorgeschoten en betaald, uitgezonderd de borgtochten die testateuren ten behoeve van het Weeshuijs te Utrecht en Johan van Noortwijck hebben verstrekt en hetgeen de testateuren nog voor deze kinderen en hun moeder zullen voorschieten, hierop zullen ze gecort worden. Het is ook hun uiterste wil dat hun kinderen behouden zullen die kapitalen die enigen van hen van testateuren op rente hebben, zonder die hoeven inbrengen in de boedel aangezien testateuren bij de verdeling hiermee al rekening hebben gehouden. Mochten enigen van hen wat aflossen of de rente betalen, dan wordt dat genoteerd. Ieder van de kinderen dient de rente te betalen zolang de testateurs leven en langer niet.

Op 21 februari 1640 attesteert Frans van Triest, oud omtrent tachtigh jaren.

Op 10 september 1640 machtigt Maria Bourgois, weduwe van Thomas Chreze, tevens optredend voor haar mondige en onmondige kinderen, Marten Bartzn (wonend te Bunschoten) om voor scholt en gerecht van Bunschoten, ten behoeve van Frans van Triest en zijn erfgenamen, te transporteren een perceel land van 8 dammaten, gelegen in het gerecht van Bunschoten. Met huijs, hof en hofstede daarop staand. Belofte van vrijnge en waringe te doen volgens erfkoopsrecht en te verklaren dat comparante ten volle met de kooppenningen betaald is.

Op 19 januari 1641 geeft Goort Thonisz, wonende tot Leusden, volmacht aan Frans van Triest om namens hem te compareren voor de thinsheer van het huis Natewisch om daar te transporteren ten behoeve van Heimert Fransen en Gisbertgen van Triest, sijn huijsvrouw, een erf genaamd Cleijn Rumelaar, en om te bekennen dat de kooppenningen betaald zijn.

Op 2 maart 1641 een verzoekschrift van Frans van Triest. Hij is 56 jaren geleden verzocht schout van Woudenberg te worden. Dat weigerde hij aanvankelijk omdat de vijand het platteland verdierf en niemand, dan met het grootste gevaar, zijn goederen kon gebruiken en dagelijks gevangen en beroofd werden. Uiteindelijk liet hij zich overreden om het voor 2 jaar te doen. In welke tijd hij dagelijks in levensgevaar is geweest. Hij heeft toen ontslag verzocht, in ieder geval voor het innen van de ongelden. Maar dit is geweigerd. In die
tijd heeft het gerecht geen geld hoeven lenen. Hij heeft zelfs de lening die is opgenomen ten tijde van de slag in Amerongen, afgelost. Hij is inmiddels 80 jaar oud en heeft afstand gedaan van zijn schoutampt. Nu hebben 4-5 huislieden rekening geëist van de afgelopen 56 jaren. Dat is hen geweigerd. Sommige van hen wonen nog geen 3 jaren in Woudenberg. Hij voelt ondank voor zijn trouwe diensten, maar weet niet wie zijn aanklagers zijn. Zijn vrouw was hierover zo bedroefd dat zij intussen is overleden. Hij wil graag dat zijn zaak spoedig wordt gesloten.

Op 3 juni 1644 transporteert Frans van Triest, oud-schout van Woudenberg, als gevolgmachtigde van Goort Thonisz, wonende Leusden, ten behoeve van Gisbertgen Frans van Tiestdochter, weduwe van Helmert Fransen, ‘het halve erf en goet gelegen int Wout int oude gerecht van Amerongen genaempt Cleijn Rumelaar’, ten oosten het erf Doijenstok, ten zuiden Landaes en ten westen een erf dat ook Rumelaar heet.

Op 27 april 1648 verklaart Frans van Triest, oud-schout van Woudenberg, weduwenaar van Jannitgen Frans, dat het testament van 18 maart 1635 van kracht blijft voor zover het bij deze niet wordt veranderd. Hij wil dat de kinderen of kindskinderen van Anthonis van Triest, zijn overleden zoon, niet zullen worden afgerekend of gekort voor de borgtochten die testateur en zijn overleden vrouw voor Anthonis van Triest, hun overleden zoon, hadden gesteld ten behoeve van het weeshuis te Utrecht en Johan van Noortwijck en één die door testateur, na datum van voornoemd testament, aan het weeshuis is afgedaan en betaald en waarvan genoemde kinderen en hun kindskinderen bij deze zijn gevrijwaard.
Mede cesseren zullen de 600 gulden die in genoemd testament zijn gelegateerd aan Meijnsgen, Evert Lambertzndr inzake een huwelijk met goedvinden van testateur, aangezien zij inmiddels met zijn goedvinden gehuwd is en voornoemde 600 gulden en meer genoten heeft, hetgeen testateur bij deze intrekt.
Testateur trekt bij deze in en scheldt vrij aan zijn kinderen en kindskinderen, alles wat hij sinds het voornoemde testament aan hen heeft uitgegeven voor kost, aan hen gegeven of voorgeschoten en aan hen of voor hen heeft betaald en nog zal doen tot zijn, testateurs, overlijden en hij wil dat het voornoemde niet zal worden berekend noch gekort.
Testateur wil hierbij de porties van goederen voor ieder van zijn kinderen en kindskinderen in voornoemd testament opgenomen, aanvullen:

a) hij heeft krachtens voornoemd octroij, vermaakt aan Frans, zoon van Anthonis van Triest, zijn overleden zoon, 2 dammaten land in Bunschoten te veen, gekocht van Harman Goortszn c.s,

b) hij vermaakt aan Jacquemina van Triest, huisvrouw van Willem Matheus van Langelaer, 2 dammaten land in de Haar, genaamd ’t Smael Haartgen, gekocht van Jan de Ridder, als gemachtigde van zekere persoon te Gorichem,

c) hij vermaakt aan Gijsbertgen van Triest, weduwe van Helmert Franszn., 4 dammaten in de Haar, aan de Haarsekoij, nu in gebruik bij Adriaen Matheuszn van Langelaer, gekomen van Albert van Diemen c.s., en 3 dammaten land te velde onder Bunschoten, in gebruik bij Jacob Thoniszn aldaar,

d) hij vermaakt de kinderen van Meijnsgen van Triest 8 dammaten land te Bunschoten te veen, gekomen van Meijnerts van Wassemaert, tegenwoordig in gebruik bij Rijck Killen (wonend te Bunschoten),

e) hij vermaakt de kinderen van Maijken van Triest een huis, hof, bergen en landerijen daarbij behorende, groot omtrent 8 dammaten en gelegen te Bunschoten te veen, gekocht van Jkvr. Chreze, mits daarmee teniet gedaan wordt het gelegateerde erfje aan het Heetveld onder Leusden, genaamd Loefts, dat door testateur en zijn zaliger huisvrouw, na datum van het vorige testament is verkocht,

f) aan Adriana van Triest 6 dammaten land in de Haar, genaamd de Lap, mede van Jan de Ridder in voornoemde kwaliteit gekocht, mits dat zij daarvoor zal uitkeren en ter gemeenschappelijke deling brengen, 200 gulden,

g) aan Geertgen van Triest 6 dammaten Duijsten, gekomen van Willem Janszn c.s. aan de Haarsehuijsen, nu bij deze Willem Janszn in gebruik,

h) aan Adriana en Gijsbertgen, de kinderen van Meijnsgen bij representatie en de kinderen van Maijken bij representatie en Goortgen van Triest, met z’n vijven omtrent 3 morgen land genaamd de Kneel, gelegen bij Woudenberg, alsmede alle inboedel, huisraad, paarden, beesten, wagen, ploegen, koren en de bergen en op het veld, rentebrieven, obligaties, contant geld, inschulden, verschenen pachten, actien en credieten, om met z’n vijven (met uitsluiting van testateurs zoons kinderen en hun nakomelingen) te genieten en daartegenover voor hem te betalen alle uitschulden en doodschulden. Bij de rentebrieven en obligaties zullen niet zijn inbegrepen de obligaties die testateur op naam van zijn kinderen en kindskinderen heeft gezet.

Het is tevens testateurs intentie dat alles wat door hem ten aanzien van landerijen naar voren is gebracht en abusievelijk namen van gebruikers zijn genoemd en van degenen waarvan ze door koop zijn gekomen, dat dit geen afbreuk zal doen aan hetgeen dat hij respectievelijk vermaakt heeft en dat al deze landerijen zullen worden genoten, zo groot en klein die gelegen zijn en met hun lasten van tienden of andere belasting, heeren of buijrlasten die daarop zouden rusten.
In alle voornoemde goederen en landerijen en gerede goederen, vermaakt aan ieder van testateurs kinderen, kindskinderen of hun nakomelingen bij representatie, en als deelbaar mits dit “bij ampliatie en augmentatie instituerende, resp. substituerende bij desen”. Acte ter woonplaats van Anthonis van Houff (brouwer). Getuigen: Reijnier van Ingen (notaris) en Wilhelm van Bornbergen.

Op 5 mei 1648 verklaart Frans van Triest, oud-schout van Woudenberg, weduwenaar van Jannitgen Frans, dat het testament van 18 maart 1635 van kracht blijft voor zover het bij deze niet wordt veranderd. Hij wil dat de kinderen of kindskinderen van Anthonis van Triest (zijn overleden zoon), niet zullen worden afgerekend of gekort voor hetgeen door hem en zijn overleden vrouw, krachtens de borgtocht voor hun zoon ten behoeve van het weeshuis te Utrecht en anders, reeds zijn afgedaan en betaald, of voor voorgeschoten en betaalde penningen voor deze zelfde kinderen en hun kindskinderen, die hij hen bij deze kwijtscheldt. Uitgezonderd dat indien Johan van Noortwijck of zijn erfgenamen nog niet waren afgelost en betaald, dat deze kinderen van zijn zoon en hun nalatende geboorte gehouden zullen zijn, zijn, testateurs, erfgenamen van deze borgtocht te vrijwaren “cum affectu” en kapitaal met de rente af te lossen, of dat anders dit op hun erfenis zal worden gekort.
Mede zullen cesseren de 600 gulden die in voornoemd testament gelegateerd waren aan Weijntgen Evert Lambertzn dochter, voor wanneer zij zou huwen met goedvinden van testateur. Aangezien zij reeds met zijn goedvinden gehuwd is, heeft zij de voornoemde 600 gulden en meer genoten.
Bij deze scheldt hij ook kwijt aan al zijn kinderen en kindskinderen alles wat hij sinds het voornoemde testament aan hen heeft gegeven, gezamenlijk of aan ieder in het bijzonder, heeft voorgeschoten of voor hen heeft betaald en nog zal doen tot zijn overlijden toe. Hij wil dat dit niet aan hen berekend, noch gekort zal worden en dat ook niemand zal inbrengen hetgeen hij hen ten huwelijk heeft gegeven, maar dat ieder dat zal behouden.
Testateur wil de porties van goederen die ieder met het vorige testament zijn vermaakt, hierbij aanvullen.

a) Krachtens genoemd octroij vermaakt hij aan Frans, zoon van zijn overleden zoon Anthonis van Triest, 2 dammaten land te Bunschoten te veen, gekocht van Harman Goorts c.s.,

b) Hij vermaakt aan Jaquemina van Triest, huisvrouw van Willem Matheus van Langelaer, 2 dammaten land in de Haar, genaamd ’t Smael Haartgen, gekocht van Jan de Ridder, als gemachtigde van zekere persoon te Gorichem,

c) Hij vermaakt aan Adriana van Triest, zijn dochter, 6 dammaten land in de Haar, genaamd de Laphaer, mede van Jan de Ridder, in voornoemde kwaliteit, gekocht, mits dat zij aan haar zuster Goortgen 200 gulden zal uitbetalen, binnen een jaar na testateurs overlijden,

d) Hij vermaakt aan Gijsbertgen van Triest, zijn dochter, weduwe van Helmert Franszn, 4 dammaten in de Haar, aan de Haerse koij, nu in gebruik bij Adriaen Matheuszn van Langelaer, gekomen van Aelbert van Diemen “nomine uxoris”, en 3 dammaten land te velde onder Bunschoten, in gebruik bij Jacob Thoniszn aldaar, mits dat Gijsbertgen of haar nalatende kinderen binnen een jaar na testateurs overlijden, zal of zullen uitkeren aan testateurs zoons kinderen, voornoemd, 400 gulden en de kindskinderen in plaats van degenen die vóór testateur komt te overlijden, bij representatie,

e) Hij vermaakt nog aan de kinderen van Meijntgen van Triest, zijn overleden dochter, 8 dammaten land te velde onder Bunschoten, gekomen van Meijnert van Wassenaer, tegenwoordig in gebruik bij Rijck Killen, wonend te Bunschoten,

f) Hij vermaakt nog aan de kinderen van Maijke van Triest, zijn overleden dochter, een hofstede en landerijen daarbij behorende, groot omtrent 8 dammaten met huis, hofstede, bergen en ander getimmer, te Bunschoten te veen, gekocht van Jkvr. Chiese, mits daarmee teniet gedaan wordt het gelegateerde erfje aan het Heetveld onder Leusden, genaamd Loeffs, dat door testateur en zijn zaliger huisvrouw, na datum van het voornoemde vorige testament is verkocht,

g) Hij vermaakt nog aan Goortgen van Triest, zijn dochter, 6 dammaten land in de Duijst, gekomen van Willem Janzn c.s., nu bij deze Willem Janzn aan de Haarse Huijsen in gebruik en daarbij nog 200 gulden, door Adriana van Triest aan deze Goortgen uit te keren als voornoemd,

h) Hij vermaakt nog aan Adriana en Gijsbertgen, de kinderen van Meijnsgen, bij representatie, de kinderen van Maijken, mede bij representatie, en Goortgen van Triest, alle inboedel, huisraad, paarden, beesten, wagens, ploegen, koren in de bergen en op het veld, rentebrieven, obligaties, inschulden, actien en credieten, alsmede landpachten die verschenen zullen zijn Petri ad Cathedram (22 februari) vóór testateurs overlijden, voor zover deze pachten dan nog onbetaald zullen zijn, om met z’n vijven, allen hetzelfde, te genieten en te delen, mits zij met z’n vijven daartegenover zullen betalen alle uitschulden en testateurs doodschulden. Onder de rentebrieven en obligaties zullen niet zijn inbegrepen de obligaties die testateur op naam van zijn kinderen en kindskinderen heeft gezet en welke bij deze zullen vervallen en vanaf Petri (voornoemd) zullen de pachten komen ten voordeel van degenen aan wie de goederen vermaakt zijn.

Het is tevens zijn intentie of mening dat alles wat door hem ten aanzien van landerijen naar voren is gebracht en abusievelijk namen van gebruikers zijn genoemd en van degenen waarvan ze door koop zijn gekomen, dat dit geen afbreuk zal doen aan hetgeen dat hij respectievelijk vermaakt heeft, dat de landerijen wel bekend zijn, en dat al deze landerijen zullen worden genoten, zo groot en klein die gelegen zijn en met hun lasten van tienden of andere belasting, heeren of buijrlasten, en heerlijk of vrij erfgoed zouden zijn.
Alle voornoemde landerijen, onroerende en roerende goederen, actien en credieten, vermaakt aan ieder van testateurs voornoemde kinderen, kindskinderen en hun nakomelingen bij representatie, en als deelbaar, alsmede deze aanvulling en toevoegsel, mede instituerende en substituerende bij deze, boven en naast de goederen in voorgaand testament vervat, voor zover hierin geen verandering gemaakt is, en deze legaten zullen ook komen en genoten worden uiteindelijk door degenen aan wie ze bij deze vermaakt zijn en bij overlijden van dezen of van enige van hen, zullen erven en genieten de kinderen van de gestorvenen bij representatie.
Testateur herroept het testament dat hij op 27 april laatstleden voor deze notaris heeft gemaakt en hij wil dat dit en de inhoud ervan krachteloos en van geen waarde zal zijn. Getuigen: Reynier van Ingen (mede-notaris) en Frederick Janzn. van den Ham).

Op 9 juni 1648 verklaart Frans van Triest, oud-schout van Woudenberg, weduwenaar van Jannitgen Frans, dat het testament van 18 maart 1635 van kracht blijft voor zover het bij deze niet wordt veranderd. Hij wil dat de kinderen of kindskinderen van Anthonis van Triest (zijn overleden zoon), niet zullen worden afgerekend of gekort voor hetgeen door hem en zijn overleden vrouw, krachtens de borgtocht voor hun zoon ten behoeve van het weeshuis te Utrecht en anders, reeds zijn afgedaan en betaald, of voor voorgeschoten en betaalde penningen voor deze zelfde kinderen en hun kindskinderen, die hij hen bij deze kwijtscheldt. Uitgezonderd dat indien Johan van Noortwijck of zijn erfgenamen nog niet waren afgelost en betaald, dat de kinderen van deze zijn zoon en hun nalatende geboorte gehouden zullen zijn, zijn, testateuirs, erfgenamen van deze borgtocht te vrijwaren “cum affectu” en kapitaal met de rente af te lossen of dat anders dit op hun erfenis zal worden gekort.
Mede zullen cesseren de 600 gulden die in voornoemd testament gelegateerd waren aan Weijmtgen, Evert Lambertzn dochter, voor wanneer zij zou huwen met goedvinden van testateur. Aangezien zij reeds met zijn goedvinden gehuwd is, heeft zij de voornoemde 600 gulden en meer genoten.
Bij deze scheldt hij ook kwijt aan al zijn kinderen en kindskinderen alles wat hij sinds het voornoemd testament aan hen heeft gegeven, gezamenlijk of aan ieder in het bijzonder, heeft voorgeschoten of voor hen heeft betaald en nog zal doen tot zijn overlijden toe. Hij wil dat dit niet aan hen berekend noch gekort zal worden en dat ook niemand zal inbrengen hetgeen hij hen ten huwelijk heeft gegeven, maar dat ieder dat zal behouden.
Testateur wil de porties van goederen die ieder met het vorige testament zijn vermaakt, hierbij aanvullen.

a) Hij vermaakt aan Adriana van Triest, weduwe van Gerrit Rijcxzn of bij overlijden vóór de testateur, haar nalatende geboorte of kindskinderen bij representatie, de Laphaer met het Smale Haertgen, naast elkaar gelegen in polder de Haar, samen groot omtrent 8 dammaten, en nog de helft van 4 morgen land, genaamd dCaneel, te Woudenberg. Voorwaarde is dat zij daartegenover zal uitkeren aan Goortgen van Triest, haar zuster, of haar nalatende geboorte, 300 gulden en aan de kinderen van Maijken van Triest zaliger, met z’n allen, ook 300 gulden, binnen een jaar na de dood van testateur. Daarnaast scheldt hij deze Adriana kwijt de 240 gulden die zij hem bij de afrekening van mei 1642 schuldig is gebleven,

b) Hij vermaakt aan Gijsbertgen van Triest, zijn dochter, of bij overlijden haar kinderen of kindskinderen bij representatie, 4 dammaten land gelegen aan de Haerse Koij, gekomen van Aelbert van Diemen, en 3 dammaten land te Bunschoten te velde, in gebruik bij Jacob Thoniszn aldaar, en de helft van omtrent 4 dammaten land, genaamd dCaneel, te Woudenberg, waarvan de andere helft aan haar zuster Adriana is vermaakt. Voorwaarde is dat zij Gijsbertgen voor hetgeen haar hier vermaakt is, zal uitkeren binnen een jaar na testateurs overlijden, aan Frans van Triest, zijn zoons zoon, 500 gulden eens, en aan Jacomina van Triest, zijn zoons dochter, huisvrouw van Willem Matheuszn van Langelaer, 200 gulden eens, waarmede hij deze Frans en Jacomina 400 en 200 gulden vermaakt,

c) Hij vermaakt aan de kinderen van Meijnsgen van Triest, zijn overleden dochter, of bij overlijden aan hun nalatende geboorte, 8 dammaten land te Bunschoten te veen, gekomen van Meijnert van Wassenaert, tegenwoordig in gebruik bij Rijck Killen, 

d) Hij vermaakt de kinderen van Maijken van Triest, zijn overleden dochter, of bij overlijden hun nalatende geboorte, 8 dammaten land, huijs en berg te Spakenburg te veen, gekomen van Jkvr. Chieze, met nog 2 dammaten land mede te Spakenburg te veen gekocht van Harman Goortzn c.s. en nog 300 gulden, die Adriana hen toegeven moet als voornoemd, mits dat met hetgeen hen hier vermaakt is, teniet wordt gedaan het gelegateerde erfje, Louffs genaamd, aan het Heetveld te Leusden, dat door testateur en zijn zaliger huisvrouw na datum van voormeld testament is verkocht,

e) Hij vermaakt nog aan Goortgen van Triest, zijn dochter, of haar nalatende geboorte, 6 dammaten land in de Duyst, gekomen van Willem Janzn c.s., nu in gebruik bij Willem Janzn aan de Haarsehuijse, en daarbij nog 300 gulden die Adriana, haar zuster, haar uitkeren moet als voornoemd. Verder zal zij behouden en zal haar gequiteerd worden een kapitaal van 1.800 gulden, die zij, Goortgen, van testateur op rente heeft, met de onbetaalde rente vandien, die ten tijde van testateurs overlijden onbetaald zal zijn, welke rente die alsdan geen 100 gulden zou bedragen, tot 100 gulden toe uit testateurs nalatenschap zal worden aangevuld en indien het meer bedraagt, zal het ten goede komen aan de boedel of erfgenamen,

f) Hij vermaakt nog aan Adriana van Triest, Gijsbertgen van Triest en de kinderen van Meijnsgen van Triest, bij representarie, de kinderen van Maijken van Triest, bij representatie, en Goortgen van Triest, of bij overlijden van enig van hen, hun (kinds)kinderen, alle inboedel, rentebrieven, obligaties, actien en credieten, huisraad, provisie, bed, “bolster” , linnen en tinnen, potten en ketels, beesten, koren op het veld en in de bergen en in de huizen, de “messen int vaelt” en al hetgeen door testateur niet genaast is, uitgezonderd het contante geld, waar zijn zoons kinderen mede in zullen delen, mits zijn dochters en dochterskinderen testateurs uitschulden en doodschulden zullen betalen alsmede aan de “rechten huijssitters armen” te Woudenberg uitkeren binnen een jaar na testateurs dood, 200 gulden, of dat deze zullen worden belegd en aan voornoemde armen ieder jaar de rente wordt uitgekeerd,

g) Hij legateert nog aan Adriana van Triest, Gijsbertgen van Triest, de kinderen van Meynsgen van Triest, bij representatie, en de kinderen van Maijken van Triest, bij representatie, respectieve lasten om, testateurs zuster zaliger, 2 jongste dochters met namen Adriana en Elisabeth van Diest, ieder 50 gulden binnen een jaar na zijn overlijden uit te keren, en aan Oth, Grietgen en Anna, zijn knecht en dienstmaagden, indien zij tot zijn, testateurs, overlijden nog bij hem wonen en anders niet, ieder 25 gulden, boven hun bedongen loon, tot een “verering”, opdat een ieder kan zien en ervaren dat ze hem trouw gediend hebben. Verder zullen vanaf Petri ad Cathedram (22 februari) vóór zijn, testateurs overlijden, de pachten van voornoemde landerijen ten goede komen aan degenen aan wie deze landerijen vermaakt zijn.

Het is zijn mening of intentie dat alles wat door hem ten aanzien van landerijen naar voren is gebracht en abusievelijk namen van gebruikers zijn genoemd en van degenen waarvan ze door koop zijn gekomen, dat dit geen afbreuk zal doen aan hetgeen dat hij respectievelijk vermaakt heeft, dat de landerijen wel bekend zijn en genoeg over de situatie vermeld, en dat al deze landerijen zullen worden genoten, zo groot en klein die gelegen zijn en met hun lasten van tienden of andere belasting, heeren of buyrlasten, en heerlijk of vrij erfgoed zouden zijn.
Alle voornoemde landerijen, onroerende en roerende goederen, actien en credieten, vermaakt aan ieder van testateurs vornoemde kinderen, kindskinderen en hun nakomelingen bij representatie, en als deelbaar, alsmede deze aanvulling en toevoegsel, mede instituerende en substituerende tot zijn erfgenamenbij deze, boven en naast de goederen in voorgaand testament vervat, voor zover hierin geen verandering gemaakt is, en deze legaten zullen ook komen en genoten worden uiteindelijk door degenen aan wie ze bij deze vermaakt zijn en bij overlijden van dezen of van enige van hen, zullen erven en genieten de kinderen van de gestorvenen bij representatie.
Testateur herroept hierbij zijn testamenten van 27 april en 5 mei van dit jaar, voor deze notaris gemaakt, en wil dat deze en de inhoud vandien krachteloos en van geen waarde zullen zijn. Getuigen: Johan van Ommeren en Jan Conne.

Op 20 december 1648 verklaart Frans van Triest, oud-schout van Woudenberg, weduwenaar van Jannitgen Frans, dat het testament van 18 maart 1635 van kracht blijft voor zover het bij deze niet wordt veranderd. Hij wil dat de kinderen of kindskinderen van Anthonis van Triest (zijn overleden zoon), niet zullen worden afgerekend of gekort voor hetgeen door hem en zijn overleden vrouw, krachtens de borgtocht voor hun zoon ten behoeve van het weeshuis te Utrecht en anders, reeds zijn afgedaan en betaald, of voor voorgeschoten en betaalde penningen voor deze zelfde kinderen en hun kindskinderen, die hij hen bij deze kwijtscheldt. Uitgezonderd dat indien Johan van Noortwijck of zijn erfgenamen nog niet waren afgelost en betaald, dat de kinderen van deze zijn zoon en hun nalatende geboorte gehouden zullen zijn, zijn, testateurs erfgenamen van deze borgtocht te vrijwaren “cum affectu” en kapitaal met de rente af te lossen of dat anders dit op hun erfenis zal worden gekort. Mede zullen cesseren de 600 gulden die in voornoemd testament gelegateerd waren aan Weijmtgen, Evert Lambertzn dochter, voor wanneer zij zou huwen met goedvinden van testateur. Aangezien zij reeds met zijn goedvinden gehuwd is, heeft zij de voornoemde 600 gulden en meer genoten. Bij deze scheldt hij ook kwijt aan al zijn kinderen en kindskinderen alles wat hij sinds het voornoemd testament aan hen heeft gegeven, gezamenlijk of aan ieder in het bijzonder, heeft voorgeschoten of voor hen heeft betaald en nog zal doen tot zijn overlijden toe. Welverstaande dat in deze kwijtscheldingen niet begrepen of verstaan zullen worden de verlopen onbetaalde pachten die enige van de kinderen hem bij zijn overlijden schuldig zullen zijn. Ook niet zodanige kapitalen met de verlopen en onbetaalde rente die enige van de kinderen hem schuldig zijn bij tijde van zijn overlijden. De portie van goederen voor ieder zijner kinderen in voornoemd testament door hem en zijn overleden vrouw vermaakt, vult hij aan en vermeerdert hij krachtens voornoemd octroy als volgt:

a) Hij vermaakt aan Adriana van Triest, zijn dochter, weduwe van Gerrit Rijcxzn, of bij overlijden vóór testateur, haar nalatende geboorte en geboorts geboorte bij representatie, de Laphaer met het smale Haertje, gelegen in polder de Haer, samen groot omtent 8 dammaten en nog 240 gulden die zij hem schuldig is van berekende schuld op 31 mei 1642,

b) Hij vermaakt aan Gijsbertgen van Triest, zijn dochter, of bij overlijden haar kinderen of kindskinderen bij representatie, 4 dammaten land, gelegen aan de Haarse koij, gekomen van Aelbert van Diemen, en 3 dammaten land te Bunschoten te velde, in gebruik bij Jacob Thoniszn en nog de helft van 4 morgen land, genaamd de Cameel te Woudenberg, waarvan de andere helft aan de kinderen van Meijntgen van Triest, haar overleden zuster, is vermaakt. Mits dat Gijsbertgen voor hetgeen haar hier vermaakt is, binnen een jaar na het overlijden van testateur, aan Frans van Triest, zijn, testateurs zoons zoon, zal uitkeren 600 carolus gulden,

c) Hij vermaakt aan de kinderen van Meijnsgen van Triest, zijn overleden dochter, of bij overlijden van enig van hen, diens nalatende geboorte, 8 dammaten land te Bunschoten te veen, gekomen van Meijnert van Wassenaert, nu in gebruik bij Rijck Killen, en nog de helft van omtrent 5 morgen land te Woudenberg, genaamd de Cameel, waarvan de andere helft hiervoor vermaakt is aan Gijsbertgen van Triest, hun tante. Hij vermaakt nog aan deze kinderen van Meijnsgen hetgeen zij hem, testateur, schuldig zijn en wat hij voor hen heeft belegd,

d) Hij vermaakt aan de kinderen van Maijken van Triest, zijn overleden dochter, 8 dammaten land met huis en berg, gelegen op Spakenburg te veen, gekomen van Jkvr. Chieze, en nog 2 dammaten land mede op Spakenburg te veen, gekocht van Harman Goortszn c.s.. Mits dat deze kinderen binnen een jaar na testateurs overlijden voor hetgeen hen hier vermaakt is, aan Jacomina van Triest, huisvrouw van Willem Matheus van Langelaer, zullen uitkeren 400 gulden, en dat met hetgeen hen hier vermaakt is teniet wordt gedaan het gelegateerde erfje Louffs, aan het Heetveld onder Leusden, dat door testateur en zijn overleden huisvrouw na datum van het testament is verkocht,

e) Hij vermaakt nog aan Goortgen van Triest, huisvrouw van Anthonis van Houff (brouwer), of bij haar overlijden vóór testateur, haar nalatende geboorte en geboorts geboorte bij representatie, 6 dammaten land in de Duijst, gekomen van Willem Janzn c.s., nu in gebruik bij Willem Janzn. aan de Haarse huijsen, en nog 1.800 gulden kapitaal, die zij van testateur op rente heeft, met 200 gulden daarbij aan verlopen rente, en wat zij meer aan rente schuldig zou zijn, zal zij aan de gemeenschappelijke boedel betalen en wat haar schuldig is aan rente, zal haar uit de boedel worden betaald,

f) Hij vermaakt nog aan Adriana van Triest, Gijsbertgen van Triest en de kinderen van Meijnsgen en de kinderen van Maijken van Triest bij representatie en Goortgen van Triest, of bij overlijden van enig van hen vóór de testateur, hun kinderen of kindskinderen in de plaats van de overledene, alle inboedel, rentebrieven, obligaties en credieten, huisraad, provisies, beesten, koren op het veld en in de bergen en in het huis, de mest in de vaalt en in het algemeen al hetgeen aan anderen of persoonlijk niet vermaakt is (uitgezonderd het contante geld, waar zijn, testataurs, zoons kinderen mede in zullen delen). Mits dat zijn voornoemde dochters en dochters kinderen zullen betalen de uitschulden en doodschulden en aan de “rechten huijssittenden” armen alhier te Woudenberg, binnen een jaar na zijn, testateurs, overlijden zullen uitkeren 200 gulden eens of dat zij dit op rente zullen beleggen en aan voornoemde armen jaarlijks de rente uitkeren,

g) Hij legateert nog, door deze dochters en dochters kinderen met z’n allen te betalen, 100 gulden eens aan Frans van Triest, zijn kleinzoon en aan Jacomina van Triest, zijn zuster, eveneens 100 gulden. Aan Adriana en Elisabeth van Diest, zijn, testateurs, zusters jongste dochters, ieder 50 gulden eens, binnen een jaar na zijn dood uit te keren. Aan Oth, Grietgen en Anna, knecht en dienstmaagden van de testateur (indien zij tot zijn overlijden nog bij hem wonen en anders niet), ieder 25 gulden eens (boven hun bedongen loon), tot een “verering” , opdat een ieder kan zeggen dat zij hem trouw gediend hebben.

Het is nog zijn mening dat hij wil dat niemand van zijn kinderen of kindskinderen inbrengen zal hun huwelijksgoed, uit zijn en zijn overleden huisvrouws boedel genoten, maar dat ieder dat zal behouden en niet ter deling brengen. Verder zullen vanaf Petri ad Cathedram (22 februari) vóór zijn overlijden, de pachten van voornoemde landerijen komen ten voordelen van degenen aan wie die landerijen vermaakt zijn.
Het is ook zijn mening en intentie dat alles wat door hem ten aanzien van landerijen naar voren is gebracht en abusievelijk namen van gebruikers zijn genoemd en van degenen waarvan ze door koop zijn gekomen, dat dit geen afbreuk zal doen aan hetgeen dat hij respectievelijk vermaakt heeft, dat de landerijen wel bekend zijn en genoeg over de situatie is vermeld, en dat al deze landerijen zullen worden genoten, zo groot en klein die gelegen zijn en met hun lasten van tienden of andere belasting, heeren of buijrlasten, en heerlijk of vrij erfgoed zouden zijn.
Alle voornoemde landerijen, onroerende en roerende goederen, actien en credieten, vermaakt aan ieder van testateurs voornoemde kinderen, kindskinderen en hun nakomelingen bij representatie, en als deelbaar, alsmede deze aanvulling en toevoegsel op hetgeen in het vorige testament van hem en zijn overleden huisvrouw vervat, hen mede instituerende en substituerende tot zijn erfgenamen bij deze, boven en naast de goederen in voorgaand testament vervat, voor zover hierin geen verandering gemaakt is, en de legaten die hiervoor tot iemands last gemaakt zijn, zullen ook komen en genoten worden door degenen aan wie ze bij deze vermaakt zijn.
Testateur herroept hierbij zijn testamenten van 27 april, 5 mei en 9 juni van dit jaar, voor deze notaris gemaakt, en wil dat deze en de inhoud vandien zal en zullen zijn nul, krachteloos en van geen waarde. Acte ter woonplaats van de comparant te Woudenberg. Getuigen: Gijsbert Janszn (raemaker), Gijsbert Jacobzn (clompemaker), in Woudenberg woonachtig.

Op 29 januari 1649 stelt Frans van Triest, oud-schout van Woudenberg, zijn testament op. Hij verklaart dat hij na het overlijden van Gijsbertgen Jacobsdr, zijn eerst overleden huisvrouw, heeft behouden zijn voordochter Adriana Frans en dat hij voor deze Adriana Frans, ten overstaan van Aert Hardeman en Jan Gijsbertszn, haar naaste vrunden (= familie) van moederszijde, de goederen en nalatenschap van Adriana’s moeder heeft gescheiden en haar voor haar moeders goed beloofd heeft 125 gulden eens, aangezien zijn, comparants, boedel en middelen destijds weinig waren, hetgeen deze vrunden van haar moederszijde bekend is geweest. Dat hij, comparant, is hertrouwd met Jannichgen, Frans Janzndr (waarvan comparant het schoutambt van Woudenberg heeft gekregen) en dat hij deze Adriana, zijn voordochter, in zijn huis heeft gehouden, gevoed en grootgebracht en haar ten huwelijk 700 gulden heeft gegeven en nog drie maal daarna telkens 300 gulden. Dat hij met Jannitgen Frans, zijn laatst overleden huisvrouw, in hun testament voor deze notaris op 18 maart 1635 deze Adriana in hun beider goed tot hun beider erfgename hebben geinstitueerd alsmede de kinderen en kindskinderen uit hun beider huwelijk verwekt, en dat uit consideratie omdat Adriana’s moeders goed weinig was geweest en zij haar daarvoor hebben willen vergoeden alsof zij één van hun beider kinderen was.
“Dewyle dan ’t voors. affgescheyd door de oorloge dyer tijd gevallen, was vermist”, zo wil hij, comparant dat deze Adriana noch haar kinderen of kindskinderen zich niet hoeven te behelpen, noch zich beroepen op enige gemeenschap, of iets anders willen met recht of daarbuiten, maar hen tevreden houden met voornoemde benoeming door hem en zijn laatst overleden huisvrouw, Jannetgen Frans, met voornoemd testament van 18 maart 1635 gedaan en met de toevoeging door hem, comparant, op 20 december 1648 te Woudenberg, voor deze notaris gepasseerd en die testamenten die hij, comparant, nog zou mogen maken. Op straffe dat, indien Adriana, haar kinderen of kindskinderen iets tegengestelds doet en zich beroept op enig goed uit haar moeders gemeenschap, deze Adriana, haar kinderen en kindskinderen alleen worden geinstitueerd in de legitieme portie van comparants na te laten goederen. In een dergelijk geval brengt hij hun de voornoemde 700 gulden en 3 x 300 gulden in rekening, makend samen 1.600 gulden, door deze Adriana ten huwelijk genoten en hij wijzigt bij deze voor een dergelijk geval de institutie en substitutie in voornoemde testamenten van 18 maart 1635 en 20 december 1648 ten behoeve van voornoemde Adriana en haar kinderen en kindskinderen, terwijl de verdere inhoud van deze testamenten van waarde blijft. Acte te Amersfoort, ten huize van Anthonis van Houff (brouwer). Getuigen: mr. Jacob van Liesevoordt (of Lijsevoord; advocaat), Oth Willems en Gosen Thomaszn.

Frans van Triest out schout van Woudenberg approbeerde eerdere testamenten ten behoeve van zijn kindskinderen, speciaal dat van 18 maart 1635 en wel te Woudenberg 10 maart 1651. Ook gebracht bij Simon van Waerdenborch schout, Wulfert Aertsz de Bruijn en Wolff Ottens schepenen. Nu compareren op 28 april 1652 Jan Mattheusz van Langelaer, Cornelis Gerritsz van Blotenburch exhiberende de sterfhuijse van zaliger Frans van Triest ter presentie van Jan Morren en Peter Henrickx als getuigen; mede tekenden Lijsbetgen
van Triest, F. van Triest, Rijck van Blotenburch en Evert Lambertsz.

Op 30 juni 1652 constitueert Anthonis van Hoeff te Amersfoort mede-erfgenaam van Frans van Triest out schout te Woudenberg voor hemzelf en namens Adriana en Gijsberta van Triest, Evert Lambertsz x zaliger Meijnsken van Triest [bij wie onmondige kinderen], Adriaen Matheusz van Langelaer x Maijcken van Triest, samen mede-erfgenamen.

Op 24 oktober 1655 renuncieren Cornelis Henricksz Lam ende Goortgen Adriaen Matheusz van Langelaer, echtelieden wonende in Veenendael aende Stichtse sijde onder den gerechte van Rhenen, ten behoeve van haers Goortgens van Langelaers mede-erffgenaemen van zaliger Adriaen Matheus van Langelaer ende Maijken Frans van Triestdr, in haerl. leven echtelieden haere ouders en mede in de goederen van zaliger Frans van Triest ende desselfs overleden huysfrouwe haers mede comparants beste vader ende moeder.

 

Uit het 1e huwelijk:

Adriaentje Frans van Triest, geboren ca. 1585, overleden > 30 juni 1652. Gehuwd met Jan Gerritsz van Langelaer, zoon van Gerrit Matheusz van Langelaer en Reijertje NN, overleden 1610-1615. Gehuwd met Gerrit Rijcksz, zoon van Rijck Cornelissen en Claesje Dircks, overleden < 9 juni 1648

Uit het 2e huwelijk:

Anthonis van Triest, procureur van het Hof van Utrecht, geboren ca. 1587, overleden 1631-1635. Gehuwd op 19 april 1612 in de Janskerk te Utrecht met Heiltje Cornelis Lombaert, dochter van Cornelis Geleijns Lombaert en Jacoba Willems Ploos, overleden > 30 januari 1636

Gijsbertgen van Triest

Meijntje Frans van Triest, geboren ca. 1590, overleden 1643-1648. Ondertrouwd op 4 februari 1615 te Amersfoort en gehuwd te Woudenberg met Evert Lambertsz, zoon van Lambert Gerritsz en Aeltje Meeuws, overleden 1666-1667

Maria van Triest

Geurtgen Frans van Triest, geboren ca. 1595, overleden 1661-1667. Gehuwd in 1618 (huwelijkse voorwaarden 15 april 1618 te Amersfoort) met Jan Henricxz van Couwenhoven, brouwer te Amersfoort, zoon van Hendrik Jansz van Couwenhoven, overleden 1628-1632. Ondertrouwd op 7 april 1632 en gehuwd op 22 april 1632 te Amersfoort (get: Jan Josten Baeken, Ester van Diemen) met Anthonis Ellerts van den Hoeff, overleden 1667-1671