Buijser, Willem Harmansz (ca. 1620-1692)

Willem Harmansz Buijser, kruidenier, zoon van Harman Willemsz Buijser en Mechtelt Jacobs van Herwijck, geboren ca. 1620, overleden 28 september 1692, begraven op het Geertekerkhof te Utrecht (#)

Ondertrouwd op 1 september 1650 en gehuwd op 17 september 1650 in het Antonius Gasthuis te Utrecht (#) met

Maria van Putten, patrones van de vicarie in de Collegialekerk te Gorinchem (1657), dochter van Balthazar Jansz van Putten en Johanna Geleijns, geboren ca. 1615, begraven 28 oktober 1672 in de Buurkerk te Utrecht (#)

Ondertrouwd op 12 juni 1636 te Utrecht en gehuwd op 26 juni 1636 te Zeist met

Peter Buijser, deurwaarder ’s hooffs van Utrecht, zoon van Jan Willemsz Buijser en Hillichgen van Wijck, geboren ca. 1610, begraven 21 februari 1648 te Utrecht

Uit dit huwelijk:

NN Buijser, begraven 19 juni 1637 te Utrecht

Johannes Buijser, begraven 12 januari 1657 in de Nicolaikerk te Utrecht

 

Bron: 1) hetutrechtsarchief.nl, 2) razu.nl

Op 17 mei 1625 wordt door de Staten van Utrecht een lijfrentebrief uitgegeven van 25 gulden ’s jaars ten behoeve van Willem Harmanss Buijser.

Op 5 juli 1634 stelt Willem Harmanss Buijser zijn testament op. Hij benoemt zijn grootmoeder Cunera Harmansdr van Valckesteijn tot erfgenaam. Na het overlijden van zijn grootmoeder successie op neef Peeter Janss Buijser en nicht Aeltgen Jans Buijser. Op 27 november 1634 wijst Cunera Harmans, weduwe van Willem Janss Buijser, prelegaat toe aan Willem Harmanss Buijser, zoon van Harman Buijser, en bepaling met betrekking tot het verband op de erfporties van de kinderen van beide haar overleden zonen (verwijzing naar het testament van dd 10 oktober 1629). Op 2 mei 1639 stelt Cunera Harmans van Valckenborch, wonende in de Joffrouwenstraet te Utrecht, haar testament op. Zij benoemt tot erfgenamen Willem Harmanss Buijser, zoon van Harman Buijser en Mechtelt van Harwijck, de kinderen van Johan Buijser en Hillichgen van Wijck, Peeter Buijser en Aeltgen Buijser.

Op 5 september 1640 constitueert Willem Buijsar, lastgever, verblijft in Steenbergen en is mede-erfgenaam van zijn grootmoeder Cunera Hermans, Bernhard van Zutphen en Jan de Wijs, beiden advocaet hove van Utrecht, om obligatie f. 1000-0-0 ten laste van de staten van Utrecht te consigneren onder het hof van Utrecht en de hoofdsom als zekerheid te stellen voor hetgeen Peter Buijsar, pander hof van Utrecht, zou moeten voldoen wanneer hij de ordonnantie van genoemd hof zou overtreden. Met garantie door Peter Buysar ten behoeve van lastgever.

Op 2 februari 1641 herroept Jannigen Geleijns de beschikkingen ten gunste van haar dochter Maria van Putten. Op 24 maart 1641 benoemt Baltazar van Putten zijn zoon Jacob van Putten en dochter Maria van Putten tot erfgenaam, op last van lijftocht van de langstlevende. De kinderen van Johan van Putten ontvangen f 1200-0-0 ter voldoening van legitieme en trebellianieke portie met benoeming van langstlevende tot executeur en met uitsluiting van de weeskamer. Op 14 december 1641 stelt Baltazar van Putten het testament op ten gunste van zijn zoon Jacob van Putten en dochter Maria van Putten. De huijsinge, kelder, bodem en boort aan de Oudegraft gaat naar Maria van Putten. De eerder gemaakte lijftocht van de langstlevende blijft van klacht. Maria van Putten mag het huis niet vervreemden of belaten, na haar dood moet het naar haar kinderen gaan en bij ontbreken van kind of kinderen naar naaste verwanten. De kinderen van zoon Johan van Putten ontvangen f 1200-0-0 ter voldoening van legitieme en trebellianieke portie met benoeming van Godert van Dael, raad ordinaor hof van Utrecht, tot executeur naast langstlevende met benoeming van langstlevende tot voogd. Op 16 januari 1646 wijst Johanna Geleijns, weduwe van Balthazar van Putten, prelegaten toe aan haar dochter Maria van Putten,gehuwd met Peter Buijser deurwaarder hof van Utrecht, en aan Peter van Putten, zoon van haar overleden zoon Johan van Putten, en toewijzing legaten aan Peter Buijser en Willem Buijser. Op 21 december 1647 benoemt Peter Buijser, deurwaerder hove van Utrecht, gehuwd met Maria van Putten, wonende op ’t hoff, Andries van Wijck, Johan Strick en Willem Buijser tot voogd over het onmondig na te laten kind naast langstelevende.

Op 7 juli 1642 procureert Willem Buijser zijn neef Pieter Buijser om zijn uitstaande renten, actiën en kredieten te ontvangen. Op zelfde datum benoemt Willem Harmanss Buijser tot erfgenaam zijn neef Peter Buijser, zoon van Jan Willemss Buijser, met substituuterfstelling. Op 2 januari 1649 benoemt Willem Hermanssen Buijser tot erfgenaam Maria van Putten, weduwe van Pieter Buijser met verwijzing naar het testament van 7 juli 1642.

Op 6 februari 1648 schenkt Peter Buijser zijn neef Willem Buijser zijn portie in een grafstede in de Buurkerk te Utrecht alsmede een zegelring. Met acceptatie.
Op 23 maart 1648 verklaren Johanna Geleijns en Maria van Putten, patronessen van de vicarie, dat een perceel land in Asperen, genaamd De Colven, behoort tot een vicarie in de collegiale kerk te Gorinchem, welke vicarie bezeten wordt door hun onmondige (klein)zoon Johan Buijser.
Op 1 mei 1648 procureert Maria van Putten, weduwe van Peter Buijser, in leven deurwaerder ’s hooffs van Utrecht, Willem Buijser om pachtpenningen te ontvangen van Sebastiaen Thielmanss van Glabbeeck te Asperen.

Op 1 september 1650 worden de huwelijksvoorwaarden opgesteld voor het huwelijk tussen Willem Buijser en Maria van Putten, weduwe van Peter Buijser in leven deurwaarder ’s hooffs van Utrecht. De akte is gepasseerd te Utrecht ten huize van Johanna Geleijns, weduwe van Baltazar van Putten, moeder van de aanstaande bruid.

Op 4 oktober 1652 stelt Peter van Putten, zoon van Johan van Putten, een codicil op voor de toewijzing van legaten aan grootmoeder Johanna Geleijns, weduwe van Balthasar van PUtten, alsmede aan Maria van Putten, gehuwd met Willem Buijser, en Anna Dircx, weduwe van Thomas Lie. Op 22 november 1654 verleent Johanna Geleijns, weduwe van Balthazar van Putten, wonende aan de Nieuwecamp te Utrecht, aan Willem Buijser, gehuwd met Maria van Putten, garantie voor een plecht groot f 600-0-0 op huis ’t Spiegel aan de oostzijde der Oudegracht tussen de Gaardbrug en de Romerburgerbrug ten behoeve van Anthonis Soll en echtgenote, welk huis ontslagen wordt van die plecht.

Op 25 augustus 1655 benoemt Willem Buijser, gehuwd met Maria van Putten, crudenier te Utrecht, wonende aan de Oudegraft tegens over de Volderbrugh, Johan van Eijckelsbeeck en Cornelis van Cleeff als voogd over onmondige na te laten kinderen en erfgenamen naast langstlevende. Op 24 januari 1657 constitueert Maria van Putten, dochter van Balthazar van Putten en Johanna Geleijns, Johan de Jonge en Johan Brandijn, beide advocaet hove van Hollant, om de vicarie in de Collegiekerk te Gorinchem, waarvan zij patronis is, te confereren op Willem Buijser als opvolger van zijn neef Johan Buijser, zoon van Peter Buijser. Op 14 februari 1657 stellen Willem Buijser en Maria van Putten, wonende te Utrecht bij d’Volrebrugh, hun testament op. Zij geven lijftocht aan de langstlevenden, met benoeming van de langstlevende alsmede Johan van Dijckelsberck, advocaat hof van Utrecht, en Cornelis van Cleeff tot voogden. Op 14 juli 1673 en 16 december 1673 wijst Willem Buijsert, cruijdenier te Utrecht, legaten toe als codicil bij het testament.

Op 25 mei 1657 machtigt Peter van Putten, zoon van Johan van Putten in leven erfgenaam van Peter van Blijenburch, Willem Buijser om de plaatsen of beurzen voor studenten, door erflater, in leven deken van de Horst en in die kwaliteit patroon, gefundeerd in het S. Pauscollege te Leuven, te dirigeren en te beschermen. Op 5 oktober 1657 machtigt Peter van Putten, zoon van Johan van Putten in leven erfgenaam van Peter van Blijenburch, Willem Buijser om Henricus Vuijsting, student te Leuven in het College van ’t Varcken en zoon van advocaat Peter Vuijstingh, te nomineren om alle voordelen en faciliteiten te genieten die behoren bij de fundatie van beurzen voor studenten in het St. Pauscollege te Leuven, waarvan Peter van Blijenburch, in leven deken van de Horst, wettelijke patroon was. Op 21 februari 1665 benoemt Peter van Putten, zoon van Johan van Putten in leven successieve erfgenaam van Peter van Blijenberch, zijn oom Willem Buijser, gehuwd met Maria van Putten wonende te Utrecht, om het bewind te voeren over de beurzen die Peter van Blijenberch in het Pauscollege te Leuven gefundeerd had als patroon en presentator in de kwaliteit van deken van Ter Horst.

Op 20 april 1660 benoemt Willem Buijser, cruijdenier te Utrecht, Willem Willemss, smit te Woudenberch, en Jan Willemssen van Woudenberch, cursoir cleijne rolle ’s lants van Utrecht, om voor het gerecht van Woudenberg de helft van een huis, hof en hofstede met de helft van 6 scharen weide te transporteren ten behoeve van Mattheus Willemss van Langelaer en Jannichgen Willems van Langelaer, kinderen van Willem Mattheuss van Langelaer en Jacomina van Triest. Op 22 september 1666 verkopen Willem Buijser en Mattheus en Johanna van Langelaer, de kinderen van Willem Mattheuss van Langelaer en Jacomina van Triest, een huijsinge, hoff ende hoffstede met 3 schaaren weijdens op de gemeente in het gerecht Woudenberch, aan Isbrandt Gijsbertss Knoppert.

Op 23 januari 1661 Gerard van der Elborch, vaandrager van een compagnie voetknechten, gehuwd met Niesken Cornelis Lombaert, wonende te Rhenen, mede-erfgenamen van Cornelis Geleijnsz Lombaert, constitueren Willem Buijser en Cornelis van Cleeff, burgers te Utrecht, om nevens de andere mede-erfgenamen te verkopen een kelder of grafstede in de Jacobikerk te Utrecht aan de noordzijde omtrent het koor, met een zerk waarop gehouwen staat het wapen van Cornelis Geleijnsz Lombaert en diens naam.

Op 20 februari 1661 benoemen Adriaen Splinterss wonende te Amersfoort, Anna Adriaens moeder laatst weduwe Maes Corneliss, Adriana van Putten en Aert van Meerlo, stiefvader van Adriana van Putten en gehuwd met Geertruijt van Broeckhuijsen moeder van Adriana van Putten, Anthonis Lambertssen, Henrick Rutgerss, Willem Buijser en Cornelis van Cleeff om namens hen de magistraten van Utrecht en Amersfoort te verzoeken om huwelijkse proclamatie of geboden te laten aantekenen betreffende het huwelijk tussen Adriaen Splinterss en Adriana van Putten en om toestemming tot het solemniseren van dat huwelijk. Op 27 april 1663 benoemt Willem Buijser, gehuwd met Maria van Putten, Jan Davidtss, vleijschhouwer te Vianen, om te Asperen of elders al dan niet rechtens landpachten en ongelden te innen van Bastiaen Thielmanss van Glabbeeck, wonende te Asperen.

Op 7 september 1674 huren Bernt Post, Guert Post en Willem Buijsert een huijsinge, hoff en kelder aan de Oudegracht ontrent de Volrebrugge. Op 8 juli 1679 verwerpt Gerrit Post, molenaer te Utrecht, gehuwd met Mechtelt Buijser dochter van Maria van Putten en Willem Buijser, de nalatenschap van Maria van Putten. Op zelfde datum verkoopt Willem Buijser, weduwenaar van Maria van Putten, aan zijn schoonzoon Gerrit Post, molenaer, gehuwd met Mechtelt Buijser, een huijssinge c.a. aan de oostzijde van de Oudegraft tusschen de Romerburgerbrug en de Gaertbrug.

Op 24 augustus 1682 leent Willem Buijser, schoonvader wonende te Utrecht, zijn schoonzoon Gerard Post, weduwenaar van Mechtelt Buijser wonende te Utrecht, f 400 vanwege een lening, zijnde een deel van de koopsom van het huis Het Spiegel. Op dito koopt Gerard Post, grutter, weduwenaar van Mechtelt Buijser, zijn onmondige kinderen Maria, Johanna en Josina, uit uit de nagelaten boedel van Mechtelt Buijser. Als voogd treedt op Geurt Jacobss Post, grootvader, als assistent Willem Buijser, grootvader.

Willem woont in 1692 in het Barbara Gasthuijs.

 

Uit dit huwelijk:

Mechtelt Buijsert, gedoopt 13 juli 1652 te Utrecht, overleden 15 april 1680, begraven in de Nicolaikerk te Utrecht. Gehuwd op 31 maart 1673 te Utrecht (get: Jannetien Gerrits sijn moeder, schriftelijck consent van bruijts vader) met Gerard Post, molenaar, grutter, geboren ca. 1650, overleden 12 november 1731, begraven in de Nicolaikerk te Utrecht

2  (?) Maria Willems Buijsert