Putten, Balthazar Jansz van (ca. 1575-1642)

Balthazar Jansz van Putten, chirurgijn, patroon van de vicarie in de Collegialekerk te Gorinchem, zoon van Johan van Putten en Elisabeth Jacobs van Blijenberch, geboren ca. 1575, overleden april 1642 (overluiding 6 april 1642 te Utrecht), begraven 18 april 1642 in de Mariakerk te Utrecht (#)

Gehuwd op 10 april 1601 voor het gerecht te Utrecht met

Jannichgen Niclaes van den Burch, overleden 1601-1605

Gehuwd op 2 februari 1605 voor het gerecht te Utrecht (#) met

Johanna Geleijns Lombaert, dochter van Geleijn Lombaert, geboren ca. 1580, begraven 21 mei 1655 in de Buurkerk te Utrecht (#)

 

Bron: hetutrechtsarchief.nl

Op 17 november 1614 benoemt Peter van Blijenborch, licentiaet in der godtheijt, deecken van Der Horst, zijn neef Baltesar van Putten tot curator over zijn persoon en goederen zodra zijn gezondheid niet toelaat dat hij zelf zijn zaken regelt.

Van 2 maart 1616 dateert een akte van uitgifte voor de Sint Stevensabdij van Benedictinessen te Oudwijk bij Utrecht, van een erfelijke losrente door Herman Dircsz, namens zijn vrouw Judith van Lennip, aan Balthasar van Putten, chirurgijn te Utrecht, en Anthonis van Triest, voogden van de drie kinderen van Cornelis Geleijnss Lombaert en Jacoba Willem Ploosdochter. Uit 1617 dateert een akte van overdracht door Hermen Dircsz te Utrecht en zijn vrouw Judith van Lennip aan meester Balthasar van Putten, chirurgijn te Utrecht, van de helft van schuld en hypotheek op het huis Nijenrode aan de oostzijde van de Nieuwegracht bij de Wittevrouwenbrug te Utrecht.

Op 1 maart 1628 een akte van uitgifte van een erfelijke losrente door Dierck Corneliszone Stael te Vrouwenkloosterveen, Jan Ghijsbertszone, Henrick Lambertszone te Maartensdijk en Jan Aertszone te Zeist ten gunste van Balthasar van Putten, chirurgijn te Utrecht, en zijn vrouw Jannegen Lombaerts, vanwege een lening, aan de keerzijde verklaringen van ontvangst door Dierck Corneliszone Stael en anderen van deze lening, en door Johan van Zuylen van der Haar in 1637, afgelost door Philibert van Tuyll van Serooskerken, thesaurier van Vrouwenklooster, 1649.

Op 21 november 1628 verklaart Aeltgen Gerritsdr te Utrecht, oud 78 jaar, op verzoek van Balthasar van Putten, chirurgijn, dat zij kende IJda en Marichgen Hermansdrs van Blijenburch, moeijen van Elisabeth Jacobsdr van Blijenburch des producents moeder zaliger, bij wie zij getuige 58 jaar terug woonde.

Op 16 januari 1633 is Baltus van Putten, wonende aan de Oudegraft tusschen de Romburgerbrug en Gaertbrug, rekwirant ten aanzien van Geleijn van Putten, student, zoon van de tweede partij en diens echtgenote Johanna Geleijns. Op 10 augustus 1633 draagt Niclaes Dierhout de helft van de nalatenschap van Trijntge Roeloffs, in leven weduwe Marcelis Wijnantss van Kessel, over aan Baltus van Putten. Baltus van Putten belooft vrijwaring. Op dezelfde dag draagt Baltzar van Putten de nalatenschap over aan Jacob van Rosant, zoon van Glaudina van Rosant. Jacob van Rosant belooft vrijwaring. Trijntje Roeloffs was zijn oudtante, Jacob bezit reeds de andere helft van de nalatenschap.

Op 29 juli 1634 benoemen de erfgenamen van Baltazar van Blijenborch en Baltazar van Putten, Henrick van Lijnder tot gehele of gedeeltelijke verkoop van 25 roeden veen in Herenveen. Op 6 juni 1635 benoemen Geleijn van Putten en Baltazar van Putten, vader, Adriaen Janss mercktschipper van Utrecht op Selant, om voor gecommitteerde raden van de staten van Zeeland te procederen tegen Laurens van Boeckholt te ’s Gravenhage als echtgenoot van Anneken Jacobs. Op 11 oktober 1636 machtigt Baltus van Putten zijn echtgenote om vordering op Cornelis Aelbertss te Breukelen te innen. Willem Peterss wordt gemachtigd om van genoemde Cornelis Aelbertss in of buiten rechte voldoening van plecht te vorderen en hem in rechte te betrekken inzake de validiteit van die plecht. Op 3 juli 1637 machtigt Baltus van Putten zijn echtgenote om f 500-0-0 met rente te vorderen van Harman Henricxss van Rekelinghuijsen, koperslager te Amsterdam.

Op 9 februari 1636 wijst Johanna Geleijns, gehuwd met Baltazar van Putten, prelegaat toe en keurt haar testament goed. Op 7 maart 1638 wijst Baltazar van Putten een prelegaat toe aan zijn zoon Geleijn van Putten. Op 6 april 1638 doet Johanna Geleijns hetzelfde. Op 4 februari 1639 herroepen zij beide het prelegaat gemaakt aan hun zoon Geleijn van Putten. Op 30 september 1639 stellen Baltazar van Putten Johanna Geleijns hun testament op met lijftocht aan de langstlevende en met uitsluiting van de weeskamer. Op 22 november 1639 benoemen zij in een testament Geleijn van Putten, zoon, Jacob van Putten, zoon, en Maria van Putten, dochter, tot erfgenamen op last van lijftocht van langstlevende. De drie nagelaten kinderen van hun zoon Johan van Putten, ontvangen ieder f 300-0-0. Op 22 november 1639 benoemt Baltazar van Putten, zijn echtgenote Johann Geleijns, Geleijn van Putten, zoon, en Peter Buijser, zwager, surrogatie en substitutie tot executers van het testament van zijn oom Peter van Blijenborch. Op 2 februari 1641 herroept Jannigen Geleijns de beschikkingen ten gunste van haar dochter Maria van Putten.

Op 27 maart 1640 verklaart Baltazar van Putten dat hij zijn zoon Geleijn van Putten begunstigt met de vicarie in de collegiale kerk te Gorinchem. Op 2 februari 1641 wijst Baltazar van Putten zijn zoon Jacob van Putten aan als bezitter van de vicarie in de collegiale kerk te Gorinchem, in verband met het overlijden van zijn zoon Geleijn van Putten. Op 2 februari 1641 verklaart Jacob van Putten, zoon van Baltazar van Putten, dat hij zijn ouders zolang zij leven de inkomsten van vicarie in de collegiale kerk te Gorinchem zal laten genieten. Op 12 juli 1641 machtigen Baltazar van Putten, de vicarie in de collegiale kercke binnen Gorcum, en Jacob van Putten, Jannichge Geleijns en Peter Buijser, om Bastiaen Tielmanss te Asperen, bruiker van land van de vicarie, in rechte te betrekken inzake schadevergoeding wegens het hooien van land in strijd met de huurovereenkomst, en om beslag te leggen op het hooi. Op 1 augustus 1641 benoemen Baltazar en Jacob van Putten, Cornelis Maes om te procederen. Op 23 januari 1643 sluit Peter Buijser een akkoord met Johanna Geleijns, schoonmoeder, dat hij zijn schoonmoeder haar leven lang inkomsten van vicarie in de collegiale kerk te Gorinchem zal laten genieten. Johanna zal haar schoonzoon schadeloos stellen inzake aanspraken op de vicarie.

Op 9 juni 1640 benoemt de erfgenaam van Ida van Putten, en Baltazar van Putten, broer, Niclaes van Merkerck om een plecht van f 400-0-0 op een huis in de Jufferstraat te Utrecht te laten casseren ingevolgve betaling door Tonis Janss Westrenen. Tonis Janss Westerman heeft het huis gekocht van de nakomelingen van Jacob Janss de Leeuw.

Op 24 maart 1641 schenk Baltazar van Putten zijn zoon Jacob van Putten de huijsinge, cluijsen, kelders en zijdelcamers aan de oostzijde van de Oudegraft tusschen de Romerburgerbrugge en de Gaertbrugge. Op zelfde datum benoemt Baltazar van Putten zijn zoon Jacob van Putten en dochter Maria van Putten tot erfgenaam op last van lijftocht van de langstlevende. De kinderen van zoon Johan van Putten ontvangen f 1200-0-0 ter voldoening van legitieme en trebellianieke portie met benoeming van langstlevende tot executeur en met uitsluiting van de weeskamer. Op 26 maart 1641 schenkt Jacob van Putten zijn vader Baltazar van Putten de lijftocht aan huis op de oostzijde van de Oudegracht te Utrecht. Op 14 december 1641 maakt Jacob van Putten de schenking van het huis ongedaan. Op dezelfde datum schenkt Baltazar van Putten opnieuw de huijsinge, cluse, kelders, bodem en boort mit de zijdelcamers aan Jacob en Maria van Putten, op voorwaarde dat schenkers lijftocht behouden en dat de zoon het huis niet vervreemdt of belast, na zijn of haar dood moet het naar zijn kinderen gaan en bij ontbreken van kind of kinderen naar naaste verwanten. De kinderen van Johan van Putten ontvangen f 1200-0-0 ter voldoening van legitieme en trebelianieke portie met benoeming van Godert van Dael, raad ordinaris hof van Utrecht, tot executeur naast langstlevende met benoeming van langstlevende tot voogd.

Op 19 mei 1641 machtigen de boedel van Peter van Blijenborch en Baltazar van Putten, Gerrit van Waeij en Abraham van Kerckraed tot het transport van een huis op de Maartensdam te Utrecht aan Margareta van der Woerd, weduwe van Joost Elsevier. Het gebeurt ten overstaan en met toedoen van Geertruijdt van Broeckhuijsen, weduwe van Johannes van Putten als voogd over haar 3 kinderen, en van Jacob van Putten. Peter van Blijenborch was deken van de Horst. Op 4 juni 1641 dragen Geertruijt van Broeckhuijsen, dochter van Antonis Dirxss van Broeckhuijsen, en haar kinderen een plecht van f 300-0-0, gevestigd op een huis in de Telingstraat te Utrecht, over aan haar schoonvader Baltazar van Putten. De comparante heeft het van haar schoonvader ontvangen bedrag gebruikt voor betaling van een schuld aan Lodewijck Evertss van Doesburch. Op 2 juli 1641 machtigt Grietje de With Aert Willemss van Laeckervelt om het huis aan de zuidzijde van de Herenstraat te Utrecht te belasten met f 200-0-0 ten behoeve van Baltazar van Putten als executeur van het testament van Peter van Blijenborch.

Op 8 februari 1644 draagt Johanna Geleijnsen een plecht van f 500 gevestigd op het goed de Ginckel over aan de boedel van Geerlof Floris Karmans. Op 30 november 1644 herroept Johanna Geleijns alle testamenten, schenkingen en codicillen. Op 16 januari 1646 wijst Johanna Geleijns, weduwe van Balthazar van Putten, prelegaten toe aan haar dochter Maria van Putten, gehuwd met Peter Buijser deurwaarder hof van Utrecht, en aan Peter van Putten, zoon van haar overleden zoon Johan van Putten, en toewijzing legaten aan Peter Buijser en Willem Buijser. Op 12 juni 1646 herroept zij het testament van 14 september 1641 en het codicil van 16 januari 1646, met benoeming van schoonzoon Peter Buijser en David van Gelder te Utrecht tot voogden.

Op 18 juli 1646 sluit Johanna Geleijns een akkoord over beeindiging van de huur van een huis op de Oudegracht door en met Jacob Stael, wijncoper. Op 24 november 1646 sluiten Johanna Geleijns en Peter Busser, schoonzoon, een overeenkomst met Gerrit van Millingen, goutsmit, over het laten maken van een pomp ten behoeve van hun huizen aan de oostzijde van de Oudegracht tussen Romburgerbrug en Gaardbrug. Op 22 november 1646 machtigt Johanna Geleijns Cornelis van Clarenborch om een plecht op het huis c.a. aan de oostzijde van de Nieuwegracht te Utrecht te laten casseren ingevolgde aflossing door Anthonis van Berck.

Op 28 augustus 1647 sluiten Johanna Geleijns en Peter Buijser een akkoord met Aert van Meerloo, gehuwd met Geertruit van Broeckhuijsen eerder weduwe van Jan van Putten, en Niclaes van Broeckhuijsen, in het geschil over de goederen van Peter van Blijenberch, IJda Jans van Putten en Baltazar van Putten en anderszins. Geertruit van Broeckhuijsen zal voor het onderhoud van haar voorkinderen de rente ontvangen van diverse bedragen. Op 15 november 1647 machtigt Aert van Meerloo, Johanna Geleijns en de boedel van Peter van Blijenberch om de opbrengst van roerende goederen, nagelaten aan de voorkinderen van Geertruit van Broeckhuijsen te beleggen. Op 23 maart 1648 verklaren Johanna Geleijns en Maria van Putten, patronessen van de vicarie, dat een perceel land in Asperen, genaamd De Colven, behoort tot een vicarie in de collegiale kerk te Gorinchem, welke vicarie bezeten wordt door hun onmondige (klein)zoon Johan Buijser.

Op 4 oktober 1652 stelt Peter van Putten, zoon van Johan van Putten, een codicil op voor de toewijzing van legaten aan grootmoeder Johanna Geleijns, weduwe van Balthasar van PUtten, alsmede aan Maria van Putten, gehuwd met Willem Buijser, en Anna Dircx, weduwe van Thomas Lie. Op 7 maart 1653 machtigt Peter van Putten zijn grootmoeder Johanna Geleijns tot inning van renten die hem toekomen vanwege portie in de nalatenschap van zijn overoudoom Peter van Blijenborch. Lastgever is de oudste zoon van Jan van Putten, in leven chirurgijn te Utrecht, betreft ook rente die verschuldigd is door de gemachtigde zelf onder repudiatie van de nalatenschap van zijn vader. Op 23 maart 1654 machtigt Anthonis van Putten, zoon van Johan van Putten, zijn grootmoeder Johanna Geleijns, om zijn goederen te regeren en te administreren gedurende zijn reis naar Oost-Indie. Op 22 november 1654 verleent Johanna Geleijns, weduwe van Balthazar van Putten, wonende aan de Nieuwecamp te Utrecht, aan Willem Buijser, gehuwd met Maria van Putten, garantie voor een plecht groot f 600-0-0 op huis ’t Spiegel aan de oostzijde der Oudegracht tussen de Gaardbrug en de Romerburgerbrug ten behoeve van Anthonis Soll en echtgenote, welk huis ontslagen wordt van die plecht.

Op 7 mei 1655 machtigt Peter Jan van Puttenssoone, kleinzoon en mede-erfgenaam van Baltazar van Putten en Johanna Geleijns, wonende te Rotterdam, Adriaen van der Horst om zaken waar te nemen betreffende de nalatenschap van zijn grootouders.

Uit het 2e huwelijk:

Johan van Putten, chirurgijn, geboren ca. 1606, overleden september 1639 (overluiding 9 september 1639 te Utrecht), begraven 16 september 1639 in de Jacobikerk te Utrecht. Gehuwd op 21 december 1633 voor het gerecht te Utrecht met Geertruijd Tonis Dircxs van Broeckhuijsen, dochter van Antonis Dirxss van Broeckhuijsen, overleden > 1 oktober 1660

Peter van Putten, geboren ca. 1608, overleden augustus 1634 (overluiding 26 augustus 1634 te Utrecht), begraven 1 september in het Magdalenagasthuijs te Utrecht

Geleijn van Putten, student (1633), patroon van de vicarie in de Collegialekerk te Gorinchem (1640-1641), geboren ca. 1610, overleden januari 1641 (overluiding 19 januari 1641 te Utrecht), begraven 25 januari 1641 in de Buurkerk te Utrecht

Jacob van Putten, patroon van de vicarie in de Collegialekerk te Gorinchem (1641-1642), geboren ca. 1612, overleden december 1642 (overluiding 15 december 1642 te Utrecht), begraven 27 december 1642 in de Buurkerk te Utrecht

Maria van Putten