Brouwer, Coenraad Pieters (1797-1849)

Coenraad Pieters Brouwer, gardenier (-1830), soldaat (1830-1834), arbeider te Delft (1838), venter, werkman, boutenmaker (1843-1849), zoon van Pieter Coenraads Brouwer en Antje Arjens Keijzer, geboren 5 juni 1797 te Sint Annaparochie (#), gedoopt 27 augustus 1797 te Sint Annaparochie, overleden 31 juli 1849 te Utrecht (#)

Gehuwd op 4 maart 1846 te Utrecht (#/#/#/#) met

Maria van der Kleij, katoenspinster, werkster, dochter van Jillis van der Kleij en Catharina den Brabander, gedoopt 13 februari 1807 RK te Wateringen (#), overleden 20 april 1858 te Utrecht (#)

Op 1 december 1829 verkoopt Coenraad Pieters Brouwer, gardenier te Sint Annaparochie, zijn deel van een huis en bouwgrond te Sint Annaparochie (uit de erfenis van zijn vader ?) aan zijn zwager Pieter Hendriks van Dijk, gardenier te Sint Annaparochie.

In die jaren is onvrede ontstaan in het katholieke Franstalige zuiden van het Koninkrijk der Nederlanden, het tegenwoordige België, tegen het beleid van de protestantse koning Willem I. In de zomer van 1830 groeit de onrust uit tot een opstand. Op 4 oktober 1830 wordt de onafhankelijkheid van België uitgeroepen. Grote delen van Vlaanderen tot Limburg vergeten hun twisten met de Franstaligen en scharen zich achter de opstand tegen Holland en koning Willem I. De koning besluit zijn volk te wapen te roepen. In een proclamatie, die op 5 oktober 1830 wordt aangeplakt, laat koning Willem I weten hoezeer hij de hulp van zijn trouwe onderdanen nodig heeft om het koninkrijk te redden: “Uwe krachten, bewoners der getrouwe gewesten ! worden in deze oogenblikken tot bescherming van uw geboortegrond vereischt (…). De grondwet schrijft, in omstandigheden gelijk die waarin wij thans zijn geplaatst, het dragen van wapenen voor als een der eerste plichten van alle ingezetenen van het rijk. Dit voorschrift komt met uwe wenschen overeen. Welnu ! Te Wapen op de dringende bede van uwen vorst. Te Wapen, voor de zaak van orde en van recht. Te wapen, onder ootmoedig en biddend opzien tot den almachtigen God, die Nederland en Oranje zoo dikwijls uit de grootste gevaren heeft gered.”

Willem’s oproep tot strijd wordt met groot enthousiasme begroet. Ook Coenraad voelt zich aangesproken en meldt zich aan. Zijn grootvader Conraad Kuhn diende al onder de prins van Oranje en er was weinig meer wat hem in het noorden van Friesland hielt. Hij noemt zich van dan af aan Coenraad Coenraads, naar zijn grootvader, en komt op 29 oktober 1830 als fuselier terecht bij de 8e Afdeling Infanterie (zie links afbeelding van een fuselier). Hij is op die datum ingeschreven in het stamboek van de 8e Afdeling Infanterie (#). Zijn signalement luidt: aangezigt ovaal, voorhoofd hoog, oogen blauw, neus ordinair, mond idem, kin spits, haar bruin, wenkbraauwen idem, merkbare teekenen geene, lang 1 ellen 7 palmen 3 duimen 4 strepen.

Na het bombardement van Antwerpen door de Hollanders op 27 oktober 1830 en de inname van Venlo door de Belgen op 11 november 1830, wordt stil aan het militaire front. Het is tijd voor internationale diplomatie. Door een grote halsstarrigheid van koning Willem I levert dit echter weinig op. Ondertussen blijft de situatie in het zuiden uiterst gespannen. De matelaarsdood van Jan van Speijk, op 5 februari 1831, leidt tot een grote golf van nationalistische euforie en schenkt de Nederlandse bevolking weer enig vertrouwen. De bereidheid om het land te dienen en het ‘muitend gespuis’ in het zuiden een lesje te leren, neemt sterk toe. Op 2 augustus 1831 geeft koning Willem I zijn 37.000 manschappen met een kracht “Voorwaarts !” opdracht het zuiden aan te vallen, het is het begin van de Tiendaagse Veldtocht (zie tekening rechts). Coenraad bevindt zich dan, sinds 21 februari 1831, bij de 2e Afdeling Infanterie. Hij is op die datum onder nummer 19992 ingeschreven in het stamboek van de 2e Afdeling Infanterie (#). Zijn signalement luidt dan: aangezigt ovaal, voorhoofd hoog, oogen blaauw, neus ordinair, mond idem, kin spits, haar bruin, wenkbraauwen idem, merkbare teekenen geene, lang 1 ellen 7 palmen, 3 duimen 4 strepen.

Het zwaartepunt van het eerste deel van de opmars ligt bij Coenraad’s 2e Afdeling Infanterie. Zij zet, na zich in de omgeving van Poppel te hebben verzameld, op 2 augustus 1832 de opmars in langs de as Tilburg – Turnhout – Diest. Op 3 augustus 1831 zet de 2e Afdeling Infanterie ’s morgens de opmars door met de opdracht Turnhout en Oud-Turnhout, ieder met een Brigade Infanterie, te bezetten. Nadat de Nederlandse en Belgische artillerie over en weer enkele schoten heeft gelost, verlaat de Belgische bezetting Turnhout in de richting van Kasterlee en trekken de Nederlandse troepen omstreeks 15 uur Turnhout en Oud-Turnhout binnen. Dat de Nederlandse troepen deze beide plaatsen zonder slag of stoot in handen kunnen krijgen, is het gevolg van het feit dat generaal Niellon opdracht heeft gekregen zich bij het Schelde leger te voegen. De volgende dag rukt de 2e Afdeling Infanterie, zonder verdere moeilijkheden, door naar het zuiden en bezet Geel. Op 5 augustus 1831 rukken ze zonder moeilijkheden door naar Dies. Hier is een detachement vijandelijk cavalerie gelegerd, dat echter bij het naderen van de Nederlandse troepen ijlings de stad verlaat. Het grootste deel van de 2e Afdeling Infanterie wordt nu in Diest en de onmiddelijke omgeving gelegerd. Het overig deel krijgt opdracht om Sint Truiden te bezetten, wat op 7 augustus 1831 gebeurt.

De Prins van Oranje, WIllem II, vermoedt het plan van de Belgische generaal Daine om Hasselt hardnekkig te verdedigen met zijn Maasleger. De Prins bedenkt daarop een concentrische aanval op Hasselt ter vernietiging van het Maasleger. De 2e Afdeling Infanterie krijgt daarop op 8 augustus 1831 de opdracht om de plaatsen Wimmertingen en Herk Sint Lambrecht te bezetten. Het doel van deze opstelling is het Maasleger te beletten om naar Tongeren uit te wijken. De bevelen aan de 2e Afdeling Infanterie wordt echter te laat ontvangen, waardoor een groot deel van het Maasleger de lijn Wimmertingen – Herkt Sint Lambrecht reeds is gepasseerd voordat de brigades Infanterie ter plaatse zijn. De voorhoede van de brigades komt in gevecht met de afdelingen die het Maasleger niet zo snel kunnen volgen. Bij Herk Sint Lambrecht wordt een vijandelijke afdeling onder vuur genomen door de Infanterie en vervolgens door een achtervolgend Eskadron Lansiers totaal verstrooid, waarbij een aantal krijgsgevangen wordt gemaakt. Het Maasleger trekt zich vervolgens terug en wordt door de Nederlanders buiten gevecht gesteld. Alle aandacht is vervolgens gericht op het Scheldeleger. De Prins van Oranje besluit om het Scheldeleger in te sluiten, waarna het van drie zijden door het Nederlandse leger kan worden aangevallen. Na de vernietiging van het Scheldeleger, verzameldt het Nederlandse leger zicht ten westen van Leuven om tot bekroning van de veldtocht Brussel binnen te rukken. De Afdeling Infanterie trekt daartoe westwaarts met als opdracht het omtrekken van Leuven.

Op 10 augustus 1831 roept de Belgische koning Leopold I de hulp in van het Franse leger. In de avond van 11 augustus 1831 ontvangt de Prins van Oranje van Koning Willem I een bericht waarin hem officieel wordt meegedeeld dat het Franse leger België is binnengerukt en dat de vijandelijkheden onmiddelijk moeten worden gestaakt zodra de Franse troepen komen opdagen. Het Nederlandse leger mag in geen geval van Brabant worden afgesneden. In verband met deze toestand besluit Prins Willem II dat de 2e Afdeling Infanterie bij Sint Joris Weert de Dijle moet overtrekken om daarna bij Leefdaal en Berten de straatweg naar Tervuren af te sluiten. Door de 2e Afdeling Infanterie zo op te stellen, is het mogelijk om de IJzeren Berg, aan de westzijde van Leuven, aan te vallen. In de vroege ochtenduren van 12 augustus 1831 wordt de aanval door de Nederlandse troepen op Leuven ingezet. De 2e Afdeling Infanterie trekt de IJzeren Berg op, waarbij de vijand geen weerstand biedt maar zich terugtrekt op Leuven. Omstreeks 15 uur ontvangt de commandant van de 2e Afdeling Infanterie het bericht “Staakt het vuren”. Een ruitergroep met een witte vlag overhandigt de Prins een brief van de Engelse gezant te Brussel. In deze brief wordt de wens van Engeland en Frankrijk tot uiting gebracht dat de vijandelijkheden worden gestaakt. Tevens is vermeldt dat ieder schot dan na ontvangst van de brief wordt afgegeven door beide mogendheden wordt beschouwd als een oorlogsverklaring en dat het Franse leger tot nabij Wavre is opgerukt. De Prins eist op zijn beurt dat zijn troepen de voor deze dag gestelde marsdoelen kunnen innemen en Leuven zich zal overgeven. De Belgen accepteren deze voorwaarden. Op 14 augustus 1831 aanvaart het Nederlandse leger de terugmars naar Nederland.

In Nederland wordt de Tiendaagse Veldtocht als een grandioze overwinning gevierd. Alle soldaten worden geridderd in de orde van Het Metalen Kruis, gemaakt uit buitgemaakt geschut (zie tekening links). Later zal deze speciaal voor de gelegenheid gestichte ridderorde ijveren voor de totstandkoming van een nationaal monument op de Dam te Amsterdam, ter nagedachtenis aan de strijd tegen de Belgen. Coenraad ontvangt Het Metalen Kruis op 5 april 1832. Hij bevindt zich dan al, sinds 27 september 1831, bij de Afdeling Grenadiers (#). Nog tot 1834 dient Coenraad bij het Mobiele Leger. Op 9 juli 1837 ontvangt hij ‘als vrijwillig geëngageerd voor 6 jaar en 13 dagen met twintig gulden handgeld zijnde deszelfs vorige Diensten, bekomen Wonden, gedane Veldtogten en bijzondere Daden’ een paspoort (#) waarmee ‘alle Civiele en Militaire Autoriteiten worden verzocht den gemelden Brouwer, Coenraad Pieters vrij en onverhinderd te laten passeren, en, desnodig, hulp en bijstand te verleenen’. Coenraad wordt op het paspoort als volgt omschreven: lang 1 ellen 7 palmen 3 duimen en 4 strepen, aangezigt ovaal, voorhoofd hoog, oogen blauw, neus ordinair, kin spits, haar bruin, wenkbrauwen bruin, hebben geene merkbare teekenen’.

Coenraad belandt in Delft, waar hij Maria van der Kleij leert kennen. Maria is geboren in Wateringen en verlaat de gemeente in 1826 (#), mogelijk al naar Delft om te werken als werkster. Coenraad en Maria wonen in 1838 aan de Gasthuislaan wijk 1 No. 275 en in 1841 aan de Bastiaansteeg wijk 1 No. 176 in Delft. In 1842 trekken ze naar Utrecht, waar ze gaan wonen aan ’t Zand 307 in Wijk C. Hier leven ze in armoede. Coenraad verdient zijn brood als venter, werkman en boutenmaker. Wijk C wordt in die tijd gekenmerkt door zeer kleine en ongezonde huizen. Als in 1848-1849 een cholera epidemie uitbreekt in Utrecht, kan de ziekte zich in wijk C gemakkelijk verspreiden. Coenraad en zijn zoon Willem zijn slachtoffer. Coenraad overlijdt op 31 juli 1849 op 52-jarige leeftijd.

Het gezin blijft aanvankelijk wonen op het Zand, zie bevolkingsregister (#). De oudste zoon Pieter Coenraad verdient de kost voor het gezin als katoenspinner. Daarna verhuizen ze naar de Lange Nieuwstraat 60 waar Maria werkt als werkster, zie bevolkingsregister (#). Ze overlijdt op 20 april 1858 op 51-jarige leeftijd.

 

Voor en uit dit huwelijk:

1   Pieter Coenraad Brouwer

2   Antje Brouwer

3   Jillis Brouwer

4   Willem Brouwer, geboren 29 januari 1846 te Utrecht (#), overleden 26 juli 1849 te Utrecht (#)

5   Arjen Brouwer