Brouwer, Pieter Coenraad (1838-1877)

Pieter Coenraad Brouwer, katoenspinner, courantenbestelder, azijnmaker, militair (1860-1877), kanonnier 1e klasse bij het Wapen der Artillerie bij de KNIL, zoon van Coenraad Pieters Brouwer en Maria van der Kleij, geboren 8 september 1838 te Delft (#), overleden 25 november 1877 te Kampong Makassar (Indonesië)

Na het overlijden van zijn vader verdient Pieter Coenraad aanvankelijk de kost voor het gezin als katoenspinner, zie bevolkingsregister 1850 (#). Later gaat zijn moeder werken als werkster op de Lange Nieuwstraat (#). Pieter Coenraad is ingeschreven in het Militieregister met de opmerking ‘gebreke’ (#), hij is dan courantenbesteller. Op 9 juli 1860 verhuist hij naar de Catharijnestraat C 868 waar hij ingeschreven staat als azijnmaker (#).

Hij is (volgens de overlevering) verloofd met Alida Johanna Houtkamp (zie 3.3) als hij op 24 juli 1860 wordt aangesteld bij het Regiment Veldartillerie als kannonier 2e klasse, met de aantekening ‘Is behebt met een beursgezwel in de linkerbil, maar niet hinderlijk’. Hij is ingeschreven in het stamboek onder nummer 60904. Zijn signalement luidt aangezigt ovaal, voorhoofd rond, oogen grijs, neus gewoon, mond idem, kin rond, haar blond, wenkbraauwen idem, lang 1,78 (#). Op 1 april 1862 gaat hij een vrijwillige verbintenis aan voor zes jaar voor uitzending naar West-Indië (Suriname). Op 21 juli 1862 gaat hij aan boord van het schip Carolina en hij komt op 10 september 1862 aan en wordt ingedeeld bij de Veldartillerie. Op 1 januari 1864 wordt hij benoemd tot kannonier 1e klasse. Hij gaat op 3 juli 1865 terug naar Nederland met het schip Anna …. Op 18 mei 1868 krijgt hij de bronzen medaille toegekend en ontvangt op 29 augustus 1868 een paspoort.

Op 1 september 1868 sluit hij zich verwillig voor zes jaar aan als soldaat bij het KNIL en vertrekt als kannonier 2e klasse met het schip Gerard Pieter Servatius naar Oost-Indië. Op 30 september 1874 wordt hij opnieuw voor zes jaar geengageerd. Hij dient als kannonier 1e klasse bij het 3e en 9e Bataljon en is betrokken bij de Atjeh oorlog. Het 3e en 9e Bataljon Infanterie bestaat uit Nederlanders en Ambonezen. Het maakt deel uit van de eerste expeditie naar Atjeh in april 1873. De Nederlandse troepen staan bij deze eerste expeditie onder opperbevel van generaal-majoor der infanterie Johan Harmen Rudof Köhler. Als eerste wordt een verkenning gedaan naar het beste landingspunt waarbij hevige strijd moet worden geleverd. Er worden enkele kanonnen en mortieren buit gemaakt. De bevelhebber besluit echter de troepen terug aan boord van de schepen te halen waardoor een tweede landing nodig is. Deze vindt plaats op 8 april 1873. Na de landing rukken het 9e Bataljon en de Barisan op, gedekt door het 3e en 12e Bataljon. De troepen trekken via Kota Pantei Tjermin door naar Kota Mogat. Daarbij vallen 10 doden en 50 gewonden en zijn de troepen gedwongen zich terug te trekken. Na enkele dagen en diverse verkenningen wordt besloten om onder meer het 3e en 9e Veldbatajon naar de Kraton van de Sultan op te laten trekken. Bij de Mesigit is de tegenstand hevig en wordt de opperbevelhebber Köhler gedood. De Mesigit wordt ingenomen op 14 april 1873. Omdat het contact met de bivak op het strand afgesneden dreigt te worden, wordt besloten tot terugtrekking. Daarmee kan de expeditie als mislukt worden beschouwd. Naar aanleiding van het echec stelt gouverneur-generaal Loudon een enquetecommissie in. In november 1873 krijgt Pieter Coenraad de zilveren (?) medaille voor zijn betrokkenheid bij de krijgsverrichtingen op Atjeh.

Na de mislukte eerste expeditie wordt de gepensioneerde luitenant-generaal Jan van Swieten benoemd tot nieuwe opperbevelhebber bij de tweede expeditie. Op 9 december 1873 landen te troepen op Pedro Punt, ten oosten van Gigien. Van hieruit zouden de operaties tegen de Mesigit en de Kraton worden begonnen. Na een hevige strijd kan kampong Lemboe worden ingenomen en op 6 januari 1874 vindt de bestorming van de Mesigit plaats. De overing kost 220 doden en gewonden aan Nederlandse zijde. Op 23 en 24 januari wordt de Kraton veroverd (zie foto rechts). Op 15 februari 1874 besluit generaal van Swieten dat de strijd voorbij is en hij stuurt een compagnie vestingartillerie terug naar Java. Hij verklaart dat de vijand geheel is overwonnen en dat diens onderwerpin gniet lang meer kan uitblijven. Maar weinig officieren zijn hiervan overtuigd. De Atjeh oorlog zou dan ook nog 68 jaar duren en pas eindigen met de bezetting van Nederlands-Indië door Japan in 1942.

Bij Koninklijk Besluit van 24 maart 1877 worden de prestaties van het 3e Bataljon erkend door het begiftigen van het vaandel met de Militaire Willems-Orde. In het besluit staat: “Overwegende dat het 3e Veldbataljon van het Nederlands Indische Leger een buitengewoon roemrijk aandeel nam aan de vele gevechten op Atjehse bodem geleverd, dat het met name bijzonder uitblonk bij de vermeestering van Kampong Lemboeh op 25 december 1873, dat die legereenheid ook na dien datum hetzij in haar geheel dan wel gedeeltelijk vertegenwoordigd was bij bijna alle belangrijke ontmoetingen met de vijand en dat gedurende de operatien tegen de Moekims IV, IX en XXIII Moekims van 16 januari tot 7 maart 1876 opnieuw uitblonk enz.”. Tevens werden de vaandels van het 3e Bataljon Infanterie en het 9e Bataljon Infanterie onderscheiden met de Atjeh medaille 1873-1874 (zie afbeelding links). Bij het korps werden 4 militaire Willems-Orden 3e klasse, 87 Militaire Willems-Orden 4e klasse, 7 Eeresabels, 109 Eervolle vermeldingen, 2 zilveren medailles en 72 bronzen medailles voor moed en trouw uitgereikt. Pieter Coenraad is een van de 109 Eervolle vermeldingen voor zijn bijdrage aan de gevechten op Atjeh tegen IV, VI, IX en XXII Moekims van 26 december 1875 tot 9 maart 1876.