Snellenberch, Willem Jacobsz van (ca. 1490-1554)

Willem Jacobsz van Snellenberch, stadsdienaar, lid van de Raad van Utrecht (1540-1549), korenkoper (1546), busschutmeester (1542), lid van de Kleine Kalende broederschap, (bastaard ?) zoon van Jacob van Snellenberch, geboren ca. 1490, overleden (26 november ?) 1554 te Utrecht

Gehuwd met

Otgen Gerrits, overleden 1573-1574

 

Bronnen: 1) hetutrechtsarchief.nl, 2) Recepta ex pulsatione campanarum in funeribus defunctorum. Archief domkapittel no 651 (fabrieksrekeningen) en 702, Simon den Daas. Utrecht, 2012, 3) razu.nl, 4) NT00061_45. Nadere Toegang op inv. nr 45 uit de Collectie Digitale Bronnen (61), M.S.F. Kemp, februari 2018. Regionaal Historisch Centrum Zuidoost Utrecht, 5) transporten (klappers) op de studiezaal van Het Utrechts Archief, 6) hogenda.nl, 7) Repertorium op de lenen en tijnsen van de proosdij van Oudmunster, 1238-1661, J.C. Kort. In: Historische reeks Kromme-Rijngebied, deel 11 (Houten 2010). Historische Kring Tussen Rijn en Lek, 8) De lenen van de hofstede IJsselstein, 1310-1656, J.C. Kort. In: Ons Voorgeslacht, jrg. 38 (1983)

Willem van Snellenberch komt met overlijdensdatum voor op de lijst van de leden der Kleine Kalende-broederschap. Op de afbeelding links het wapen van Willem van Snellenberch als onderdeel van de anonieme tekening van de afbeelding van de wapens van de leden van de Kleine Kalende broederschap in een venster aan de noorzijde van de Buurkerk te Utrecht. Het doel van de broederschap was de bediening van kapellen en altaren (welke kaland of kalend kapellen worden genoemd), het houden van missen voor de zielen van de gestorven leden, het uitdelen van aalmoezen en het houden feesttijden. De kalende broederschap had statuten die voor alle leden bindend waren.

In 1523-1524 is als nieuwe burger van Utrecht ingeschreven Willem Jacobsz van Snelleberch.

Op 6 december 1529 is Willem van Snellenberg beleend met 8 morgen land in de Achtersloot in het gerecht van de heren ten Dom, bij dode van Jacob zijn vader. Op 19 september 1547 draagt hij hiervan 4 morgen in het Broek over de nieuwe weg, strekkend van de nieuwe weg tot de Bloklandse kade over aan Gerard Joostensz, schout van IJsselstein, voor Marietje dochter van Jan Pel Jansz, weduwe van Adriaan Gerardsz, voor wie belast wordt met f 15 karolus 15 stuivers hollands. De andere helft, te weten 4 morgen, strekkend van de voorwetreing tot de nieuwe weg, draagt hij over aan Arnout van Roijen voor Geertruida, weduwe van Gent Eelgisz, zijn moeder, voor wie belast wordt met f 9 karolus 15 stuivers hollands, te lossen met f 162 10 stuivers. Op 17 november 1555 Nikolaas van Oostrum voor Margaretha, dochter van Willem van Snellenberg, met de rente zoals haar vader.

Willem wordt genoemd in het raadsboek van Utrecht op 16 oktober 1540, 6 oktober 1541, 7 januari 1544, 17 november 1544, 4 februari 1546 en 2 november 1548.

Op 23 januari 1542 wordt Willem benoemd tot stadsdienaar.
Op 2 augustus 1542 komen de voorwaarden ter sprake voor het in dienst treden als bus(schut)meester. 

In 1546-1547 nieuwe burgers van Utrecht: Corencoper Willem van Snellenberch, bastert, 12 p.

Op 12 maart 1547 verkoopt Elias van Winssen, oudste zoon en erfgenaam van zijn overleden vader Gerrit van Winssen, aan Jan van Tiel, zoon van Bertn van Tiel en Joostge van Wissen, heer Jacob van Winssens natuurlijke dochter, voor de 300 gulden, die zij van Gerrit van Winssen in 1524 als haar deel van 24 morgen land had gekregen, een rente van 18 gulden, te betalen op 22 augustus en 22 februari, onder voorwaarde dat Elias, of dienst efgenamen, de erfrente kunnen afkopen voor de somma van 300 gulden, ‘desen brief onderteijckent ende daer toe ghebeden Willem van Snellenberch, mijnen neve, desen brief over mij te besegelen, want ick op dese tijt selver geen segel en hebbe’.

Op 22 september 1550 is Willem van Snellenberg voor de gasthuizen van St. Bartholomeus en Laurens te Utrecht beleend met 18 morgen land bij de brug in Bodegraven, strekkend zuid tot de Rijn en noord tot ’t Nijveld, bij overdracht door Gerard Laurensz.
Op 12 december 1550 erkent Willem van Snellenberg voor Janna van Vronestein, dochter van Willem de Waal van Vronestein, weduwe Herman van Cuijk, dat Adriaan van Zuidoord voor Lubbert van Zuidoord, diens zoon, onmondig, aan haar 400 gouden Rijnse guldens heeft betaald, haar gemaakt door Hildegonde van Voorn bij brief d.d. 8 juni 1546.

In 1553 renten te Utrecht: Otgen Gerijtsdr 180 p ten laste van Anthonis Willemsz van Snellenberch, 15 jaar, Lijsbet Pouwels van der Moelen, 12 jaar.

Op 6 oktober 1557 stelt Otgen Gerritsdochter haar testament op waarin zij haar goederen vermaakt aan haar zoon Anthonis van Snellenberch, onder bepaling dat zij diens kinderloos overlijden aan de Noodhulp zullen komen. In 1574 wordt het testament ten uitvoer gebracht.

In de rekening van den kanunnik Johannes van Bruhesen (van het Domkapittel) tussen 1 maart 1573 en 1 maart 1574 is vermeld: Item in obitu et exequiis vidue de Snellenberch duabus horis pulsata fuit Maria facit – VIII flor. 

 

Uit dit huwelijk:

Anthonis Willemsz van Snellenberch

Margriet Willems van Snellenberch. Gehuwd met Claes van Oostrum. Gehuwd met Michiel Jansz van Bovinia

Herman Willemsz van Snellenberch, overleden > 18 april 1570. Gehuwd met Jannegen Jans van Vreelandt, overleden > 18 april 1570

Aeltgen Willems van Snellenberch. Gehuwd met Goesen Corssen van Stralen, mesmaeker, overleden > 31 juli 1562

Merrichgen Willems van Snellenberch, overleden 1580 te Utrecht. Gehuwd met Willem Lambertsz, cruijtmaecker