138432 Aernt Touwe Claes Touwensz, leenman van de hofstede Hontshol, zoon van Claes Toude Aerntsz en Ane Heijn Allerts, geboren ca. 1375, overleden < 21 augustus 1419
Gehuwd met
Op 24 oktober 1393 is Aernt Touwe Claes Touwensz beleend met 3½ hond land in ’s Gravenzande gemeen met een leen dat Willem Jan Willemszoonsz houdt van de heer van Naeldwijck. Op 2 april 1437 Pieter Arent Touwenz.
Hij koopt 5 morgen land bij Delft ten behoeve van Jacob Aernt Toude Aerntskinderen.
Uit dit huwelijk:
2 Pieter Arent Touwenz
3 Claes Arent Touwenz
4 Gherijt Aernt Toudenz, overleden > 14 augustus 1429
138464 Jan Kerstantsz, zoon van Kerstant Coppaertsz, overleden 24 maart 1425 (zaterdag na St Geertruijd)
Gehuwd met
138465 Katrijn NN, overleden > 24 maart 1425
Jan is beleend met 5½ morgen land in ’t Wout. Op 25 november 1403 is Jan Kerstantsz beleend met 4 hond land onder Naaldwijk. Op 14.. Claes Jan Kerstantszoonsz.
Uit dit huwelijk:
1 Kerstant Jansz van der Vliet
2 Claes Jan Kerstantsz
3 (?) Doe Jansz
138472 Bertelmeus Tijmansz van Dorp, zoon van Thijeman Bertolomeusz van Dorp en Katerijn NN, geboren ca. 1360, overleden > 1396
Gehuwd met
138473 Pieternelle Heijnric Kerstants, dochter van Heijnric Kerstantsz
Bertelmeus is op 13 december 1390 beleend met 5 hond land in de Noordinge te Naaldwijk, leenroerig aan de hofstad Hontshol, te versterven op zijn dochter Lijsbette, gewonnen bij Pieternelle Heijnric Kerstantszdochter. Hij koopt in 1396 een morgen land in de Noordbroek te Naaldwijk.
Uit dit huwelijk:
1 Henrick Bertelmeesz van Dorp
139456 Jan Bersseman, zoon Wouter Lieven, overleden < 1442
Rond 1393 Jan Bersseman, Janne Ghiselen sone ende hoeren ghesellen van Bersse die poentinghe maecten mids dat se Jan Zuerrick rentmeester van Kempelant gecalengieert hadde mits dat si der ghemeijnten te na gegraven hadden ende die innegeslaghen – 25 gld Holl boete.
In 1394 is vermeld Johannes de Beerse filius Wouter Lieven.
Kinderen:
161792 Jan Bernardsz Gael, leenman van de Abt van Egmond, zoon van Bernard Jansz Gael, overleden 1510-1520
In 1472 is Jan Gaal vermeld in verband met een stuk land in Assendelft, als leen van de hofstede Assendelft.
In 147. is Jan Bernard Jan Galenz beleend met een zaat met huizing en geboomte, groot 11 morgen, in Wassenaar. Op 19 juni 1510 Jan Bernard Jan Galenz met ledige hand. Op 4 januari 1520 Cornelis Gerardsz Jan Galenz, bij dode van Gerard Jan Galenz, zijn vader.
Kinderen:
1 Gerard Jansz Gael, overleden < 4 januari 1520
2 (?) Jan Jansz Gael
163952 Dirck Jansz de Cruijff, poorter van Wijk bij Duurstede (1494), pander en schutmeester van de heren van Vianen, pander van de heer van Utrecht, zoon van Jan Dircksz die Cruve en Alijt NN, geboren ca. 1465, overleden 3 mei 1513, begraven St. Maria Magdalenaklooster te Wijk bij Duurstede
Gehuwd met
163953 Wendelin NN, overleden > 13 maart 1515
Op 20 november 1486 verklaart Peter Holl schuldig te wezen aan Deric die Cruve Janss. Op 27 oktober 1493 verkoopt Lambert van Driell aan Dirc de Cruve, pander, koem op land int Goeij van de heer van Utrecht.
Op 12 mei 1496 is Dirk de Kruif door de hofstede Vianen beleend met 10 morgen land in het goed ter Loo bij overdracht door Gijsbert van Hemert, te komen op Dirk, zijn zoon, en te lossen met 100 gouden rijnse guldens over vier jaar. Op 4 augustus 1500 Reiner Jacobsz onder de Gaarde te Utrecht bij overdracht door Dirk de Kruif Dirksz, te lossen met f 166 rijns, te komen op Jan en Cornelis, zoons van Dirk de Kruif. In 1504 Dirk de Kruif de jonge bij overdracht door Dirk de Kruif, zijn vader met lijftocht van zijn ouders. Op 17 mei 1514 Jan van Hemert bij overdracht door Dirk de Kruif de Jonge, Jan en Cornelis de Kruif en Wendelin, weduwe Dirk de Kruif.
In juli 1506 is Dirk de Kruif door de hofstede Vianen beleend met een viertel land in de Wiers voor Cornelis, zijn zoon, bij overdracht door Adriaan Willemsz van der Eem.
Op 24 september 1508 schrijft de leenheer Dirk de Kruif, pander, beslag te leggen op een akker bij het veer van Culemborg.
Aantekening Booth: 3 mei 1513 Dirck de Cruijff pander van de heer van Utrecht ligt begraven St. Maria Magdalena en sterff 3-5-1513, Epitaph T 135
Op 13 maart 1515 Wendelmoet Dirck de Cruijven wedue geloift Gijsbert Robben dat sij hem vestigen zal int 14e deel van een huijs dat hij gecoft heeft van Jan de Cruijff, Woendelmoeden soen.
Uit dit huwelijk:
2 Cornelis Dircksz de Cruijff, leenman van de heren van Vianen, overleden > 4 april 1538
3 Dirck de Cruijff, leenman van de heren van Vianen (1500)
163954 Gerard van Bemmel, poorter van Wijk bij Duurstede (1450), geboren ca. 1425, overleden < 22 februari 1487
In 1452 een pachtbrief voor Gerit van Bemmel van 2 hoeven int Opvelt onder Cothen. Op 23 april 1457 draagt Gerrit van Bemmel, na afstand van de lijftocht van zijn vrouw Elsbeen, 6 morgen te Cothen op waarmee Jacob van Gaesbeeck vervolgens Jan van Embrick beleent.
In 1467-1468 rekening van het kapittel tot Wijck, ontvangen van Gherit van Bemmel 2 vr. scilde hier gaet af pro memorie Henrici Baers en huisvrouw 1 loot zilver in december en noch 1 loot zilver pro memorie Hermanni Baers in september en noch 1 qrt pro memorie Jutte Baers in juli, facit 8 gulden.
Oudschildgeld Cothen 1470: Gezellen inde Dom 9 morgen, betaalt Gerijt van Bemmel. Jan van Rijnesse van Baer 6 morgen en Jan van Embrick 6 morgen, betaalt Gerijt van Bemmel. Morgengeld Nederlangbroek 1470: Gerijt van Zulen Lambertss, 11 morgen en betaalt Gerijt van Bemmel. Oudmunster, 6 morgen, betaalt Gerijt van Bemmel.
Op 20 juli 1474 is Gerard van Bemmel door de Proosdij Oudmunster beleend met 14 hont in het gerecht Wijk bij Duurstede in de Wegemaat, strekkend van Wijkersloot tot de Oude wetering, bij overdracht door Willem Nikolaasz. Op 22 februari 1487 ‘St Petersavont’ Willem van Bemmel bij dode van Gerard, zijn vader. Op 24 maart 1503 Jan de Kruif Dirksz voor Elisabeth van Bemmel, zijn vrouw, bij dode van Willem, haar broer, waarna overdracht aan Gijsbert van Bemmel met lijftocht van Marcel, diens vader.
Op 22 oktober 1476 St. Marie doet ontwaren Gerijt van Bemmel 9 morgen in Nederlangbroek.
Op 16 mei 1485 Gerijt van Bemmel verplag Kateline van Culemborch bastert, wedue Everts van Everdingen, 5 Rijnsche Gulden en nog 20 gulden ‘ende waert hie sijnen huijse tot Coten vercoffte’.
Kinderen:
1 Willem van Bemmel, overleden < 24 maart 1503
2 Marcel van Bemmel, overleden > 14 februari 1510
3 Lambert Gerritsz van Bemmel
164178 Nikolaas Jansz Hoevenaar, leenman van de hofstede Vianen, zoon van Jan Schonauen Hoevenaarsz en Armgard NN, overleden 1468-1473. Gehuwd met Johanna NN
Gehuwd met
164179 Machteld Sanders, overleden < 10 november 1461
Op 23 september 1431 is Nikolaas Hoevenaar Jansz door de heren van Vianen beleend met 11 morgen land, die Bertout Jansz houdt van de heerlijkheid Oij, in Heikop in ver Bijenkamp, bij overdracht door Bernard van Tull op verzoek van de heer van Oij wegens nood, zoals Jan van Schonauen dagelijks in ‘provenden uitgedaan’ had. Op 24 februari 1458 Dirk Taats bij overdracht door Nikolaas Schonauenz de jonge.
Op 21 februari 1440 is Jan Schonauen beleend met 9 morgen uit 18 in ver Bijenkamp, waarvan Nikolaas Hoevenaar Jansz de andere helft heeft, bij overdracht door heer Reinout van Oij, met lijftocht van Janne, dochter van Timan van den Gein, zijn vrouw, op verzoek van Nikolaas Hoevenaar.
Op 12 oktober 1454 is Nikolaas Hoevenaar door de heren van Vianen beleend met 3½ morgen land boven de stad Vianen in de Haag in het land van Hagestein, strekkend van de Haagwetering over de dijk tot de kil, bij overdracht door mr. Dirk Crol. Op 8 juli 1468 Nikolaas Hoevenaar, te komen op zijn erfgenaam bij Machteld heer Sandersdr. Op 28 januari 1473 Jan Schounauen Nikolaas Hoevenaarsz. Op 12 oktober 1454 is Nikolaas Hoevenaar beleend met de helft van 29 morgen land In Heikop in ver Bijenkamp, strekkend van de Heikoperdijk langs de Boeikoper uitvliet tot de Hubertse wetering, bij overdracht door mr. Dirk Crol. Op 10 november 1461 Nikolaas Hoevenaar Jansz, te komen op Reiner en Splinter, zijn zoons, met lijftocht van Johanna, zijn vrouw. Op 27 december 1473 Reiner Hoevenaar Nikolaasz met drie vierde en Splinter, zijn broer, met een vierde, eventueel op elkaar te komen.
Uit dit huwelijk:
1 Jan Schonauen Nikolaas Hoevenaarsz, leenman van de hofstede Vianen
3 Heilwig Hoevenaar. Gehuwd met Anton van Brederode, bastaard
4 Alveraet Claes Hoevenaers. Gehuwd met Gerijt Hermansz
164320 Gerrit Volckensz Both, schepen en cameraar van Amersfoort (1482), vicaris van de St. Stevens vicarie (1499), schout van Isselt (1512), collator van de St. Joriskerk te Amersfoort (1517), kerkmeester van Onze Lieve Vrouwe kapel en kerk te Amersfoort (1518), geboren ca. 1455, overleden 1522-1525
Gehuwd met
164321 Grietje Hendricks Botter, dochter van Hendrick Goijersz Botter en Korstine NN
De ouders van Gerrit Volckensz Both zijn niet duidelijk, hiervoor zijn verschillende mogelijkheden. Andre Both geeft Volcken Evertsz Both en Wendelmoed. Hiervoor heb ik geen aanwijzingen gevonden. Daarnaast kunnen ook Volcken Goertsz Both en Alijt zijn mogelijke ouders zijn. Wellicht is er een Volcken Henricksz Both gehuwd met Wendelmoed nog een mogelijkheid. Ik ben er momenteel nog niet uit, dus loopt de tak bij mij hier voorlopig dood.
In 1485 een akte van arbitrage door Rutger en Egbert die Beer, Gherijt Bot Volkenss en Ricout Willams, tussen hun familieleden Jan Craen enerzijds, en Metgen weduwe van Ghijsbert Heijnics, haar zonen Heijnrich, Peter en Lambert Ghijsbertsoen anderzijds, betreffende de koopsom van een stuk veenland in het gerecht Soest, eertijds door Jan Craen en Ghijsbert Heijnrics voor gezamenlijke rekening gekocht.
Op 14 november 1504 is Gerrit Both Volkwinsz beleend met de helft van 2½ viertel veen in Heeze voor Dirk Dirkdsz alias Dirk Dulsch te Amersfoort bij dode van Christina, zijn dochter en diens moeder.
Op 6 februari 1517 ‘sexta post Purificationis Marie’ Gerrit Bot si heeft te goede gescouden aan Henrick Gerijtzoen van Westrenen mit Mergrijet sijn wijff den eijgendom van huijsinge ende hofstede daer Evert Gijsgen in woent, gelegen in de Hellestraet. Naer uutwijsen den olden behoudelic Evert voirscreven sijn erfgenamen sijn breven inhout. Op dezelfde dag Gerijt Bot si heeft te goede gescouden aan Henrick Gerijtzoen van Westrenen ende Mergrijt sijn wijff 3 golden Aernolder gulden uut de huijsijnge dair Dijrck de Homaker in woent. Mit ffurweerden wairt dat zaick dat Henrick voirscreven tot eniger tijt hijnder scade off gebrec de in golden Arnolden gulden dat sal hij mogen verhalen aen de huijsijnge gelegen bij Gerijt van Davelers de Gerijt voirscreven mitter tijt in woent.
Op 20 augustus 1518 zijn Gerrit Both Volkwinsz en Willem van Dam, kerkmeesters van Onze Lieve Vrouwe kapel en kerk te Amersfoort, beleend met een kamp in Soest in de Slage genaamd Kleinenbroek, en een kamp genaamd Groijerbroek, bij dode van Hessel Dirksz.
Op 7 juli 1519 ‘quarta post Martini Translatio’ Gerijt Bot Volckensz heeft gemaickt nae sijnre doet gelijck te comen ende erven op Volcken sijn zoen ende op Mergriet sijn dochter all sulc goet hij nae sijnre doet achter laten sall. Beheltelick dat sij betalen ende uut reycken zullen all sulc testament ende besprek als hij maken off bespreken sall, mit voirwerden de des niet achtervolgende ende woude de sell sijn erffnisse vervallen wesen aen degeen de des achter volget, ende dese maick altijt te vermeren ende te vermijnderen alst hem gelieft ende den breeff in sijnen handen.
Op 7 mei 1522 ‘quarta post Inventionis Sancte Crucis’ Gerit Both heeft gemaict, nae zijnre doet aan Dirick Diricxz dochter die hij heeft bij Peter van Westrenen dochter te hebben 5 gulden current jairlix te rent. Te betalen den eersten Paischen naezijnre doet end dan zoe voert aen alle jaer op deen dach die zijn erfgenamen lossen sellen mogen een penning mit 20 ende alsvoren die renten lost zoe salmen de gelden weder beleggen tot dat kints behoeff ende dese maick altijt te vermeren ofte te verminren ende den breeff in zijnen handen. Op dezelfde dag Gerit Bot voernoemt beliet (verklaart) ten behoeve van Heijnrick van Westrenen ‘wairt sake dat zij eniger tijt enich hinder, scade ofte gebreck cregen van Volcken van de helft van 2 mergen veens gelegen in Zoser Veen een deel onderdeijlt mit Luman Willemz dat zij dat altijt sullen mogen verhaelen aen al alsulck goet Gerit voernoemt heift ofte vercrijgen mach inden gerichte’.
Op 30 december 1523 ‘quarta post Nativitatis Domini’ Peter Jacopz et Dirc Poet Evertz, Meijns Peterz ende Willam van Hel ende Jacob van Bijler als Kerckmeijsters indertijt hebben te goede gescouden aan Dijrck Korsgen ende Willam sijn wijff, de halve husijnge hoff ende hoste gelegen inde Bruellstraet alsoe dat van Peter Bot Gijsbertsz gecomen is doe Gerijt Bot Volcken dat de Kerc gegeven heeft. Ende wairt zaicke dat Dijrck ende sijn wijff tot eniger tijt enich hijnder scade off gebreck cregen in dese goegesceldijnge van ijmant mitte recht dat sij dat altijt zullen moegen verhalen aen all sulc goet die Kerck voirscreven heeft off vercrigen mach tot deen som thoe.
Op 18 oktober 1525 ‘quarta ipso die Lucie’ Peter van Herdevelt tot behoef den armen die Pot van Jacop van Dolre als een overste burgermeister ende van wegen Gerit van Dashorst erfgenamen opgegeven ende opgedragen. Ende des voirscreven eijgendom is vercoft ende mit allen recht verwonnen voer 17 gaude Leuwen jairlixs renten den Armen van die Pot daer uijt hebben ende 16 jaer achterstallige pachten ende hier of is kont ende wert gedaen Ijtgen Gerit Van Dashorst wedue ende Alijt haer dochter ende Jan Janz Margriet haer dochter man geweest is ende de momber van zijn onmondige kinderen Evert Albertz Thonis Bernt schoen zoen ende Hilitgen Willem Goertz wedue als erfgenamen van Gerit van Dashorst ende oick is kont ende wert gedaen Jaop Thoniss alzoe ende Volcken Bot ende Heijnrick van Westrenen als erfgenamen van Gerit Bot ende Beatruijt Pijels als erfgenamen van Jan Pijel haer broder of zij enich opseggen recht ofte toeseggen mochten hebben aen den voerscreven hofstede in enige wijse.
Op 3 juli 1527 ‘quarta post Visitationis Marie’ Luman Willemz heeft getuijcht bij zijn eede etc van Volcken Both mitte recht daer toe gebrocht dat hij vercoft heift aan Gerijt Bot Volckens een stuck veens die helft van het 6en deel twe mergen veens ende noch die helft van het sestendeel van twe mergen leggende op Messemakers Acker Veen ende mit Luman gemeen leggende is of daer hiet ende bedanckt daer Gerit Bot goeder betalinge off vanden lesten penninck mitten eersten ende heift Gerit Bot Volckenz dat gevesticht ende anders nijmant int gericht daer dat goet gelegen is.
Uit dit huwelijk:
1 Korstine Both. Gehuwd met Dirck Dircksz, overleden < 29 oktober 1540
3 Mergriet Gerrits Both. Gehuwd met Henrick Gerritsz van Westrenen
164322 Gerrit Pietersz Stam, orgelmaker, zoon van Pieter Gerritsz, geboren te Hoorn, begraven 19 september 1527 in de St. Janskloosterkerk te Haarlem. Gehuwd met Alijt Jacobs
Gehuwd < 1491 met
146323 Wendelmoet van Zijl, dochter van Jan Claesz van Zijl en Alita Zael, overleden 1518
Gerrit volgt zijn vader op als orgelmaker. In 1479-1480 zorgt hij voor een stembeurt van het domorgel. In september 1481 ontvangt Gerrit 85 Rijnsche guldens 16 stuivers voor het ‘orghel uut die alde kercke the breken ende in dat nije cruijswerck te setten’. Op 15 maart 1482 draagt het kapittel van St. Marie hem de bouw van een orgel op waarvan Willem Tonss, volgens overeenkomst van 12 september 1482, de deuren moet beschilderen. Het werk is in 1484 voltooid. Op 24 november 1484 belooft Gerrit Petersz het instrument gedurende drie jaar gratis te onderhouden. Op 23 april 1490 wordt in de resoluties van de kapittel melding gemaakt van een meningsverschil over de hem nog toekomende gelden.
In 1491 koopt hij een lijfrente ten laste van de stad Utrecht ten behoeve van zijn dochter Jut.
Hij levert in 1495-1496 een klein orgel aan de Illustere Lieve Vrouwe Broederschap in ’s Hertogenbosch. In 1497 voltooit Gerrit een instrument ‘an die noirtsijde’ van de St. Janskerk te Hoorn. De kerkmeester betalen hem, na arbitrale uitspraak, 97 Andreas gulden. In 1517 beveelt de Bossche stadssecretaris Simon van Coudenberg hem bij de abt van Averbode aan.
Van 1504 tot 1517 speelt een procedure tussen Gerrit en de commandeur van het St. Catharijnenconvent over de perceelsgrens tussen het convent en Gerrits bezit aan de Viesteeg. Op 26 augustus 1512 legt de Utrechtse raad Gerrit een boete op van 100 Philippus gulden, te betalen binnen acht dagen, ‘omdat hij na luijdinge der clocken anno XI in den IJsselsteijnsche oirloge nijet innen gecomen en is’. In 1515 stuit de aankoop van 20 morgen land in Schalkwijk en ’t Goij op bezwaren van de leenheer, de bisschop van Utrecht.
Tussen 1504 en 1509 heeft Gerrit een conflict over de door hem gebouwde orgel van de St. Jacobskerk te Utrecht, zoals blijkt uit een akte van 3 oktober 1509 in het procuratie- en certificatieboek. In dat jaar vindt de expertise plaats van het orgel door zes organisten. Deze keurmeester constateren allerlei gebreken die Gerrit dient te verhelpen. Nadat hij dit gedaan heeft verklaart hij ‘die voirsz orgel geemendeert ende oprecht gemaict te hebben ende dat het overbodig is anderwerven om te leveren’. De kerkmeesters willen echter zekerheid en verzoeken drie organisten om de verbeteringen te controleren, onder wie Reijner Bogerman van Dockum, de stadssecretaris van Kampen. Opnieuw keuren zij het orgel af waarop Gerrit verklaart dat hij ‘nijet en strafte enich artikell anders dan hij alleen seijde hij en kondes nijet gebeteren, noch anders gemaken’. Burgemeester, schepenen en raad van Utrecht verklaren dat Reijner Bogerman van Dockum zich ‘in dit werk alsoe eerlicken, doechtlicken ende oprechtelicken gehalden ende gedragen heeft als enen goeden treflicken ende eerlicken man moegelick ende behoirlick was van doen’. De kerkmeester verklaren verder dat ‘meijster Reijner gheenrele steeckpennignen, genot, nochte profijt in ’t cleijn noch in ’t groet om ’t voirs werck te misprijsen genomen noch begeert en heeft’. In september 1511 stuurt Reijner een getuigenis naar de Utrechtse heren: ‘Meester Gherijt orgelmaecker heeft meijster Reijner zeer onbetemelicken deffameert, schentelicke ende oneerlicke woirden van hem sprekende, na lude desser zijner ingelachter supplication, etc. Want wij dan, denselven onsen Secretarium nije oneerlicken, dan altijt getrouw in sijnen dienste hebben gevonden’. Reijner verzoekt Utrecht dat ‘die voirsz meester Gerijt sijne onbehoorlicke woorden te rugge stell, als behoirt’ (Bron: Maarten Albert Vente, Een orgelstrijd in de St. Jacobskerk te Utrecht (1509-1516). In Jaarboek Oud-Utrecht 1981, pag 184-190).
In 1515-1516 is Weijn Jan van Zijlsdochter ingeschreven als nieuwe burger van Utrecht.
Op 7 oktober 1517 krijgt Gerrit Petersz de opdracht om het orgel in de St. Mariakerk te Utrecht te vermaken en uit te breiden. Op 1 december 1518 sluiten de kanunniken nog een aanvullende overeenkomst ‘super certis melodiis etc’. Gerrit voltooit dit werk echter niet, want op 19 januari 1525 verplicht Jan van Covelens zich het orgel naar de nieuwste inzichten te verbeteren en vergroten.
Op 24 mei 1519 verzoekt Gerrit een boedelscheiding, mogelijk in verband met zijn voorgenomen huwelijk met Alijt Jacobsdr.
In 1519 machtigt Gerrit de Leidse jurist Philip Vranckensz in een geschil met Katrijn van Tetroede te Leiden, waarin ook de orgelmaker IJsbrand Andriesz van Velden betrokken is. De uitspraak op 10 augustus 1519 is niet ongunstig voor Gerrit omdat IJsbrand van Velden ‘voordat zijn tijt geexpireert was van hem gegaen is’.
Op 31 juli 1526 verplichten Gerijt Petersz Stam die orgelmaecker ende Alijt Jacobsdr sijn wijff zich tot betaling van een erfelijke losrente aan Cornelis Jans weduwe van Gelre.
Uit dit huwelijk:
1 Jut Gerrits, overleden 1572-1573. Gehuwd met Harmen van Vrijhuijsen
2 Katrijn Gerrits. Gehuwd met Gijsbert Lap
3 Alijt Gerrits, overleden < 1531. Gehuwd met Berent van Zolms
6 Maritgen Gerrits, begraven 1524-1525 in de Buurkerk te Utrecht
7 Antonis Gerritsz. Gehuwd met Marij NN
8 Merten Gerritsz, orgelmaker
9 Cornelis Gerritsz, orgelmaker, overleden 1559. Gehuwd met Geertruijt Michiel Eelgis
164328 Wouter Jansz Uijttenbogaert, zoon van Johan Uijttenbogaart en Duve Tijmans d’Edell, overleden 1548
Gehuwd met
In 1501 op ‘dinsdach H. Cruijsdach’ Wouter Boemgaert die snijer gehuwd met Ermgaert, verklaart schuldig te zijn aan Peter Victoirss ten behoeve van het broederschap in de Buerkerk. Op dito verklaren Jan Paue gehuwd met Mergriet schuldig te wezen aan Wouter Boemgaert.
Uit dit huwelijk:
2 Cornelis Bogaert, prior der Regulieren te Amersfoort, begraven 1570 in de St. Hierusalemskerk te Utrecht
3 Frans Bogaert, Jeruzalemvaarder (1535) en lid van het Utrechts Jeruzalembroederschap, raad en cameraar van Utrecht, begraven 15 februari 1555 in de Buurkerk te Utrecht. Gehuwd met Adriana de Vroede, geboren 1508-1509, overleden 1571. Links een uitsnede uit een prentbriefkaart van een door Jan van Scorel geschilderd portret van de leden van de Utrechtse Jeruzalembroederschap met een afbeelding van Frans Bogairt (Bron: Het Utrechts archief, catalogusnummer 603440)
4 Heijlwich Bogaert, overleden < 1582. Gehuwd met Lambert Gijsbertsz van Lijnden. Gehuwd met Nicolaes van Halderen, overleden > 24 november 1557. Gehuwd met Jacob van Zuijlen Nijevelt
5 Maria Bogaert. Gehuwd met Claes Jansz van Gheijn
6 Johanna Bogaert, overleden 7 maart 1567, begraven in de Pauluskerk te Utrecht. Gehuwd < 4 april 1519 met Willem Claes Meijertsz. Gehuwd in 1535 (huwelijkse voorwaarden 25 mei 1535) met Johan van Zwoll, overleden 27 mei 1568, begraven in de Pauluskerk te Utrecht
164330 Frederick de Coninck, kanunnik ten Dom en St. Pieter te Utrecht, kameraar van de Grote Kamer van de Proosdij, zoon van Johan de Coninck en Johanna Fredericks van Draeckenborch, overleden 28 mei 1535, begraven in de Domkerk te Utrecht
Op 26 november 1512 Peter van Amerongen, kanunnik St. Marie, Frederick die Coninck, kanunnik Dom en St. Pieter, Steven van Ruijtenberch en Heijnrick Taets, doen een minlijke dading tussen Jfr Agniese van Ruven Alfertsweduwe van der Mije met haar kinderen enerzijds en Jfr Janna van der Mij Alfertssuster anderzijds. Er was een magescheid van 22 juni 1495. Jfr Janna zal schuldig blijven 10½ gulden jaarlijks uit de pacht van 14 morgen gemengde voren in 26 morgen daer Jfr Aucxst Joesten weduwe van der Mij 12 morgen af heeft in Nijecope, Frederickxgerecht Utenham en Claes Sijmonsz nu gebruikt.
Op 7 november 1521, 16 januari 1532 en in 1534 stelt Fredericus de Koninck, kanunnik van de Dom, testamenten op.
Op 15 oktober 1523 wordt Maria, natuurlijke dochter van Frederick de Coninck, kanunnik, beleend met 15 goudguldens, te lossen 1:20, eventueel te komen aan de vicarie van St. Jacobsgasthuis te Utrecht aan de Korenmarkt, begeven door de oudste van Frederick. Op 18 oktober 1523 oorkonden de prior en het gemeen convent van de Regulieren te Utrecht, dat zij geschonken hebben aan de gebroeders Frederic de Coninck en Goijert de Coninc en hun erfgenamen vanwege de weldaden van hun vader Jan de Coninc en van wijlen Mechtelt Jansdochter uten Hamme, echtgenote van voornoemde Goijert, de oude sacristie aan de zuidzijde van het koor van de kloosterkerk om te dienen als hun familie- en grafkapel onder het behoud van zekere rechten van het klooster.
In 1527 is een opgave opgesteld van hetgeen door de kameraar van de Grote Kamer Frederic de Koninck ontvangen en uitgegeven is voor de Grote Kamer over 1526 en 1527, voor de Proosdijkamer over 1572, terwijl hij zich uit vrees buiten de stad heeft bevonden. Hij wordt wegens rebellie tegen de bisschop uit zijn prebende gezet.
Kinderen:
164332 Aert Jansz van Honthorst, overleden < 2 november 1526
Gehuwd met
In 1526 op dinsdag na St Sijmon en Judendach Jan Hermansz scoemaker gehuwd met Janna, Dirck Claesz en Claes Claesz die raeijmaker gehuwd met Hasselt transporteren op Diewer Aernt Jans weduwe van Honthorst een huis. Mee geloven Jan Woutersz gehuwd met Geertruijt en Aelbert Goijertsz gehuwd met Aeffgen.
Op 22 juni 1535 Jasper Jansz bespreekt Jacob, Dominicus en Sophia, kinderen van Aernt van Honthorst, zijn ooms en tante, zijn geld etc.
Uit dit huwelijk:
1 Jan Aertsz van Honthorst, schutmeester van Utrecht (1519-1520)
2 Dominicus Aertsz van Honthorst
3 Jacob Aertsz van Honthorst, overleden > 8 maart 1563. Gehuwd met Geertruijt NN
4 Sophia Aerts van Honthorst
164344 Bernt van Blochoven, buurtraad van Tolsteeg (1505), schout van St. Pieter (1511-1529), geboren ca. 1470, overleden 1529-1531
Links het zegel van Beernt van Blochoven in 1505. Wapen: een dwarsbalk van vair. Gewende steekhelm met wrong en Ht: een vlucht. Rechts het zegel van Bernt van Bloickhoeven op 8 augustus 1529. Wapen: twee aan de bovenzijde gekanteelde dwarsbalken.
In 1494 ontvangt Beernt van Blochoven in pacht 4 morgen buijten Tollesteghe bij de Covelwaeijsche brug, die Willem Jansz lest had.
Op 26 april 1503 is Bernt van Blochoven belendend.
In 1511 Morgengeld te Utrecht: Bernt van Blochoven, 42½ morgen betaalt zelf 20 morgen, Dirck Bernts 7 morgen, Jan Jacobss 3 morgen 1 hont. Op 23 juni 1511 een contract tussen het kapittel van Sint Pieter te Utrecht en Beernt van Blochoven over de waarneming van het schoutambt tot inning van de renten en pachten van het kapittel.
Op 16 oktober 1515 Bernt van Blochoven scout der kerk van St. Pieter wordt beleent tbv St. Pieter met land om Remmerterweert geheten den Scilt te Amerongen. Op 1 juni 1516 wordt Joost van Bemmel beleend met een waard in Amerongen, genaamd Alemanswaard, met wegen en toebehoren, bij dode van Margaretha Valkenaars, zijn moeder, waarna overdracht aan Bernt van Blochoven voor deken en kapittel van St. Pieter te Utrecht. Op 1 maart 1518 en 10 juli 1529 idem. Op 16 december 1531 Mr. Hendrik van Eijck voor deken en kapittel bij dode van Bernt van Blochoven.
In 1518 machtigt het kapittel van Sint Pieter zijn schout Beernt van Blochoven om twee morgen land onder de Houdijk langs de Teckopper wetering aan de betrokken gerechten af te staan tot het maken van een kade.
Op 4 oktober 1519 Anthonis Jan Henrickss slootmaeckers soen vercoft St. Barbarengasthuijs ½ hoeve in de Geer gerecht Schalkwijk. Anthonis vercoft sijn erfpacht van St. Pieter aen Bernt van Blochoven scout van St. Pieter.
Op 4 oktober 1536 heeft Bernt van Blochoven 2 morgen in de Santcamp.
Kinderen:
1 (?) Herman van Blochoven
2 Mergriet Beernt van Blochoven. Gehuwd met Arijaen van Oestrum
3 (?) Dirck Beernt Hermansz
4 Arijaen Beernt van Blochoven, overleden < april 1533
5 Christoffel van Blochoven
171280 Hubert Zoudenbalch, lid van de Kleine Kalende broederschap, zoon van Gerrit Zoudenbalch en Hadewich Florens van Pallaes, geboren ca. 1390, overleden 16 juni 1450. Gehuwd < 1424 met NN Utenveen
Gehuwd < 1431 met
171281 Waltera Everts Schouten van de Kelder, dochter van Evert Schouten van de Kelder en NN Stevens van Colenberg, overleden 16 oktober 1475
Hubert Zoudenbalch en verschillende van zijn voorouders en nakomelingen komen met overlijdensdatum voor op de lijst van de leden der Kleine Kalende-broederschap. Op de afbeelding links het wapen van de Zoudenbalchs als onderdeel van de anonieme tekening van de afbeelding van de wapens van de leden van de Kleine Kalende broederschap in een venster aan de noorzijde van de Buurkerk te Utrecht. Het doel van de broederschap was de bediening van kapellen en altaren (welke kaland of kalend kapellen worden genoemd), het houden van missen voor de zielen van de gestorven leden, het uitdelen van aalmoezen en het houden feesttijden. De kalende broederschap had statuten die voor alle leden bindend waren.
Op 7 juni 1418 is Timan Zoudenbalch beleend met een hofstede aan de nederzijde van de steeg, gaande van de nieuwe straat in de Oudelle te Utrecht, zoals Gerard zijn vader, waarna overdracht aan Hubert Zoudenbalch Gerardsz. Op 3 september 1451 Gerard Zoudenbalch bij dode van Hubert zijn vader, met lijftocht van Wouter zijn moeder.
Op 16 oktober 1421 een erfpachtbrief van een hofstede in de montade aan Hubert Zoudenbalch.
Vanaf 1423 raakt Hubert betrokken in het Utrechtse Schisma, een opvolgingsstrijd van de bisschop van Utrecht. De paus benoemt Zweder van Culemborg maar lokaal wordt Rudolf van Diepholt verkozen. Rond 1425 wordt Zweder van Culemborg uit de stad verjaagd. Om de macht terug te krijgen, voert hij in 1427 samen met getrouwen, waaronder Hubert Zoudenbalch, een verrassingsaanval uit door vrijdags na de kruisvinding, ’s morgens om 7 uur, de Wittevrouwenpoort in te nemen en Culemborg’s mensen de stad in te krijgen. De poging mislukt en diverse aanhangers worden ter dood veroordeeld. Hubert Zoudenbalch en Zweder van Culemborg weten te ontkomen. Hubert wordt daarop verbannen. Hij brengt zijn ballingschap vermoedelijk door in Leiden. Omstreeks 1434 mogen de ballingen weer terugkomen.
In 1434-1436 Morgengeld over Odijk: Hubert Sudenbalch 11 morgen en het goet then Hert 9 morgen, Hubert Soudenbalch 6 morgen, en Hubert Soudenbalch 10 morgen. In 1435 rekeningen van der ballingen goede: Gosen van Voirde gebruikt Hubert Zoudenbalchs deel aen 42 morgen om 3 oude scilden.
Op 8 november 1441 ‘des wonsdages nae sente Willibrordusdach’ Evert van Stoutenborch, schout, Egbert die Beer, Willam Cairman, Peter Ghijsberts soen, Reijner Poit Gerijts soen, Hubert van Hamertvelt, Willam Lamberts soen en Johan Goden soen, schepenen van Amersfoort, oorkonden dat Hubert Soudenbalch en Wouter zijn vrouw hebben overgedragen aan Sijmon Valinc en Alijd zijn vrouw een hofstede, gelegen buiten de Roeden Toern, binnen de buitenste wal, aan de ene zijde begrensd door het erf van de kinderen van Henric Modden en aan de andere zijde dat van Jan Offijs.
In 1448 ‘dinsdach na Conversio Paulis’ de volgende personen mogen weer in de stad komen: Jan Over de Vecht Hermansz, zal geven 200 Rijnsche Gulden, Vrederic die Wit 200 RIjnsche Gulden, Hubert Soudenbalch 100 RIjnsche Gulden, Claes van Heemsteden 100 Rijnsche Gulden, van der wondinge van Henric van Riningen sel men soenen etc Henric van Loenen 100 burg scilden en Claes van der Vecht 50 Rijnsche Gulden.
Uit dit huwelijk:
2 Stefania Zoudenbalch, abdis der Cisterciënserabdij Mariendaal te Zuilen (1473/4-1484), overleden 19 september 1484 te Zuilen
3 Beatrix Zoudenbalch, priores in het Wittevrouwenklooster te Utrecht (vanaf 1465), overleden > 4 oktober 1494 te Utrecht, begraven in het Wittevrouwenklooster te Utrecht
171282 Jan van Zuijlen van Natewisch, knape, dijkgraaf van de Lekdijk, raedt van Bisschop David van Bourgondië, schout van Amerongen (1461), rechter van Doorn (1468), rechter (1468) en schout (1484) van Nederlangbroek, schout van Overlangbroek (1469), hof- en tijnsmeester van Amerongen, beleend met het huis Natewisch (1438), beleend met het huis Zuilestein (17-10-1443), zoon van Gerrit van Zuijlen van Natewisch en Foijse Matheus Poth, geboren ca. 1420 overleden 1499-1500. Gehuwd met Johanna van Rossem van Zoelen
Gehuwd met
171283 Jutte van Culemborg, dochter van Gerrit Gerritsz van Culenborch en Arnolda Oem van Bockhoven, geboren < 1425, overleden < 1457
Links het zegel van Johan van Zuijlen van Natewisch op 3 augustus 1459. Wapen: drie zuilen. Opschrift: S [IOHAN VAN] ZULEN VAN NATEWISCHE (Bron: Het Utrechts Archief, inventarisnummer 1264.0).
Op 7 januari 1435 verklaart Gerijt van Zuijlen van Natewisse, ten overstaan van Gelmair van der Toll, IJewin Gijsbrechtszoen en Jan Airntszoen, leenmannen van Montfoirde, en met goedvinden van zijn oudsten zoon Jan van Zuijlen, over te dragen aan Jan heer van Montfoirde, de leenweer van 8 morgen land en van 12 morgen land, beide gelegen op die Velthusen.
In 1438 is Johan van Zuijlen Gerritssoon beleend met dat huijs te Natewisch met vier mergen lants tot den dijck weerdt. Johan van Zuijlen crigt uutstel 16 oktober 1473. Idem vernijt eedt 26 aprilis 1486. In 1497 (?) Gerrit van Zuijlen met sijnen broders ende susteren, die hij van Johanna van Rossem, sijner moeder, heeft ofte crigen magh, bij transport sijnes vaders Johans, die sijn tucht behelt. Het eene kind opt ander te erven, ofter eenig sonder gebeurt sturve, ende bij noot behelt die vader sijn vrije gebruijck oft nit overgegeven ware. Idem tuchtigt sijn moeder Johanna van Rossem an 60 alde schilde sjaers uut den huse te Natewisch ende 2 weerden. In 1500 Gerrit van Zuijlen, erve sijnes vaders Johans.
Op 14 september 1438 wordt Jan van Zuilen beleend met een hoeve land in Kattenbroek, bij dode van Gerrit zijn vader. Op 12 september 1448 Jordaan Braam bij overdracht door Jan van Zuilen van Natewisch met lijftocht van Beatrijs, natuurlijke dochter van Brederode, zijn vrouw. Op 14 september 1438 is Jan van Zuilen beleend met 6 morgen land genaamd Sproncsland, in het gerecht van de leenman, bij dode van Gerrit zijn vader. Op 12 september 1448 Jan van Zuklen van Natewisch. In 14.. Hendrik van Zuilen bij overdracht door Jan van Zuilen van Natewisch, zijn vader.
Op 29 oktober 1438 draagt Jan van Sulen van Natewijsch, ten overstaan van Frederic van Steenre en Tijman van der Tollen, leenmannen van Utrecht, en Jan van Neerden, Jan Aernts en Jan Willems, zijne eigene leenmannen, aan Johan heer van Montfoirde, op het dominium directum van het gerecht, de tijns en de tiend van vijf hoeven land in Kockengen, ‘waarvan leenman is Jan van Zulen Zwederssoen’. Op 10 april 1439 Ghijsbert van Brederode, Vijanen etc, domproest, suster Lubburch Kijvits, priorin St. Maria Magdalena klooster, Gijsbert van Nijenrode, Johan van Zulen van Natewisch, Johan van Driebergen bastaart van Apcoude, Willem van Krieckenbeeck, Lambert van Zulen bastert, Willem Wtenweerde, Ruderic Wtenweerde, Agnijese van Langevelt, Johan van den Lande, Andries Spruijt, Johan Spruijt, Roeloff Dirc Lamss, Willam die Vliegher, Mathijs Gerijtss, Dirc van Zeijst, Evert van Waghensvelt, Aernt Scadensoen, Aernt Coman Roelofss en Johan Wouterss als landgenoten inden Spijck opten Weert ende opten Encker te Amerongen, over onderhoud van dijck gehten de zoemerdijck, veertig gaerden etc.
Jan kiest in de geschillen tussen David van Bourgondie en Gijsbert van Brederode de zijde van David en wordt daardoor in 1456 voor zijn leven lang uit de stad Utrecht verbannen.
Op 24 januari 1457 draagt Johan van Zuilen van Natwijs 3½ hoeve en een vierdel te Amerongen op aan Jacob van Gaesbeeck waarmee deze dan beleent zijn zoon Gerit van Zulen, onder voogdij van Cornelis van Zudoert, die daarna aan Johan van Zulen de lijftocht maakt van dit goed. Op 26 februari 1465 wordt Johan van Zuilen van Natewisch ermee beleend (Zuilenstein ?). Op 5 augustus 1497 gaat het leen over op Gerard van Zuilen van Natewisch, eventueel te komen op Johan zijn vader, en Johanna van Rossum van Zoelen, zijn moeder.
In 1460 wordt Johan van Zuilen van Natewisch beleend met een halve hoeve op de Hoeven, in navolging van zijn vader Gerard van Zuilen. Op 26 maart 1465 wordt Johan van Zuilen van Natewisch beleend met een hoeve in Amerongen waarmee voorheen beleend waren zijn vader Gerard van Zuilen (op 21 juli 1411) en zijn grootvader Johan van Zuilen heer Woutersz. Op 12 maart 1479 draagt Johan de hoeve over op Christiaan Momber. Op 17 juni 1491 draagt Gerijt van Zulen van Nathewisch op aan bisschop David ten behoeve van Claes Momber, zijn recht aen de Vrouwenhoeve te Amerongen, opte Hoeven, onder erkenning van de door zijn vader dijcgrave Johan van Zulen van Nathewisch eertijts gedane opdracht van de hoeve en van de daerop gevolgde belening daermee van Claes’ vader Kerstiaen Momber zaliger.
Op 20 juli 1461 ontvangt Johan van Zulen van Natewisch voor 10 jaar het schoutambt te Amerongen en alle bossen int kerspel Amerongen toebehorend de Domproesdij.
Op 26 februari 1465 Johan van Zuijlen van Natewijsch bij gebreck sheren van Zuijlesteijn 3½ hoeve en een vierdel geheten 2 Collant, een hoeve opden Collant, twee hoeves opden Hoeven, een ½ hoeve en een vierdel. In 1466 verklaart Johan van Zulen van Natewisch, dijkgraaf van de Leckendijck van Amerongen tot den Nieuwendam, dat het goed te Ruempst niet hoger gehoefslaagd is dan voor twee hoeven.
Op 7 juni 1470 bevestigt en consenteert David van Bourgoengien, bisschop van Utrecht, op verzoek van zijn raad en huismaarschalk Willem van Buckhorst diens overeenkomst van 1 juni 1470 met de stad Campen tot betaling van een lijfrente aan Swaene van Buckhorst, in aanwezigheid van Johan van Zulen van Natewisch, raad en dijkgraaf, en Alpher van der Horst. Op 14 november 1470 Johan van Zuijlen van Nathewisch deed ontwaren Roelof Aerntss, Arnken Willem Claess, Mathias Geritss en Johan Quint alsulc lant als die coster tot Amerongen in Amerongen gewonnen heeft voor zijn testament.
Op 7 november 1472 belooft Johan van Zulen van Nathewisch, onder verband van zijn in het Sticht gelegen goederen, om voor Johanna van Rijnesteijn haer 1/3e deel van het aen de bisschop verkochte goed Moershorst onder Amerongen en Woudenberg, jaar en dag te zullen vrijen naar erfcoopsrecht.
In 1473 attesteren Johan van Zuijlen van Natewisch, Willem Utenwerde en anderen en de buren van de Burenvenen te Amerongen, en verklaren dat de venen aan de overzijde van de greppel of Groep van de Amerongervenen tot de Emminkhuizerberg behoren tot het goed Emminkhuizen van het karthuizerklooster Nieuwlicht en aan degene aan wie het vijfde deel van Emminkhuizen toebehoort. In het regest staat dat het een overeenkomst is tussen het klooster Nieuwlicht en Johan van Zuijlen, aangevuld met een reeks beloftes door Johan van Zuijlen aan Nieuwlicht ten aanzien van de venen van Emminkhuizen.
Landerijen onder Amerongen van de Dom, 1484: Johan van Zulen van Nathewijsch een hoeve, 4 morgen op Encker, 8 morgen op de weijde 20½ scild. Op 2 december 1485 Johan van Zulen van Nathuwisch geeijgent op Amel Evertss aan zijn land tot Amerongen. 1499: Jan de Cruve Senior qui violenter occupat hoc anno alias Jan van Zuijlen van Nathewisch 1 hoeve en 4 morgen opten Encker en 8 morgen opte Weijde 20½ scild.
Op 3 november 1487, 12 alde schilde, 30 stuver currents voor eenen alden schilt gerekent, uut den weert geheiten die Duven, gelegen tegen Mauderick, vercoft bij Johan van Zuijlen van Natewisch an Clara, dochter Jacob Peterssoon, burger tot Wijck, om binnen vier jaren met 211 rijns guldens te lossen. Op 13 november 1487 een bouwinge, erve en lant, wilt en tam te Nijen Ameronghen, als Jan van Zulen van Natewisch en zijn voirvaders hadden, nu voor Lodewijck van Leefdael, na opdracht van Jan van Zulen van Nathewisch met Gerijt en Odulph van Zulen van Natewijsch sijn soenen. Thinsgenoten Willem Tijmanss en Henric van Mass. In 1487 op ‘dinsdach post Mertini inde Winter’ Lodewijck van Leefdael Danijesen outsten soen van Leefdael kent dat Johan van Zulen van Nathewijsch de komende 40 jaar mag lossen / wederkopen de bouwinghe te Neder Ameronghen die ic van hem gecoft hadde, daer Jan Buddinck op woent, voer 800 Rijnsche Guldens.
Op 13 maart 1488 is een geschil tussen Bernt Uten Enghe en Johan van Zulen van Natewisch roerende van anderhalf jaar pacht, dingeweerder en overmannen Johan van Amerongen, Johan van Hemerten, Reijer van Wijc, Gerrit van Rijn, Henrick van Nienrode bastaert. Gerrit Utenhamme, Floris van Pallaes, Bernt Proeijs Aelbertss, Derick Ruijsch e.a., voor bisschop David van Bourgondie. Op 4 juli 1488 wijst bisschop David vonnis in een geschil tussen Melijs Uten Enghe en Johan van Nathewisch, dijkgraaf, over het bezit van zeker goed te Amerongen en bepaalt dat Johan zijn eigenbrief aan de bisschop zal geven ter vernietiging en dat het geschil tussen hem en Melijs’ zoon Bernt door 4 scheidslieden (Johan van Hemerten onse hofmeijster, Eernst van Meerten, Engbert van Zulen en Mr Johan Peterss barbier) beslecht zal worden. Op 23 april 1490 doen Johan van Amerongen en zijn mede scheidsrechters uitspraak in het geschil tussen Johan van Zuijlen van Nathewisch en Beernt Uten Enghe over 4 jaar achterstallige pacht van 19 oude schilden en bepalen dat de 87 Rijnsche Guldens, door Gijsbert van Zijll, pachter op den Nathewisch, voor Johan aan Bernt betaald, voor de rest van de schuld zullen worden afgetrokken. Op 29 mei 1490 nogmaals het geschil tussen Bernt Utenenge, maarschalk van het Oversticht, en Johan van Zulen van Nathewisch, onse dijckgrave. Genoemd wordt Gijsbert van Zijll, pachter op de Nathewisch, dingeweerders Engbert van Zulen voor Johan van Zulen van Natewisch, en Jan van Hemerten, hofmeijster, en Ernst Taetz van Meerten voor Bernt Uten Enghe, in het bijzijn van Jhr Jasper heer te Culemborch, heer Jan van Rijnesse van Rijnouwen en anderen.
In 1493 op St Lambertsdach Jan van Steenhuijs, schout te Amerongen, uijt bevel Johans van Zuijlen van Nathewisch, overschout vanwege de bisschop den domproest, compareert Johan van Driebergen die eijst van Johan van Zulen van Nathewisch voorschreven, Gijsbert Janss en Wouter Gijsbertss om te zeggen de waarheid of dat de hofstede van Lievendael ooit tienden had gegeven of zij dat ooit beleefd hadden.
Op 14 januari 1496 verklaart bisschop David van Bourgondië dat Johan van Zuilen van Natewisch het beheer van zijn goederen heeft overgegeven aan zijn zonen Hendrik en Matheus, Johan Spruijt en Willem Johansz. In 1497 op St. Maria Magdalenendach transporteert Johan van Zuijlen van Natewisch aan het Convent ’n erf en land buijten de cloestermuijren, voer aen dat straetien besijden de Wildeman.
Op 5 augustus 1498 is Gerijt van Zuijlen van Nathewijsch beleend met 3½ hoeve en een viertel geheten Twee Collant in Amerongen, 1 hoeve in Collant, 2 hoeve opte Hoeven, een viertel. Als hij sterft zonder nazaten, te komen op Johan van Zuijlen van Nathewisch gehuwd met Johanna van Rossum van Zoelen, zijn ouders, beheltelijk Johans voorschreven lijftocht hieraan. Op 4 mei 1499 is Jan van Zulen van Nathenwisch nog genoemd als schout van Nederlangbroek.
Uit dit huwelijk:
1 Geertruid van Zuijlen van Natewisch
2 Wouter van Zuijlen van Natewisch, beleend met het huis Zuilestein (9-9-1497), verkoopt huis Zuilestein (31-12-1502), geboren ca. 1450, overleden > 1502. Gehuwd met Walburch van Blitterswick
171284 Henrick Jansz van Brienen, leenman van Gelre, zoon van Jan Engelbrechtsz van Brienen en Geertruijt Dirx van Aller, overleden 1451-1454
Gehuwd met
171285 Johanna NN, overleden > mei 1451
Op 8 juli 1410 dat goed tot Bijssel, gelegen in Veluwe, in den kerspel van Doornspijk aan Henric van Brienen, door afstandt sijnre moeder Geertruden Dirc dochter van Aller, Jans wijf van Brienen, mit Arent van der Lawijc, haren gecoren momber. Op 4 april 1457 dat goed tot Bijssel, gelegen in Veluwe, in den kerspel van Doornspijk aan Johan van Brienen.
Op 24 april 1416 ‘des vriedagh na den hilligen Paesdach’ bedanken Willem van Aller en Johanna van Brienen, echtelieden, Henric van Brienen, oom van Johanna voornoemd, voor zijn momberschap en goede rekening na afloop der voogdij. Ten overstaan van Engbert van Aller, … van Aller en Aernt van Aller. Op 11 december 1416 ‘des Vriedages na onser Liever Vrouwendach Concepcio’ draagt Jonkvrouwe Geertruijd van Brenen over aan haar zoon Henric van Brenen haar huis en hofstede in de Vijestraat te Harderwijk, met het houten huis, aangekocht van den rademaker. Ten overstaan van schepenen van Harderwijk.
Op 3 mei 1418 sluiten Henrick van Middachten en Derick van Arnhem, ridders, Henrick van Ranst, heer tot Kessell, Peter van Steenbergen, Ott van Camphusen, Engelbert van Aller, Claes van Aller, Johan van Gelre, bastaard, Alart van Wije, Willem van Aller, Henrick van Brienen, Giesbert van Heerde, Arnt van Tuijle, Henrich van Bijler, Lubbert van Achtvelt, Heijn van der Schuer, Wolter van Mekeren, Evert Kenneken, Arnt then Voirde, Evert van Vermueden, Engelbert Bentinck, knechten van het land van Veluwen, en burgemeesters, schepenen en raad der steden Arnhem, Harderwijck, Wagenijngen, van der Elburgh en van Hattem, een verbond om met de andere kwartieren, na ’s Hertogs overlijden, in de opvolging te voorzien en om voor elkanders rechten te waken.
Op 14 november 1420 ‘des donredages na sunte Mertensdage in den wijnter’ bekennen Sijwert van Wijnbergen en Johanna, zijne huisvrouw, verkocht te hebben aan Henrick van Brenen Johanszoon hun erf en goed liggende in de buurschap van Bijssel, kerspel van Dorenspijk en van Nunspeet, met water, weiden en verder toebehoren, en zulks voor een som gelds welke zij van Henrick voornoemd ontvangen hebben. Op 18 november 1420 ‘des manendachs na sunte Mertensdage in den wijnter’ bekent Sijwert van Wijnbergen verkocht te hebben aan Henrick van Brienen Johanszoon, alle erfenissen en goed als hij heeft in de buurschap van Bijssel in de kerspelen van Dorenspijck en van Nunspeet, met belofte deze vestenis voor den leenheer ten behoeve van Henrick voornoemd en Johanna diens huisvrouw, te herhalen volgens leenrecht, hetgeen Geerloch Foet, Aelt van Herderwijc en Johan Voet Geerlochszoon bevestigen. Deze stellen met den verkoper al hun goed in de vrijheid van Harderwijk tot waarschap. Ten overstaan van schepenen en raad der stad Harderwijk.
Op 14 december 1428 ‘des ijersten daiges na Sente Lucien dach der Heiliger jonfrouwen, oorkonden Derick Ploech en Wijnant Ridder, schepenen te Arnhem, dat Henrich van Brienen overgedragen heeft aan Johan van Sallant 1 morgen land in Arnhemerbroick in de Cruijsweijde, niet geslagen tot eenig huis of erf.
Op 21 november 1430 ’s Dinxedagh na sunte Elijsabethendach vidue’ verkopen Wouter Janssoen, Aernt ter Hoeve en Gheerst zijn vrouw, en Alijt en Lijsebeth Wouters voornoemde dochters, aan Johan Voet ten behoeve van Henrick van Brienen, hun kamer en hofstede in de Vijestrate te Harderwijk. Wouter belooft dat zijn zoon Johan deze verkoop zal bevestigen. Als waarborg stelt hij zijn huis in Donkerstraat. Ten overstaan van Schepenen en Raad van Harderwijk.
In 1432 Henrick van Brienen Janssoon, bij transport Sijwerts van Wijnbergen, ontfengt dat goet ende erve tot Bissel met allen sijnen toebehoor, gelegen in den kerspel van Doornspijk, als dat Sweder van Wijnbergen van Bernt Hadekinnck te halden plagt uut den hoff te Averhoff bij Hattem gelegen, tot Stichte leenrechte. In 1454 dat goed tot Bijssel, gelegen in Veluwe, in den kerspel van Doornspijck toteenen Stichtsen leensrechte ontfinck Johan van Brienen, erve sijnes vaders Henrix.
Op 11 april 1434 ‘op den Sonnendage misericordia Domini’ verpandt Arnolt, hertog van Gelre, voor 1300 rijnsgulden aan Henrick van Brijenen Janszoon, burger te Herderwijck, zekere aldaar en in den hof te Ermel verschuldigde tijnsen, alsmede de oude tiend te Herderwiick, uit welke renten hij 130 rijnsgulden ’s jaars voor zich mag behouden.
Op 30 maart 1438 ‘up ten Sonnendach alsmen singet in der hilligen kerken Judica me deus’ verkopen Alit van Herderwic, Ernst haar zoon, Ernst van Herderwic en Fije, diens vrouw, Hubert van Hierde en Gheertruijt, diens vrouw, aan Henric van Brienen een hof buiten de Smedepoort te Harderwijk.
In 1443 een quitantie voor Johan van der Capellen en zijn vrouw Jutte voor de betaling van een schuld van haar vader Henrick van Brienen. Op 23 juni 1444 stelt Arnolt, hertog van Gelre, Engelbert Dageraet, burger te Zutphen, voor 2400 rijnsgulden in het bezit van de door dezen van Heijnrich van Brienen geloste tijnsen en tienden. Gegeven in den jair onss Heren dusen vierhondert vier ende viertich, des Dijnxdaiges op sente Johans avent te mijdsomer.
Op 23 april 1446 ‘up sente Georgiusdach’ bekennen Reijnalt van Herwen en Johanna van Herwen, zijne huisvrouw, verkocht te hebben aan Henrick van Brienen, hun oom, 2 hoeven hout in Putterhout, welke zij in erfpacht hebben van den abt van Paderborn. Zij beloven waarschap te zullen doen.
In mei 1451 oorkonden schepenen en raad van Harderwijk dat Henric van Brienen en Johanna, zijne vrouw, hebben bekend aan Hilbrant Bluet, ten behoeve van heer Jacob van Rimpeler, schuldig te zijn 6 gouden rijnsche guldens jaarlijks uit hun huis in de Vijestraat, onder voorwaarde dat de schepenen na heer Jacobs dood, deze rente, als collators, bestemmen voor missen op een altaar in de Vrouwekerk en die zij dan moeten laten opdragen door een priester die te Harderwijck woont en bij voorkeur door iemand van heer Jacobs maagschap. Int jair onss Heren dusent vierhondert een en vijftich in Maijo.
Uit dit huwelijk:
2 Wouter van Brienen. Gehuwd met Belia van Essen
3 Jutta van Brienen, overleden 14 juni 1470. Gehuwd met Johan van der Capellen, raad van hertog Johan van Cleve, overleden 9 augustus 1470
4 Ida van Brienen. Gehuwd met Otto van Wijhe
5 Hendrick van Brienen, ridder, schepen van Harderwijk. Gehuwd met Margriet de Wolff van Westerode
Gehuwd met
Uit dit huwelijk:
171288 Rutger van den Boetzelaer, ridder (1452), heer van den Boetzelaer, Langerak, half Asperen en Langenstein, half Nieuwpoort en Goudriaan, zoon van Wessel van den Boetzelaer en Lutgard van Heeckeren genaamd van Rechteren, geboren ca. 1405, overleden 1460 op kasteel Wadenburg te Asperen, begraven te Asperen
Gehuwd op < 18 september 1433 te Asperen met
171289 Elburg van Langerak, vrouwe van Asperen, Langerak, Langenstein en half Nieuwpoort, dochter van Johan Gijsbertsz van Langerak en Elburg van Polanen van Asperen, geboren ca. 1412 te Langerak, overleden 1483-1488, begraven in het Benedictinesseklooster Hagenbusch bij Xanten
Links het zegel van Rotgher van Boetselar op 6 juni 1435. Voorstelling: wapenschild met 3 weerhaken, gewende helm kroon. Randschrift: RUTGHER VA— (Bron: Gelders Archief, nummer 0372-233-7).
Rutger behoort in 1418 tot de 67 edelen die zich bij geschrift aan Adolf hertog van Kleef verbinden om na zijn overlijden zijn oudste zoon, of bij overlijden der zoons, zijn oudste dochter als landsheer of landsvrouwe te zullen erkennen.
Op 25 mei 1418 sluiten Otto, Louis en Rutger van Boetzelaer een overeenkomst over de possessie van een goed in de buurschap Wieken, kerspel Gendringen, het nagelaten door hun oom Rutger van Heeckeren.
In 1433 maakt hij met zijn vrouw en magescheid met zijn schoonvader wegens de nalatenschap zijner schoonmoeder en wegens het slot en stad Asperen en Langerak en Goudriaan. Bepaald wordt dat deze aan Rutger van den Boetzelaer zullen komen na de dood van zijn schoonvader, behoudens de tocht aan diens tweede vrouw Agnes van Ahuis. Rutger verkrijgt direct al half Asperen. De andere helft van Asperen komt aan Belia van Polanen, gehuwd met Arend Pieck. Zij bezitten daar ieder een slot, Rutger aan de noorzijde en Arend aan de zuidkant van de stad. In 1433 regelen Johan, heer van Langerak, en zijn dochter Elburg, vrouw van Rutger van den Boetzelaer, de terugbetalen van een bedrag van 600 bourgondische schilden en 1130 gelderse guldens dat Johan van Rutger geleend had onder verband van de heerlijkheid Asperen. In 1433 sluiten Jan, heer van Langerak, Rutgeer van Boetzelaer en Frederic van Rechteren een overeenkomst, om zich in zake de scheiding der nalatenschap van Jan, heer van Asperen en van Voorst, te onderwerpen aan de uitspraak van met name genoemde scheidslieden. Door een scheidsrechtelijke uitspraak wordt het feitelijk bezit van Asperen en kasteel Wadenburg overgegeven aan haar tante Kunegonde, die beleend wordt op 4 juni 1436. Tussen 1436 en 1441 is er een geschil tussen Frederik van Rechteren, weduwenaar van Cunigund van Asperen, en Elburg van Asperen, gehuwd hebbende Rutger van den Boetselaer, over de heerlijkheid Asperen. Op 22 februari 1441 wordt Elburg, na het overlijden van Kunegonde, alsnog beleend met de vrije heerlijkheid Asperen gelegen tussen Laarsteeg en Broekvliet met hals en hoofd, hoog en laag gerecht. De geschillen gaan echter door en worden pas beslecht op 2 september 1450. Op 4 september 1469 Elburg van Langerak, vrouwe van Boetselaar, die weinig eigen en veel leen heeft, mag beschikken omdat zij veel kinderen heeft. Op 6 februari 1482 Elburg, weduwe van Boetselaar, te komen op Wessel van Boetselaar, haar zoon, en eventueel op Zweder van Boetselaar, diens broer, en de kinderen van Otto van Boetselaar bij Aleid, Wessels broer, zullen 24 schild hebben, te lossen met 200 schild. Op 7 augustus 1488 Wessel van Boetselaar bij dode van Elburg van Langerak, zijn moeder, met het geheel.
In 1434 tekent Rutger het huwelijksverdrag tussen Hendrik van Brunswijk en Helena, dochter van de hertog van Kleef. Op 6 juni 1435 ‘des nesten daghes na den hillghen hochtijde pinxten’ verklaart Goijsswin Stecke, erfmaarschalk van Kleef, dat hij binnen een jaar zijn echtgenote Henrick van Broichusen, oudste dochter van Johan van Broichusen, heer tot Werdenborgh en tot Amerssoije zal lijftochten aan goederen gelegen nabij Wesel, welke jaarlijks 200 overlandsche rijnsche guldens opbrengen en dat op eerste bevel Goijsswin Stecke en Johan Stecke, Elbert van Alpem, heer tot Honepel, Johan van Alpem, Bitter en Johan van Raisfelde, Rotgher van den Boetselar, Herman van der Horst, Gherit van Keppel en Wessel vamme Loe, ieder zelf of een plaatsvervanger met knecht en twee paarden naar Goch in leisting zullen komen.
Op 1 september 14.. is Elborch, vrouwe tot Asperen en Langerack, gehuwd met Rutger van de Bootselair, zwager van Aelbrecht, broeder tot Naeldwijck, beleend met 5 morgen land in Langerak, gemeen met Bruunert Hermansz in de Oesterenacker, 3 morgen land boven de Wael en 7 morgen land, na opdracht uit eigen, in ruil voor 15 morgen land in Monster. Op 6 april 1439 is Rutger van den Boetzelaar voor Elburg van Langerak, zijn vrouw, beleend met huis en hofstede te Langestein met 24 morgen land, bij dode van heer Jan haar vader. Op 28 juni 1461 Jan van Haastrecht voor Elburg van Langerak, weduwe Rutger van den Boetzelaar. Op 7 augustus 1488 Wessel van den Boetselaar bij dode van Elburg van Langerak, zijn moeder.
In 1439 verklaren vrienden en verwanten van Rutger van den Boetzelaer dat deze voor hen te Boekholt verschenen is en zich bereid verklaard heeft de geloften na te komen die hij aan Berend van Merveld gedaan heeft. Na de dood van zijn vader wordt in 1439 bij magescheid bepaald dat Rutger het slot Boetzelaer met zijn toebehoren zal behouden en wel als open huis en mansleen van de hertog van Kleef. Hij wordt er in 1439 mee beleend door hertog Adolf van Kleef en het erfschenkambt van Kleef zal er, zoals steeds, mee verbonden zijn. Op 7 mei 1443 wordt hij door de hertog van Kleef voor diens gerecht gedaagd, waarna op 9 juli van dat jaar, wegens niet verschijnen, al zijn goederen in het land van Kleef in beslag genomen. In 1457 verklaart de hertog van Kleef nogmaals dat Rutger de burcht Boetzelaer in bewaring houdt voor hem, dankzij zijn twistzieke grootvader. De grote hoeveelheid goederen die hem en zijn vrouw aangekomen zijn, maken hem echter los van Kleef en hechten hem vast aan de graaflijkheid van Holland. Hij wordt een aanzienlijke edelman van het huis van Bourgondië.
Op 16 juni 1440 schenkt Alferne van Engelsum, eertijds echtgenote van Rutger van Eijl, anders geheten Grobben, aan haar neef Rutger van Boetzelaer, van de hof Opger Weerhorst bij Nijkerken in de kreis Gelderen, leen van der hertog van Gelre, haar aangekomen na de dood van haar zoon Sander van Eijl. In 1442 houdt hij zijn neef Johan van Alpen schadeloos.
In 1444 verzoenen Rutger van den Boetzelaer en Arend Pieck van Beesd zich.
In 1445 is hij door de hertog van Kleef beleend met de lenen die zijn broeders Sweder en Johan van zijn vader hielden en die in Cleve gelegen zijn, te weten den hof te Börgel enz. In 1446 doet Rutger van den Boetzelaer, heer van Asperen en Langerack, ten overstaan van schepenen van Heusden, afstand ten behoeve van Philip Jan Aertzoonszone van 3 morgen land liggende onder Heesbeen. Op 12 juni 1449 is Rutgher van Boetsler en Dirck van den Boetsler als huwelijksvrienden medezegelaar bij de huwelijksvoorwaarden van Mechteld, dochter van heer Johan heer toe Culenborch en ther Lecke, en Elbert van Alpen, heer tot Honepel.
Op 9 mei 1452 krijgt Rutger van Boetzelaer, na de dood van zijn moeder, de hof ’to Borgel’ in eigendom bij magescheid.
In 1456 draagt Rutger van de Boetselaer over aan zijn zoon Willem zijn actie tegen IJde Aelbertsdochter Aembloncs, weduwe van zijn neef Sander van Eijl Rutderszoon, wegens frauduleuse handelingen. In 1457 maakt hij een magescheid met zijn broeder Dirk over de nalatenschap van hun moeder en van hun broeders Sweder en Johan en verkoopt in datzelfde jaar met zijn twee zoons Johan en Wessel een rente aan Johan van Vörden.
In 1452 treedt Rutger van den Boetzelaer op als krijgsman als hij Philips van Bourgondië dient in de zogenaamde Gentse oorlog, leidend tot een gevecht bij Elversele op 26 juni 1452. Bij die gelegenheid wordt Rutger tot ridder geslagen. Omstreeks dezelfde tijd raakt Rutger in onmin met Arend Pieck. Daarbij berooft Rutger Arend Pieck van de molenmaat, tienden en andere renten aan die aan de heerlijkheid zijn verbonden. Pieck poogt hem meermalen door zijn rentmeester tot andere gedachten te brengen, doch vruchteloos, waarop Willem van Buren, een neef van Arend Pieck, zich in de strijd mengt.
In 1460 komt Arend Pieck met een krijgsvolk voor het kasteel van Rutger van den Boetzelaar, trekt met de zijnen over de brug tot in de voorburg voor de grote poort, gebruikt daar geweld en zoekt Rutger om hem gevangen te nemen of te slaan. Rutger schiet daarop ongewapend met zijn dienaars toe om de poort te bewaren en wordt in het daarop volgende gevecht door Willem van Buren doodgeschoten. Arend Pieck is van het gebeuren niet op de hoogte, want als Willem van Buren en zijn helpen op Pieck’s kasteel zijn gevlucht, wordt dit door Reinout van Brederode belegerd en ingenomen. Van Buren, die zich in het klooster der kruisheren wil verschuilen, wordt gevangen genomen, naar ’s Gravenhage gebracht en daar in 1461 onthoofd. Pieck, die de moordenaars op zijn slot had geherbergd, wordt van zijn bezittingen beroofd. Niet lang daarna wordt de vrede hersteld met de zonen van Rutger, en wel door het huwelijk van Wessel met Judith Moll van Ledtberg, dochter van Jueijn en Jutte Pieck. Op de afbeelding kasteel Wadenburg te Asperen, waar Rutger is vermoord, naar een tekening van Roelant Roghman uit 1646-1647.
In 1471 legt Elburg van Langerak de eerste steen voor de nieuwe kerk van Asperen, nadat de oude kerk samen met veel huizen tijdens een grote brand op 2 juli 1463 is verwoest. In 1479 geeft Elburg, weduwe van Rutger van den Boetzelaer, de heerlijkheden Langerak en Nieuwpoort over aan haar zoon Wessel. Op 6 februari 1482 is Elburg, weduwe van heer Rutger van Boetselaar, beleend met het huis te Langerak met 12 morgen land en de windmolen, 25 schild jaarlijks te komen op Michiel haar zoon, 20 schild op heer Gijsbert haar zoon te Egmond, 20 schild op Lutgard haar dochter te Rijnsburg en de visserij van Langerak op Kunigonde haar dochter, te lossen met 600 schild, bevestigd door Wessel van Boetselaar haar zoon. Op 15 mei 1483 stelt zij haar testament op waarin ze aangeeft dat ze begraven wil worden in het Benedictinessenklooster Hagenbusch.
Uit dit huwelijk:
1 Johan van den Boetzelaer, ridder, heer van Boetzelaer, geboren ca. 1435, overleden 1469. Gehuwd ca. 1460 met Clementia van Bouchout
3 Sweder van den Boetzelaer, heer van Boetzelaer, geboren ca. 1440, overleden 5 juli 1505, begraven in klooster Mariënboom bij Calkar. Gehuwd met Hadewich van der Schulenborch, vrouwe van ter Möllen, overleden > 1525
4 Rutger van den Boetzelaer, overleden > 1490
5 Gijsbert van den Boetzelaer, monnik te Egmond, overleden > 1490
6 Otto van den Boetzelaer, kannunik van St Salvator te Utrecht, overleden 25 juli 1491, begraven 30 juli 1491 in de Barbarakapel van de St Salvator te Utrecht
7 Michiel van den Boetzelaer, ridder der Duitse orde, overleden > 1479
8 Koenegondt van den Boetzelaer, overleden > 1479. Gehuwd op 22 november 1471 met Hendrik Hendriksz Valckenaer, heer van Rumelaer, overleden < 1484
9 Lutgard van den Boetzelaer, priorinne van abdij, overleden ca. 1519
10 Alferada van den Boetzelaer. Gehuwd ca. 1462 met Willem van Reidt
171290 Iwaen de Mol van Ledebergen, ridder, leenman van de Hertog van Brabant, heer van Deurne (1456-1470), heer tot Sint Ulriks Capelle, hoogschout van ’s Hertogenbosch (vanaf 24 juni 1434), zoon van Iwain de Mol van Ledebergen en Marie van Pede, geboren < 1407, overleden 1468-1471. Gehuwd met Geertruid Pieck
Gehuwd < 1445 met
171291 Jutte Pieck, dochter van Gijsbrecht Aerntsz Pieck en Wilhelmina van Heukelom van Acquoij, geboren ca. 1435 te Beesd. Gehuwd met Henrick Taije, ridder, heer van Ruijsbroeck
Op 24 april 1442 hebben Henric en Jan, zonen van Peter van den Overschot Diric Nagel Jan Vloeman, geloeft als principael sculderen Jan Back tot behoef van IJwaen die Molle, hoeghe, 19 gulden peters. Op 22 april 1449 verzoekt Ywaen de Mol, schout van Den Bosch, aan de wethouders van de stad en het heemraadschap onder de Harenschendijck om op beloken pasen te Antwerpen te komen.
Ywaen koopt in 1456 de lage heerlijkheid Deurne en het Oud Huis (later Klein Kasteel genaamd) van Jan van Doerne, waardoor de heerlijkheid voor het eerst niet in handen van het ministeriale geslacht Van Doerne is. Hij wordt vervolgens ook door de hertog van Brabant beleend met de heerlijkheid, en door de heer van Cranendonck met het Klein Kasteel, waar de heer traditioneel resideert. In 1458 voert Yweijn die Mol een proces voor de Raad van Brabant in Brussel met Everard van Doerne over de leengoederen in Deurne. Everard doet hiermee een poging op grond van het zogenaamde vernaderrecht bij de verkoop van het Oud Huis en de lage heerlijkheid voorrang te hebben boven een niet-verwant, maar zonder succes. Ywaen laat zijn wapensteen aanbrengen in het (niet meer bestaande) poortgebouw. De zoon uit het tweede huwelijk van zijn vrouw, Jan Taije, verkoopt in 1519 de heerlijkheid Deurne en het Oud Huis aan Everard van Doerne waarmee het leen weer teruggaat in de familie Van Doerne. Links een gravure van Hendrik Spilman naar een tekening van het Oud Huis te Deurne van Jan de Beijer uit 1738.
Uit 1468 dateert een losliggend briefje met de notitie “Mentie dat die hoge scouthet van den Bosch Heer Ywaen de Mol heeft noch liggende hier in de camer eene zijne rekening van den verbuerde goeden van wijlen Claes Essels wijf tolner tot Lit …”.
In februari 1471 wordt Ywaen opgevolgd als heer en leenman van Cranendonk door zijn dochter Josina.
Uit dit huwelijk:
1 Josina (Joosje) de Mol van Leetbergen
2 Willemine de Mol van St. Ulriks-Kapel
3 Marie de Mol van te Kameren, overleden 1512. Gehuwd met Jan van Edingen (?) . Gehuwd met Philippe de Belleforiêre van Rorneries en Condry
171292 Johan van Arkel van Heukelum, erfschenker van Gelre, heer van Heukelom en Lienden, heer van de Leck, heer van Millingen, zoon van Otto van Arkel van Heukelum en Elisabeth Jans van Lijnden, geboren ca. 1390, overleden 1465. Gehuwd met Lubberich Voet
Gehuwd in 1435 met
171293 Bertha van Culemborg, dochter van Johan van Culemborch en Barbara van Gemen, geboren ca. 1412, overleden > 1465
Jan is de stamvader van de heren van Heukelom, nadat in 1428 de hoofdstam van de Arkels is uitgestorven. Hij is nog minderjarig bij de dood van zijn vader en staat in 1414 nog onder voogdij van zijn oom Dirk van Heukelom. In 1413 is hij al beleend met het erfschenkambt van Gelre. In 1417 verkoopt Jan de heerlijkheid Acquoy aan Hubert van Culemborg. Op 2 mei 1417 erkent hertog Johan van Beijeren, elect van Ludic en graaf te Loen, heer van Voerne, beleend te hebben heer Hubrecht, heer te Kulenburgh en ter Leck, met het huis en de heerlijkheid van Ackoij, na opdracht door Johan van Huekelem en Akoij, wien het op denzelfden dag was opgedragen door diens zuster Mergelt van Huekelem en Akoij.
Op 11 oktober 1419 beleent de abt van St. Paulus te Utrecht hem met de, van zijn moeder afkomstige, bezittingen onder Lienden. Op 13 maart 1421 wordt Johan, heer to Huekelemm en to Millingen, door Lucia van Kempen, abdis van Elten, beleent met de halve heerlijkheid Lienden, waarmee zijn overleden moeder Elijsabet van Lienden, vrouwe to Huekellem en van Millingen, beleend is geweest. Op 17 mei 1424 wordt hij beleend met Heukelom. Links kasteel Heukelem op een tekening van Roelant Roghman uit 1646-1647.
Op 21 maart 1434 ‘des maendags nae den heiligen Palmdach’ erkent Johan van Arkel, heer tot Hokelem, schuldig te zijn aan heer Johan van Gijmmenich, heer tot Visschel, 200 rijnsche guldens, en stelt tot onderpand daarvoor een gedeelte van zijn slot van Hokelem, namelijk de oude zaal, met den kleinen toren en het gebruik van bruggen, poorten en dergelijke. Op 24 augustus 1434 ‘op sunte Bertholomeeus dach des apostels’ verklaren Johan van Arkel, heer tot Hokelem, en Johan van Ghemenich, heer tot Visschel, elkander bijstand beloofd te hebben tegen jonker Walraven van Moerse wegens het huis ter Lehe en de heerlijkheid Lijenden, die deze heeft ingenomen. Op 5 december 1437 ‘up sant Nijcolaus avont des hilgen bischops’ erkent Johan van Arkel, heer tot Hokelem, erkent ontvangen te hebben van heer Walraven van Moirse, elect en confirmaat van de kerk van Utricht, 1800 rijnsche guldens waarvoor hij afstand doet van zijn rechten op het huis en de heerlijkheid ter Lede, zoals jonker Dirick van Lijenden die bezeten heeft, met recht van terugkoop binnen 1½ jaar. Op 24 december 1437 ‘opten heiligen Korsavont’ erkennen Jan van Arkel, heer tot Hoekelom, Jan van Culenborch en Willem van Dorschen, hoofdelijk schuldig te zijn aan Giisbrecht Pieck van Beesde 100 goudguldens. Op 20 oktober 1438 ‘des Manendages na sente Lucas dach evangeliste’ belooft Johan van Arkel, heer tot Huekelem, aan heer Johan, heer tot Culenborch etc, hem schadeloos te houden voor een bedrag van 35 rijnsche guldens, waarvoor diens rentmeester borg gebleven is tegen Peter Piils te Amersfoirt.
Op 3 oktober 1435 belooft Jan van Arckel, heer tot Hoekelom, aan heer Jan, heer tot Culenborch etc, dat hij de 5000 rijnsche guldens, die deze aan zijn dochter Beerte ten huwelijk heeft medegegeven, binnen 1½ jaar in goederen, waarvan zij den lijftocht zal krijgen, zal beleggen. In 1436 krijgt Johan van Arkel, heer van Heukelum, de rechten over de heerlijkheid van de Leck van zijn schoonvader Jan, heer van Culemborg. Johan maakt veel schulden bij onder andere Otto van Asperen en bij zijn schoonfamilie. Zo verklaart Johan van Arkel, heer tot Hokelem, op 6 april 1441, op 11 september 1441 en op 19 oktober 1441 schuldig te zijn aan Otte van Asperen, heer tot Spiick, respectievelijk 190, 300 en 250 rijnsche guldens. Op 10 november 1441 ‘up sunte Mertiinsavont in den wijnter’ erkent Jan van Arkel, heer tot Hokelem, verkocht te hebben aan Otto van Asperen, heer tot Spiick, den burcht te Hokelem, geheeten Markenborch, leenroerig aan Hollant, en losbaar binnen 10 jaar voor het bedrag der afgegeven schuldbekentenissen. Op 18 november 1441 verklaart Johan van Arkel, heer tot Hokelem, gekocht te hebben van Otte van Asperen, heer tot Spiick, een hofstad onder Eijnspick, belast met 300 arnhemsche guldens voor Herman Pieck, waarvoor hij schuldig erkent te zijn 350 rijnsche guldens. Op 30 november 1441 ‘up sunte Andries dach’ erkent Jan van Arkel, heer tot Hoekelem, schuldig te zijn aan Otte van Asperen, heer tot Spiick, 30 oude schilden en 70 rijnsche guldens.
In 1442 wordt Johan van Arkell, heer van Heukelum, van Damen van Heukelum beleend met de heerlijkheid van Rumpt en Gellicum als opvolger van Otte van Heukelum.
Johan van Arkel’s schoonvader en zijn zwagers Gerard, oudste zoon, en Hubert, bastaard, van Culemborg lenen hem jarenlang grote sommen geld, wat blijkt uit verschillende schuldbekentenissen en stukken betreffende liquidatie van de schulden van Johan van Arkel uit de periode 1442-1462. Op 27 februari 1442 ‘des dinxdages na den sondaghe reminiscere’ sluiten heer Johan, heer tot Culenborch etc, en Johan van Arkel, heer tot Huekelem, een overeenkomst waarbij verschillende betalingen worden vastgelegd, en het slot te Huekelem aan Culemborch wordt overgegeven ten behoeve van Otto van Arckel, oudsten zoon van Johan. Op 12 maart 1442 erkent Johan van Arkel, heer tot Hoekelem, dat heer Johan, heer tot Culenborch en ter Leck, te zijnen behoeve 22 rijnsche guldens etc meer heeft uitgegeven dan afgesproken was, en dat hij deze gelijk met de pandsom voor het slot Hoekelem weder zal aflossen. Op 21 april 1451 belooft Johan van Arkel, heer tot Huckelem, aan zijn (schoon)vader Johan, heer tot Culenborch en ther Leck, zijn zwager Gerard, heer to Culenborch, then Weerde en tot Ewiick, en zijn zoon Otte van Huckelem, hun schuldvorderingen in rechte te zullen erkennen. Op 5 september 1453 beleent Johan van Arkel, heer tot Hokelem, Wolter van Dichteren ten behoeve van zijn zwager Gerart, heer tot Culenborch etc, met de heerlijkheid, huis en hofstad te Leijenberch c.a. Op 6 september 1453 oorkonden Jacop Lodderpaep en Claes van Goudriaen, schepenen van Hokelem, dat Johan van Arkel, heer tot Hokelem, belooft aan Gherit, heer tot Culenborch etc, het bezit van 2 kampen land, behoorende bij den Leijenburch, te waarborgen. Op 4 maart 1460 ‘des dinxedages na den sonnendach invocavit’ verzoekt Johan van Arkel, heer tot Hoekelem, aan zijn zwager Gerart, heer tot Culenborch, het slot en de renten te Hoekelem, aan deze verpand, te willen overgeven aan Johan van Rossum als kastelein. Op 30 april 1461 ‘op sunte Flijps ende sunte Jacops avont’ belooft Jan van Arkel, heer tot Hokelem, aan zijn zwager Geraert, heer tot Culenborch, aan wien hij 3000 schilden schuldig is, welke hij, uit zijn bezittingen verdreven, niet betalen kan, dat hij in het schependom van Culenborch zal blijven tot de schuld betaald is. Op 16 oktober 1462 ‘op sinte Gallendach’ erkent Jan van Arkel, heer tot Hoekelem, geleend te hebben van zijn zwager Gerardt, heer tot Culenborch, sinds den tijd dat hij van Hoekelem verdreven was, 182 rijnsche guldens. Op 19 oktober 1492 ‘des dijnsdages nae sunte Lucas dach ewangelijst’ belooft Jan van Arkel, heer tot Hokelem, zijn zwager Gerijt, heer tot Culenborch, het geld, dat deze hem geleend heeft, voor 6 januari eerstkomend te zullen terugbetalen, op straffe van leisting in de oude stad van Culenborch.
Johan maakt zich ondertussen schuldig aan valsmunterij. Hij wordt door Philips de Goede van Bourgondie, tot vier maal toe gesommeerd om te verschijnen voor de procureur-generaal. Aangezien hij niet verschijnt, wordt Jan op 13 maart 1456 verbannen. Zijn goederen worden verbeurd verklaard. Uiteindelijk leidt dit tot de verovering van het slot Heukelom en de huldiging van Karel de Stoute tot leenman van Heukelom. Op 2 juli 1461 doet Johan van Arkel, heer tot Hokelem, verslag van wat erop 22 februari jongstleden te Hokelem is voorgevallen, toen het slot en de stad door de Gelderschen zijn ingenomen.
In 1457 draagt Jan van Arckel, heer tot Heukelom, een hoeve moergrond in ’s Grevelduin over aan Willem van Nees vidimus.
In 1463 transporteren Johan van Heukelom de oude en zijn zoon Johan van Heukelom de jonge het huis Kernhem c.a. aan Evert Vrese van Kuinre ten behoeve van diens zoon Hendrik.
Uit dit huwelijk:
171294 Jan van Broeckhuijsen, heer van Broekhuizen, Waardenburg en Amersoijen, erfhofmeester van Gelre, zoon van Gerrit van Broeckhuijsen van Weerdenburg en Walravina van Brederode, geboren ca. 1435, overleden 15 oktober 1468
Gehuwd ca. 1456 met
171295 Elisabeth van Haeften, vrouwe van Varik, dochter van Walraven van Haeften en Henrica van Varick, geboren ca. 1438, overleden 31 oktober 1504. Gehuwd met Willem van Aeswijn, ridder
Links het zegel van Johan van Broeckhuijsen in de functie van erfhofmeester van Gelre op 20 januari 1457. Randschrift: —/ VEERDE WE-ERT–B. Voorstelling: wapenschild gevierdendeeld: I in viar. II en III leeg. IV vair gepaald, gewende steekhelm met vlucht. Twee leeuwen als schildhouders (Bron: Geldersch Archief, Archief Huis Ammerzoden, nummer 0372-59-44-1).
Op 30 november 1445 ‘des Diinxdaichs na sente Katherijnendaighe’ Arnolt, hertog van Gelre etc, beleent Johan, heer tot Broichuijsen, Werdenborch en Amerzoijen, met de goederen welke hem na den dood van zijn vader zijn toegevallen.
Op 1 juni 1452 ‘des Dinxdaiges nae Sente Urbanus dach’ beleent Johan heer tot Broichusen, Weerdenborch en Amerzoijen, erfhofmeester van Gelre, Derick van Blitterswick met de keurmedige lieden die Arnt van Blitterswick, zijn vader, van hem te leen had gehouden, ten overstaan van de leenmannen heer Johan van Arendail, ridder heer tot Well, en heer Johan van Vijanen, ridder.
Op 20 januari 1457 verklaren Johan, heer van Broechusen en Werdenborch, erfhofmeester van Gelre, Walraven van Broechuijsen, heer van Ammersoijen, en Reijnout van Broechuijsen, broeders, dat zij in overleg met Ghiisbrecht van Brederode, domproost en proost van oud Munster te Utrecht, Reijnolt, heer van Brederode, Vijanen en ter Ameijde, Steesken van Broechuijsen en van Werdenborch en Aernt die Kock van Opijnen, een boedelscheiding aangaan waarbij Walraven van zijn broeder Johan die heerlijkheid en het slot Ammersoijen tegen betaling van 1000 rijnsche guldens verkrijgt, terwijl Reijnout 150 malder rogge s’jaars uit de heerlijkheid Broechuijsen en 100 oude schilden ’s jaars uit de heerlijkheid Werdenborch zal ontvangen. Op 28 januari 1457 verklaart Johan van Broichuijsen dat hij zijn broeder Walraven beleend heeft met het slot en de heerlijkheid Amerzoijen. Walraven van Broichuijsen, heer tot Amerzoijen, erkent onder insektie van een oorkonde van zijn broeder Johan van Broichuijsen tot Weerdenborch, van dezen het slot en de heerlijkheid van Amerzoijen in leen ontvangen te hebben.
Op 12 juli 1461 ‘op Sinte Margrietenavondt’ erkent Rheijnalt van Broechuijsen en van Waerdemborch dat zijn broeder Johan, heer tot Broechuijssen en tot Waerdemborch, erfhofmeester der landen van Ghelre, hem overgegeven heeft hetgeen hem bij broederscheiding na doode van hun ouders in toebedeelt, en beloofd zijn broeders Johan, Walraven, Wilhem en Adriaen hierover nooit lastig te zullen vallen.
Op 25 juni 1462 ‘des Vrijdachs naer Sinte Johansdach baptista tho Midtsomer’ verklaren Johan van Vijaenen, ridder, Staijss van Broichuijssen en van Werdenborch, Rheijnalt van Broichuijssen en van Werdemborch, en Johan van Broichuijssen en van Werdemborch, bastaard, dat zij tusschen Johan, heer tot Broichuijssen en Werdemborch, erfhofmeester ’s lands van Gheldre, en Wilhem van Broichussen en Wardemborch, kanunnik ten Dom te Uuijtrecht, gebroeders, een scheiding hebben gemaakt, waarbij aan Wilhem een rente van 50 oude schilden ’s jaars wordt toegekend, welke rente gehalvereerd zal worden, als hij lid van het kapittel worden mocht, terwijl hij afstand doet van hetgeen toevallen zal van Ghosen Stecke vanwege hun tante.
Op 18 maart 1465 belooft Johan, heer tot Broeckhuijssen en Waerdemburch, erfhofmeester ’s lands van Gheldre, aan zijn broeder Willem van Broeckhuijssen, ingevolgde de uitspraak van heer Johan van Vijanen, ridder, Stees van Brouckhuijssen en Rheijnolt van Broeckhuijssen, zijn neve, oom en broeder, een rente van 5 oude schilden ’s jaars uit de goederen van Seevenhoven in Heijcoop, die zijn moeder bij huwelijksvoorwaarden gekregen had. Aansluitend verklaart Willhem, broeder tot Broeckhuijssen en tot Weerdenborch, dat hij akkoord gaat met de scheidingsakte van 25 juni 1462. Op 14 april 1465 Adolph, hertog van Gelre etc., beleent Johan, heer tot Broickhuijsen, Werdenborch en Amerozijen, met het huis en de heerlijkheid Werdenborch, met het slot en het dorp Amerzoijen met het hooge en lage gerecht, met de leenmannen en met de tienden te Driel, Rossem en Herwerden, volgens Zutphensch leenrecht.
Op 28 juni 1466 verlengt Vincent, graaf van Meurs, de vrede en wapenstilstand tussen Adolf, hertog van Gelre, en Gerard, hertog van Gulik, en Willem van Loon, heer van Gulik, tot 11 november 1476. In de vrede is begrepen Johan graaf van Nassau, heer van Heinsberg en Leeuwenberg, en de stad Keulen. De ambtmannen van Montfort, Geldern, Goch, Straelen, Erkelenz en Kriekenbeck (van Gelre), van Jülich, Caster, Grevenbroich, Randenrath, Wilhelmstein (van Gulik) zullen het houden. Idem de hoofdsteden Nijmegen en Zutphen en de steden Geldern, Venlo, Goch en Erkelenz (van Gelre), Jülich, Düren, Münstereifel, Euskirchen, Caster, Grevenbroich, Gladbach, Randenrath, Ratingen en Düsseldorf (van Gulik en Berg). Aanwezig onder andere de zegelaars Gisbert van Bronkhorst, heer te Batenburg en Anthalt, Johan, heer te Wisch, Hendrik van Meer, heer te Stevensweerd, Johan van Arendal, heer te Well, Thijs van Eijll, Winand van Arnhem, Adriaan van Broekhuizen, Johan van Broekhuizen, heer te Werdenburg en erfhofmeester van Gelre, Seger van Groesbeek, heer te Hoemen, Malden en Beck, Reinald, heer te Broekhuizen, Dederick Schenk, heer te Arcen.
Uit dit huwelijk:
2 Gerharda van Broeckhuijsen
3 Gerrit van Broeckhuijsen, heer van Weerdenburg (1470) en Ammersoijen, erfhofmeester van Gelre
171304 Aernt Cornelisz Boot, kerkmeester van de St Adriaanskerk te Dordrecht (1454), zieckmeester te Dordrecht (1468), burgemeester van ’s Herenwege te Dordrecht (1472), zoon van Cornelis Aertsz Booth en Soetgen van Diemen, geboren < 1425, overleden < 19 april 1475 te Dordrecht
Gehuwd met
171305 Machteld Reijers de Jonge, dochter van Reijer Willemsz de Jonge en Janna Gijsberts Quekel
Links een afbeelding van de St. Adriaanskerk te Dordrecht, vermoedelijk rond 1572. De Adriaanskerk stond aan de oostzijde van de Prinsenstraat. Het hele buurtje, dat buiten de stadsmuren lag, werd er naar genoemd. De Utrechtse Gardiaan Thomas schonk de kerk een relikwie van St. Adriaan, een stukje van zijn arm. In 1528 is de buurt getroffen door een grote brand en in 1572 is de kerk door de Watergeuzen verwoest.
Uit dit huwelijk:
1 Soetken Aernts Boot, Gehuwd met Gering Hubrechtsz van Veltwijck, raad van Dordrecht (1467, 1472), veertig (1478, 1479), burgemeester van ’s Herenwege (1479)
2 Beatrix Boot, zuster in het klooster Sint Marienborn
3 Lijsbeth Aernts Boot, geboren < 1447, overleden december 1514. Gehuwd ca. 1467 met Aernt Jansz Goudt, juwelier te ’s Gravenhage, overleden < 17 juli 1495
4 Cornelis Boot, geboren > 1450
6 Marijtgen Aerents Boot, geboren ca. 1467
171306 Vrank van Diemen, zoon van Vrank Gijsbertsz van Diemen en Margaretha Lambrechts de Haas, overleden 24 juni 1482 te Delft
Gehuwd met
171307 Margareta Huijgens Busschaert, dochter van Huijgh Busschaert
Op 2 december 1479 oorkonden de schepenen van Dordrecht dat Frank en Gijsbrecht Frankenzn verkocht hebben aan prior en convent, land in Nieuw-Riederwaard.
Uit dit huwelijk:
1 Catharijn van Diemen, begijn te Delft, overleden < 1522
3 Maria van Diemen, begijn te Delft (1522)
4 Vrank van Diemen, (?) schepen van Delft (1485)
5 Margaretha van Diemen
6 Klara van Diemen, zuster in St Ursulaklooster te Delft
7 Geertruij van Diemen, overleden 12 juli 1532 te Delft. Gehuwd in 1509 met Dirk van Beest, raad en schepen van Delft (1508-1510), burgemeester van Delft (1509-1532), thesaurier (1517), weesmeester (1513-1533), Jerusalems Heer, ridder van St Catrijn, brouwer (1532), geboren ca. 1464, overleden 11 november 1545, begraven in de Karthuizerkerk
8 Huijg van Diemen, burgemeester, raad en schepen (1517) van Delft, overleden 31 januari 1545 te Delft
9 Machteld van Diemen, overleden 4 januari 1541 te Delft. Gehuwd met Boudewijn Hart van Abbenbrouk, ridder, overleden < 1541
171312 Willem van Krieckenbeck van Baerle, knape, zoon van Hendrik van Krieckenbeck van Baerle, overleden < 1 april 1476
Gehuwd met
171313 Elisabeth van Pardelaer, dochter van Emont van Pardelaer, overleden 1452
Op 13 juni 1416 ‘op sunte antoniusdach’ oorkonden Johan van Groesbeek, heer te Hoemen, Roelman van Arendael, heer te Well, Johan van der Straten, ridder, Evert van Wischel, ridder, Wilhelm van Kriekenbeke, Evert van den Ham, Reijner van Zeilleren, Johan van Berenbroek Arntzoon, Otto van Buren Johanszoon, Henric Francois van Nersdom, Wilhelm van Wisschel, Arnt van der Horst, Henric van Scevik, Herman van Rode, Geret Bloemendael, Derich die Haen en Henric van der Weijden, op 7 januari 1416 te Goch in het Gasthuis een bezegelde brief gezien te hebben waarbij Gadeken van Aefferden, vrijgraaf van Reinald hertog van Gulik en Gelre en met name genoemde vrije mannen in gespannen bank te Walverden op klacht Gerard Wameldinck recht gesproken heeft over Johan Kerchof wegens doodslag. Oorkonders verklaren dat de vrijgraaf dat oordeel in het Gasthuis te Goch heeft bezworen.
In 1417 oorkonden Henrick Schenk van Nideggen, ridder, heer te Walbeck, en Aleijt van Rade, echtelieden, en hun zonen Wijnant Schenk, ridder, en Henrick Schenk over de huwelijkse voorwaarden van hun dochter en zuster Johanna en Steven van Brempt. Medezegelaars zijn Rabolt van Brempt, ridder, Rutger van Vlodrop, Reijnalt van Brempt en Willem van Barle.
Op 3 mei 1418 sluiten Gerard van Vlodrop, ridder, erfvoogd van Roermond, Rabold van Brempt, ridder, Willem van Broekhuizen, erfhofmeester van Gelre, Willem van Kriekenbeek, Rutger van Vlodrop, Dirk van Wickrath, Johan van Oijst, Willem van Kessel, Johan Hermanszoon van Boedberg, Steven van Brempt, Gerard van IJshem, Arnold van Blitterswijk, Bernard van Eijle, Tilman van Eijle, Rutger van Brede, Winrick van Wijdrade, Johan van Wachtendonk, Johan van Boedberg, Johan van Boecholt, Hubrecht van Broekhuizen, Goswijn Spede, Karel van Boedberg, Heinric van Blitterswijk, Zander van Boedberg Hermanszoon, Reinard van Brempt, Seger van der Horst, Zietze van Brede, Willem van Elmpt, Johan van Vrijmershem, Gerard ingher Oe, Heinric van Baerle, Gadert van Bucholt, Zweder van Wachtendonk, Heinric van Wachtendonk, Emont van Pardelaer, Elbrecht Everarszoon van Eijle, Giselbert van Karken, Zeger Johanszoon van Kessel, Johan van Daswijlre, Arnolt Scriver van Kessel, Godert Roffaert van Kessel, Gerard Roffaert, Andries Heithuizen, Heinric Fransoijcs, en Willem van Kessel, bastaard, knapen des lands van Gelre van der Niersen opwaarts, en burgemeesteren, schepenen en raad der steden Roermond, Geldern, Goch, Venlo, Erkelenz, Nieuwstad, een verbond om een eendrachtig te blijven, ook met de andere drie kwartieren, de rechten te handhaven indien de hertog van Gulik en Gelre zonder wettige nakomelingen zal overlijden.
In Grefrath betalen voor 1450 117 personen of goederen, van wie vier die in Wankum en Hinsbeck wonen, in totaal 24 malder ½ sester haver en 168 hoenders aan de Meurse pandschap, 35 goederen zijn niet opgebouwd en betalen niets. In Viersen 32 malder haver, 20 malder meibede, 12 zware guldens wegens de gruit, 20 malder rogge en 20 malder haver van Gilis Rijntfeld wegens de hof te Holthuijsen, Arent Spede te Wankum 22 paar koren van de hertogshof en 8 malder rogge van de molen, Willem van Kriekenbeek 3 malder rogge van Bonnenmolen, Johan van Bocholt 20 malder rogge van de molen te Roijcxfort en 3½ malder rogge van pachtland.
Op 22 februari 1451 sluiten Hendrik van Kriekenbeek genaamd van Baerloe Willem, heer te Empt, Emont van Kriekenbeek genamd van Barloe en Sijbrecht van Brede, voogd van zijn vrouw Margriet, een overeenkomst met Arnold Trijppartz en diens neven meester Johan Pollart, proost te Arnhem, Dederik Pollart, kanunnik van Onze Lieve Vrouw te Aken en Dederik Pollart genaamd kraen, als erfgenamen van Baetse Kreenkens wegens goederen in het graafschap Horn en in het land van Thorn en van Kessenich en van Itter, waar hun oom Hendrik van Baerle en Baetse Kreenkens uitgestorven zijn, en dat zij als erfgenamen van Hendrik van Baerle toegedeeld is en hebben zullen de helft van 3 hoeven in land Kessenich, met name Birkenbosch, Hongerenhuggen en Beeghe (sic) c.a., de helft van hoeve Kukenbosch te Thorn en de helft van land in Panheelerbroek dat Arnold van Goor verworven heeft van Hendrik van Baerle en Baetse en een halve beemd die Gerard Haeck van Hendrik gepacht heeft. De andere helft zal Arnold Trijppartz en diens neven hebben. Hun oom zaliger heeft een vrouw gehad die hij vruchtgebruik heeft verleend aan land in het hertogdom Gelre. Dat goed wordt na haar dood gedeeld.
Uit dit huwelijk:
1 Hendrik van Krieckenbeck van Baerle. Gehuwd < 1 juni 1456 met Else van Dormenshem
2 Emont van Krieckenbeck van Baerle
3 Margareta van Kriekenbeck van Baerle, overleden < 1 april 1476. Gehuwd in 1450 met Sibrecht Zeetsesz van Bree, overleden < 1 april 1476
171314 Peter Zeetsesz van Bree , zoon van Seijtze Sibrechtsz van Bree en Heijlwich NN, overleden > 24 januari 1479
Gehuwd met
171315 Ermgard Rose, overleden > 1479
Op St. Tiburtiusdag 1448 oorkondt Henrich van Milich, heer te Grevenbroich, nadat wijlen zijn vader een jaarrente van 30 tot 40 vleems, te heffen uit de opbrengsten van beemden, hoeven, en houtgewas te Leuth, heeft verkocht aan wijlen Willem van Budel, dat hij de verkoop bevestigt en de goederen overdraagt aan Irmgard Rose en haar erfgenamen. De akte wordt mede bezegeld door Johan Holthausen, Alart van Buren en Johan Besel genaamd Reide, namens de schepenen van Leuth. Op 11 augustus 1448 doet Henric van Melick, heer van Tüsschenbroich, afstand van recht van wederverkoop van 30 tot 40 renten / erfpachten in het kerspel Leuth, ambt Krickenbeck, ten behoeve van Irmgard Roesen.
Op 16 juni 1451 ‘des guedensdaghs nae den heijlige pijnxtdage’ delen Peter en Sijbrecht, zonen van wijlen Zeetze van Brede en Heijlwige, echtelieden, diens goederen. Peter verkrijgt het hof IJnkenvoirt te Baarlo en goederen te Oijen, Broekhuizenvorst, Blerick en Maasbree. Sijbrecht krijgt de hof op Westeringe (te Maasbree), een hof te Blitterswijck en goederen te Sevenum, Grubbenvorst, Kessel en Helden.
Op 29 november 1461 zijn de huwelijkse voorwaarden opgesteld tussen Godart van Bocholtz, zoon van Arnol en Johanna van Goer, en Eva van den Horrich, dochter van Gillis en Elisabeth van Breede. Zegelaars namens de bruid Tzijts en Johan van den Horric en Peter en Sibrecht van Breede, gebroeders.
In 1479 bezitten Elijsabeth van Brede en Peter van Brede Zeetseskinderen 1/3 van de hof in Doirde, zijnde een pondig leen te Echt, geërfd van Hendrik van IJnckenvoirt.
Uit dit huwelijk:
2 Zeetsen Petersz van Brede
171320 Mathijs van Eijll, ridder, half-heer van Geijsteren en Oostrum, hofmeester van hertog Adolf van Gelre, zoon van Eijlbert Eijlbertsz van Eijll en Agnes Muers, geboren ca. 1420, overleden 23 juni 1468 in de slag bij Straelen
Gehuwd in 1452 (huwelijkse voorwaarden 30 januari 1452) met
171321 Agnes van Broekhuizen, dochter van Alard van Broekhuijsen en Maria van Daert, geboren ca. 1430, overleden > 30 oktober 1501. Gehuwd met Johan van Voirst en Keppell
Afbeelding links het zegel van Mathijs van Eijll op 6 april 1461. Het zegel heeft een diameter van 27 mm. Schild met een Franse lelie. Bron: Archiv Schloss Wissen.
Op 25 mei 1448 ‘op sente urbaensdage pape’ verklaren Tilman, Johan en Willem van Eijll, broers, zonen van wijlen Tilman, Willem van Goer, heer te Vronenbroek, Willem en Thijs van Eijll, broers, wijlen Elbertzoons, Johan Petruszoon van Eijl en Elbert van Eijll, drost te Geldern, aan Johan van Boidberg Karlszoon 500 overlandse rijnsguldens schuldig te zijn.
Op 10 december 1451 wordt de scheiding en deling der goederen gemaakt van wijlen Johan van Broeckhuijsen, ridder, heer te Geisteren en Loe, en diens weduwe Anna van der Straten. De kinderen Agnes en Margriet van wijlen Alart van Broeckhuijsen krijgen 3000 rijnsguldens uit Loe en 2000 rijnsguldens uit Geijsteren.
Op 30 januari 1452 ‘des neesten sonnendaiges voir Purificationis Marie virg.’ de ridder Johan van Loe en de knapen Johan van Eijll Teelmanssoon, en Johan van Eijll Berntssoon, van de zijde van ridder Mathijs van Eijll als bruidegom, en Johan Arendaill, heer van Wellen, de ridder Adriaen van Broichuisen, Wilhem van Broichusen, doctor in de wereldlijke rechten, en de knape Henrick van Hoenseler van de zijde van Maria van Derde, weduwe van Alart van Broichusen, en haar dochter Agnes als bruid, komen overeen een huwelijk tussen Mathijs van Eijll en Agnes van Broichuisen. De bruidslieden zullen na de kerkelijke gewoonte in het huwelijk treden. Agnes zal als bruidschat 3200 rijnsguldens inbrengen van Goissen Steck, erfmaarschalk van het land van Kleef, 3000 gulden van Maria van Derde, moeder van Agnes, in de komende vier jaar tot aan Catedra Petri 1456 aan de bruidegom te voldoen. Goissen Steck zal de bruidegom een verklaring overleggen. De resterende 200 gulden zal Adriaen van Broichusen de bruidegom in dezelfde periode betalen. Agnes heeft daarvoor uit het erfgoed van haar vader Alert van Broichusen en haar oom heer Johan van Broichuisen ontheffing. Na de dood van haar moeder Maria zullen Mathijs en Agnes vooraf 400 gulden ontvangen vanwege de uitgestelde betaling van de huwelijksgift en de rest van de nalatenschap gelijk verdelen met juffrouw Margarete, de jongste dochter van Alart en Maria, waarbij Agnes als oudste dochter mogelijke voordelen zal hebben bij de leengoederen. Bij de verdeling zal de huwelijksgift van Agnes meegerekent worden, net als de huwelijksgift van Margarete. Als Agnes sterft zonder het nalaten van kinderen, behoudt Mathijs de 3200 gulden als lijftocht, die na zijn dood naar de erven van Agnes zullen gaan. De 400 gulden hoeven niet teruggegeven. Mathijs geeft als onderpand voor de 3200 gulden de goederen Grotenbercke en Cleijnenbercke en Koesdonck. Mathijs geeft een lijftocht aan zijn toekomstige vrouw uit het huis van Grotenberg, het erf van Grotenberg, het erf van Cleijnenberg en het erf van Koesdonck, de erven en renten die Mathijs in het kerspel Bairle heeft, en uit een erf genaamd de Greijnt bij Luijtingen in het gerecht Xanten en Pannenkoecks erf bij Aldenkerken in het ambt Geldern. Het magescheit van de erfenis van heer Johan van Broichusen, zullen Mathijs en Agnes behouden.
Op 12 december 1452 stelt Marie van Baere, weduwe van Alaert van Broichusen, Mathijs van Eijll schadeloos wegens borg staan bij Anne van Broichusen-van der Straten voor 300 overlandse rijnsguldens. Op 19 mei 1453 stelt Vincent, graaf van Meurs, Mathijs van Eijle, ridder, schadeloos wegens borg staan bij Adelheid, weduwe van Derick van Knijppenburg voor 1100 overlandse rijnsguldens.
Na proces voor de schepenen van Geldern, gaat de halve heerlijkheid Geijsteren van Godart van Harff naar Mathijs van Eijll. Hij wordt op 21 april 1465 daarmee door hertog Adolf beleend. Hij sluit op 25 april 1465 ‘op sijnt gorrenstag des heiligen martijrers’ sluiten Adriaan van Broichusen, ridder, en Thijs van Eijll, een ‘borchvrede’ waarbij zij een overeenkomst sluiten over de scheiding en deling van Huis en heerlijkheid Geisteren en Oirle en de heerlijkheid Spralant en Oostrum, zoals wijlen Johan van Broichuijsen die had. Partijen zullen het Huis Geisteren gemeenschappelijk bewonen en er een burggraaf zetten. Ze zullen de heerlijkheden gemeen houden.
Op 24 januari 1465 getuigt Matthijs van Eijll, ridder, bij de bevestiging van de rechten en vrijheden van Venlo door Adolf, hertog van Gelre. Op 28 juni 1466 is Thijs van Eijll mede-zegelaar bij verlenging van de vrede en wapenstilstand tussen Adolf, hertog van Gelre, en Gerard, hertog van Gulik, en Willem van Loon, heer van Gulik, tot 11 november 1476. Op 29 september 1467 zegelt Thijs van Eijle aan Gelderse zijde bij het verbond van vriendschap en onderlinge hulp tussen Robrecht, aartsbisschop van Keulen, en Adolf, hertog van Gelre.
Op 23 juni 1468 vindt op ’t Zand bij Straelen een veldslag plaats tussen de legers van Adolfvan Gelre, en Jan I van Kleef. Bij de slag sneuvelt Matthias van Eijll, heer van Oostrum, net als Gerhard van Vlodorp, Scheiffard van Merode en Cornelis van Merwijck, Aan de Kleefse kant sneuvelt onder andere graaf Gumpert van Neuenahr, heer van Alpen. Op het slagveld slaag Adolf, hertog van Gelre, tot ridders onder andere Elbert van Eijll. Op 26 juni 1468 verheft Johan van Blitterswijck voor leenmannen Thijs van Eijll, ridder, en Hendrik van Bijlandt, de Gelderse lenen de hof Ter Voort te Baarlo en de laatschap te Vorst en de hof Tongerloo te Sevenum. Zijn zuster Catharina, gehuwd met Willem van Eijll, draagt haar deel in de heerlijkheid Blitterswijk over aan haar oudste zoon Elbert van Eijll, die zijn recht overgeeft aan zijn oom Arnt, de opvolger van Johan als heer van Blitterswijk in 1469.
Op 10 juni 1469 verklaren Adriaan van Broichusen, Reijnalt heer te Broechusen, Willem van Vlodorp, erfvoogd van Roermond, Godert van Vlodrop, heer te Leuth en Dalenbroeck, schuldig te zijn aan Johan en Sijbert, zonen van wijlen Thijs van Eijll 357 guldens.
Op 30 oktober 1501 ‘des Saterdaiges post Sijmonis et Jude apostolorum’ Frederick, heer tot Brochorst en tot Borckloe, Ghiisbert, broeder tot Wisch, Frederick van Voirst, heer then Dorenweerdt, en Gerit van Arnhem, scheidslieden vanwege Frederick, heer tot Voirst en tot Keppell, en Seger van Groesbeeck, ridder, heer tot Hommen, Beeck en Malden, Johan van Eijll, heer tot Geijsteren, Andries van Wissenich genaamd Bell, drost van het land van Krieckenbeeck, en Cornelis van Broickhuijsen, vanwege jonkvrouwe Agness van Broichuijsen, weduwe van Johan, heer tot Voirst en tot Keppell, broeder van Frederick voornoemd, richten een magescheid op waarbij jonkvrouwe Agness zal hebben en gebruiken den hof in de Duijvener waer in de Liemers, terwijl Frederick voornoemd haar bovendien 1000 gulden zal geven en zij den hof te Kemenaij in het kerpsel Wiell zal ogen gebruiken.
Uit dit huwelijk:
2 Sijbert van Eijll, ambtman van Wachtendonk (1469), overleden > 1 januari 1530
3 Mathias van Eijll, heer van Spralant (1483), overleden > 1 januari 1530
4 Alert van Eijll, overleden > 1 januari 1530
171322 Alart van Goor van Caldenbroeck, leenheer van de Onderste Hof, kerkmeester te Kessel (1460), zoon van Daniel van Ghoor en Gertrudis van Caldenbroeck, overleden < 14 juni 1489
Gehuwd met
171323 Bela van Kessel, dochter van Mathijs van Kessel en Merte van Brempt
Afbeelding links het zegel van Alard van Ghoor op 10 september 1468. Diameter 27 mm. Randschrift: Alart van Ghoer. Bron: Märkisches Museum zu Witten, Archiv Herrschaft Witten, Urk. 53.
Alart is op 2 december 1442 beleend met het huis Kaldenbroek.
Op 22 september 1445 oorkondt Gerard Haeck van Thorn, als momber van Sibrecht, Irmgard en Bele van Kessel, kinderen van wijlen Mathijs en Merte van Breempt, echtelieden, dat voor hem en de leenmannen Derick van Raede, burger van Venlo, en Thijs van ghen Hoeve van Hinsbeck, Margrete van Kessel genaamd Rofferts en Seger van der Horst, haar momber, overdraagt aan het kruisherenklooster St Cornelis te Roermond een chirograaf inzake de helft van de hof en leengoed te Nederhoven te Offenbeek in het kerspel Beesel en Tegelen, die wijlen Heijnric van Kessel genaamd Roffart had. Medezegelaar Gerard van Kessel genaamd Roffart.
In 1460 wordt de kerk van Kessel herbouwd. Kerkmeesters zijn Alairt van Ghoer, Goert van Kessel alias Roffart, Sijbrecht Schroer en Jacop van den Bergh. Deze kerkmeesters verkopen, na toestemming van de gemeente en de ingezetenen, een aantal graanrenten die de kerk toekomen, idem land en een hoofdsom van 77 rijnsguldens. De graanrenten belopen 11 malder, 3 vat, 51/3 kop.
Op 8 april 1460 ‘dinsdag na palmzondag’ krijgt Aellart van Gore de hof zo Haissenraid als Wassenbergs leen ten behoeve van Willem van Gore. Hij doet afstand ten behoeve van de Karthuizers van Roermond, die voortaan een sterfman zullen stellen. Op 6 november 1460 draagt Willem van Goer, ridder, de heerlijkheid Vroonbroek aan hertog Arnold van Gelre op om de belening te verwerven voor zijn schoonzoon Dirk van Bronkhorst en Batenburg. Getuigen zijn Alert van Goer, Sander van der Eger en Gadert Fransoijs van Nijrsdom.
Op 29 november 1461 is Alart van Goer zegelaar namens de bruidegom bij de huwelijkse voorwaarden tussen Godart van Bocholtz, zoon van Arnold en Johanna van Goer, en Eva van den Horrich, dochter van Gillis en Elisabeth van Breede. In 1465 is Alert van Goor beleent met de hof genaamd Kesselerhof met toebehoren, belegen in het dorp Hensbeke (Hinsbeck), waarvan Sibert van Kessel eertijds leenman was. In 1469 wordt Alard van Ghoor door de Gelderse schatheffer aangeslagen wegens diverse bezittingen gelegen onder Kessel-Eik, Swolgen en Holthuse-Lothem. Op 16 oktober 1473 wordt Alert als erfgenaam van zijn zwager Sijbert van Kessel opnieuw hiermee beleend.
In 1474 is Alard van Goer getuige bij de overgave van de hof van Wanden van Vrijestwinde van der Horst, weduwe van Willem van Vriemersheim, bij het huwelijk van haar dochter Johanna van Vriemershem met Pieter van Boickholt. Op 5 december 1476 is Alart van Ghoor zegelaar namens de bruid bij de huwelijkse voorwaarden tussen Mathijs, heer van Kessel, zoon van Willem en Gerarda van Broichusen, en Margaretha, dochter van Johan van Hembergh, ridder, erfkamerheer van het sticht Keulen. Op 7 december 1476 ‘saterdagh neest na sint nicolausdaghe des heiligen bisschofs’ is Alart van Ghoor medezegelaar voor de bruid bij de huwelijkse voorwaarden tussen Thijs van Kessel en Margarete, dochter van Johan van Hembergh, erfkamerheer van het aartsstift Keulen.
Op 2 juni 1503 verklaren Thijs van Ruremunde en Arnt Daelen, schepenen te Venlo, dat ridder Jan die Roever en Katharina van den Bongart, weduwe van Gerard van Goir, ontvangen hebben van Godart van Drachenfels 264 gulden, waarvoor Alart van Goir en Elisabeth, weduwe van Jan de Rover van Montfort bij Sibert van den Hatert borg gebleven waren.
Uit dit huwelijk:
1 Elisabeth van Goor van Caldenbroeck
2 Gerrit van Ghoor, overleden < 2 juni 1503. Gehuwd met Catharina van den Bongart
3 Aleidis van Goor. Gehuwd met Otto Schenk van Nijdeggen, heer van Walbeck, drost van Wachtendonck en Geldern, bewaarder van stad en slot Wachtendonck (1505), heer van stad en heerlijkheid Wachtendonck, overleden 14 april 1518 te Wachtendonck, begraven in de parochiekerk te Wachtendonck
171324 Johan van den Sande, schepen en kerkmeester van Arnhem, lid van het Nicolai broederschap, zoon van Reinier van den Sande en Anna Martens, overleden > 31 juli 1526
Gehuwd met
Op 30 april 1518 ‘des Vrijdaiges nae den Sonnendach Jubilate’ oorkonden Wijnant van Doirnijnck en Oliphier Hackfort, schepenen te Arnhem, dat Katherina, weduwe van Evert Momme, en Gerberich, haar dochter, overgedragen hebben aan Henrick Engelkens en Johan van den Zande, kerkmeesters der moederkerk aldaar, haar huis in de Torffstrate op den hoek van de Costerssteghe met drie daarachter gelegen huisjes en een schaarweide in Arnhemerbroick.
Op 31 juli 1526 ‘op St. Petersavond ad vincula’ oorkondt Willem Louwe, schout van Blankeham namens de heer van Utrecht, gezeten in het gericht van Hattem, waar Willem Blanckebijll, richter te Hattem hem de aarde gunde, dat juffer Kunera Lopers, dochter van wijlen Peter Lubberss en Hille, met Johan van den Sande als momber, alle goederen die zij geërfd heeft in Blankenham, geeft aan heer Johan Ovijnck, proost van Clarenwater ten behoeve van het convent.
Uit dit huwelijk:
1 Reinier van den Sande
2 Johannes van den Sande
4 Christina van den Sande
5 Sibilla van den Sande
171328 Johan van Weede, knape, leenman, raad (1467), kerkmeester (1469), burgemeester (1470-1471) en schepen van Amersfoort (1472-1474), tijnsmeester (1505), zoon van Elijas van Wede en Mergriete NN, geboren ca. 1430, overleden 1483-1485
Gehuwd met
Op 18 juli 1457 is Jan van Weede, broer van de leenheer, beleend met de tiende grof en smal van het goed van Boelenhove in Weede bij het goed van Steven van Weede. Op 1 februari 1485 gaat het leen over op Elias van Weede Johansz, neef van de leenheer.
Op 28 februari 1463 ‘des manendages na grote Vasteavont’ beleent Elijaes van Wede, knape, Claes Hamertsvelt met de tiende van de goederen van de goederen te Onstede, nadat Pouwels vanden Sande er afstand van heeft gedaan en Agniese, zijn vrouw, van haar lijftocht, ten overstaan van de leenmannen Johan van Wede en Peter Geriitss.
Op 4 april 1465 ‘op sunte Ambrosius dach’ oorkonden Peter Dier, schout van Nederzeldert vanwege de abt van Sint Paulus te Utrecht, Henrick Janz, Claes Jacopz, Berhelmeeus Jacopz van Lijenlair, Goirt Vlug Jacopz, Johan vander Borch, Johan Bot en Peter Reijerz, landgenoten en buren, dat Henrick Geritz en Johan van Wede hebben overgedragen aan Egbert Goessensz, namens het nieuwe gasthuis bij het Spui, het derde deel van een opstrekkend stuk land, gemeenschappelijk met Evert van Loedesteijn en Goirt Vlug.
Op 27 juli 1474 ‘des woensdages na Sunt Jacobsdach’ doet Peter Janszoon, ten overstaan van schout en schepenen van Amersfoort, afstand aan Jan van Davidsheren en zijn vrouw Alijt van de verbeterschap van drie hoeven buiten de Tijsgespoert, waarvan de derde hoeve grenst aan Jan van Wede.
Op 9 december 1483 ’tertia post Nijcolae’ Meister Rijcout Goirtszoen heeft te goede geschouden Jan van Wede dat rechte derdendeel van 7 Rijnse guldens jairlixschen renthen die hij heeft uut die Hulst, die met jairlix betaelt op den anderden dach in die meert ende uut te panden als voll verboden pande als die oude brief inhout. Jan van Wede heeft een vidimus begeert uut den ouden brief van die 7 Rijnse gulden ut supra.
Uit dit huwelijk:
171330 Claas Goorts, gasthuismeester van het St. Pieters- en Bloklandgasthuis (1487, 1515), schepen van Amersfoort (1468-1502), geboren ca. 1440, overleden > 24 februari 1515
Gehuwd met
Op 17 maart 1484 Claes Goirtsoen belijt Gerijt Bot Henriczoen dat Hildegont sijn zuster vercoft heeft Gerijt voirschreven 2 margen lants op die Meent liggende ende dat hem die gevesticht sel werden dat hij des vast is ende wes schade hijnder of gebreck Gerijt voorschreven dair in geviel dat hij dat verhalen sal aen alsulc goet Claes voorschreven heeft in den gerichte van Amersfoirt.
Op 24 februari 1515 transporteren Wulffer die Buijser Gijsbertzoen en Henrica, zijn vrouw, aan Claes Goertzoen namens het gasthuis, hun rechten op het erve en goed te Twijler geheten Buijsers erve in het kerspel Ede.
Uit dit huwelijk:
171340 Steven Jansz de Witt ‘die Keijser’, leenman van de hofstede Oostum in ’t Goij (leenroerig aan de bisschop van Utrecht), zoon van Johan Stevensz die Witte, geboren ca. 1440, overleden < 25 oktober 1518
Er zijn twee Steven Jansz de Wit. De ene is beleend met diverse landerijen in ’t Goij en Houten, de andere woonde in Wijk bij Duurstede. Laatstgenoemde was getrouwd met Lijsbeth welke al in 1505 als weduwe is vermeld.
Op 24 november 1469 Steven de Keijser, als getuige vermeld 1458, beleend met een viertel land in Schalkwijk, bij dode van Jan zijn vader. Op 28 februari 1519 Claes van Oestrum, leenheer, beleent Jan de Wit Stevenss na dode van Steven zijn vader met een viertel te Schalkwijk. Op 5 juni 1538 vernieuwing leeneed door dezelfde met lijftocht voor Janneke, dochter van Jan van Zuilen, zijn huisvrouw, door Dirck van Oestrum als leenheer.
In 1471/1473 landerijen int Goij: Steven Keijser Jan de Wittenssoen te Houten, 4 morgen van de 10 morgen die Eelgis Janss van Scadewijck gebruikte. Steven Johan de Wittensoen te Houten 14 morgen waarvan 8 te Houten en 5½ morgen erfpacht te Vuijlcoop. In 1491/1493 landerijen te Houten en Vuijlcoop: Steven die Keijser Jan de Wittensoen te Houten 13½ morgen, namelijk 8 morgen in Houten, 5½ morgen in Vuijlcoop.
Op 27 oktober 1475 Maerschalk van het Oversticht versus Steven die Keijser de Witte roerende dat Steven geseijt soude hebben dat hie hem een veerse gestolen hadde.
Op 5 november 1489 Willem van Oestrum, Steven de Witte, Johan Derickx, Gerijt Hermanss en Eerst Beerntss als sij bij den Maerschalck voir ene boet gepandt waren omme dat sij int Goij op mijns heren molen nijet gemailt en hebben ‘soe die van Houten ende tGoij aldaer schuldich sijn te malen hebben dese voerss geloeft voertaen te malen int Goij en daer af te doen als van tijden mijns heren Jonckers van Gaesbeke gewoenlijcke is sonder innevallen ende daerop heeft hem die Maerschalck die rechtvorderingen op dese tijt verdragen’.
In 1492 tienden Goij / Houten: Steven Janss de Wit.
In 149. is Steven de Wit beleend met 2 morgen land in Houten met huis en toebehoren. Op 28 februari 1519 Claes van Oestrum beleent na dode van Steven Janss, Jan Stevenss de Wit sijn soen, met 2 morgen en huijs te Houten. Op 5 juni 1538 Jan de Wit Stevensz met ledige hand. Op 23 mei 1542 na dode van Jan de Wit wordt verlijd Dirck de Wit, zijn broeder. Zelfde datum na dode van Dirck de Wit wordt verlijd Steven de Wit zijn broeder. Op 19 mei 1572 na dode van Steven de Wit wordt verlijt Jan de Wit zijn enige en onmondige zoon, 2 morgen te Houten.
Morgengeld Schonauwen 1501/1511: Steven Janss de Wit 15 morgen, betaalt bij sin soen.
Op 25 oktober 1518 is Johan die Wit Stevensz na dode zijns vaders Johan de Witten Stevenszoon (?), beleend met vier merghen lants also als die gelegen sijn in Hermans gerichte van Wulven in den Meren, dair baven ende beneden naest gelant is Gerrit van Voern mit lande, dat hij holdende is van den Gesticht van Utrecht. Op 5 februari 1527 en 30 juli 1529 is Johan opnieuw beleend. Op 2 juni 1541 is Johan die Wit Stevensz beleend na dode zijns broeder Johan die Wit Stevensz.
Uit dit huwelijk:
1 Johan Stevensz de Wit, leenman van de hofstede Oostum in ’t Goij, overleden 1538-1541. Gehuwd met Janneke Jans van Zuilen
2 Dirck de Wit, leenman van de hofstede Oostum in ’t Goij, overleden > 23 mei 1542
3 Steven de Wit, leenman van de hofstede Oostum in ’t Goij, (?) lid van de Utrechtse Jeruzalembroederschap (zie links uitsnede van een prentbriefkaart van een door Jan van Scorel geschilderd portret), overleden < 19 mei 1572. Gehuwd met Mechtelt Bruijninck Foecks, overleden > 12 januari 1582
4 Johan Stevensz de Witte ‘de jonge’
5 Heijndrickgen Stevens de Wit
6 Sophia Steven Jansz de Wit, overleden 1547
171348 Claes Folpertsz, hofman van de heer van Utrecht (1475), overleden 1523-1525
Gehuwd met
171349 Zanna NN, overleden > 1525
Op 6 april 1475 voor Philips Duckerck, hoff- en tijnsmeester van de heer van Utrecht, compareert Henrick van Loenresloet die opdraagt de helft van 12 morgen geheten Attevelt in Werconden op Katrijn Willem Gerijtsoensdr. Over waren Andries Peterss, Claes Folpairtss, hofmannen. Op 15 april 1475 transporteert Katrijn Willem Gerijtsoensdr op Andries Peterss. Over zijn Claes Folpairtss en Henrick van Loenresloet.
In 1505 ‘dinsdach na St. Lucasdach’ Dirck Verkerck, Jan de Wit en Heijnrick van Huesden tonen huwelijkse voorwaarden van Claes Claes Folpertsz en Margriet Henrick Jans Vermeersdr.
In 1523-1524 is als nieuw burger van Utrecht ingeschreven Claes Folpertsz (vader of zoon ?). In 1525 is als nieuwe burger van Utrecht ingeschreven Zanna Claes Folpertswedue.
Uit dit huwelijk:
1 Adriana Claes Folperts. Gehuwd < 4 april 1482 met Jacob van Maubeuge
3 Claes Claesz Folpertsz, overleden > 22 mei 1555. Gehuwd in 1505 met Margriet Henrick Jans Vermeer
171350 Dirck Zas, overleden < 1510
Gehuwd met
171351 Alit NN, overleden < 1510
Uit 1476 en 1493 dateren renversalen van erfpacht door Pieter Meij, Dirk van Heusden en Frederik Staell, kapelaans van de kapelanieën van SS Catharijne en Aagte, aan Lambert van Rijnevelt en Dirk Zass van drie morgen land te Lopik.
Dirck Zass zegelt in 1482 op vrijdach na St Mertensdach inde Wijnter.
In 1483 ‘vrijdach na Katherine’ Willem Zaell en Dirck Zas mombers over Gijsbert en Alijt, onmondige kinderen van Elijas van Colveschoten. In 1484 ‘maendach na Invocavit’ Alijt Gerijt Doijswijf verklaart schuldig te wezen aan Dirck Sas. In 1485 dragen Ghijsbert en Dirck Zasse 2 morgen land in het gerecht van Hoograven over aan het Regulierenklooster.
Op 4 maart 1488 is Dirk Sasse beleend met 6 morgen land met hofstede en het huis daarop in Jutfaas in het gerecht van de leenheer van Vianen, bij overdracht door Adriaan van Rijn van Jutfaas, neef van de leenheer, gehuwd met de dochter van Gijsbert van Hemert en de leenvolger zal het leen bij verkoop aan zijn broer of zuster aanbieden. Op 23 juli 1489 Daniel van der Heide, wisselaar te Utrecht, bij overdracht door Dirk Sasse met lijftocht van zijn vrouw.
In 1489 sluiten Willem de Wael en Dirck Zas een overeenkomst betreffende de begrenzing van hun beider landerijen gelegen in Jutphaas Nedereind.
In 1510 ‘dinsdach na Ponciani’ Jonge Gerit Zasse Dircss wonend IJsselsteijn gehuwd met Foijske, transporteert de erfrente hem toebedeeld na dode van Dirck Zasse en Alit, zijn ouders.
Uit dit huwelijk:
1 Gerrit Dircksz Zasse. Gehuwd met Johanna van Duven, overleden 1513-1519
171360 Gevert Gijsbertsz, overleden > 1497
In 1486 tienden te Amerongen, Enghe: Gevert Gijsbertss. Weijde, Collant & Overmiddelvelt: Gevert Gijsbertss. In 1487 tienden te Amerongen, Over Natewisch: Gevert Gijsbertss. In 1488 genoemd bij de tienden te Amerongen Herman de Monijck, Feuijs uxor Johan Bruness, Dirc Aerntss, Henric Wouterss, Aelbert Berntss, Gijsbert van Zijll, Roelof Elijss, Gevert Gijsbertss en Willem Goijertss.
In 14.. (na 1486) 4 morgen land in Amerongen op de Hoeven, strekkend van de Ameronger wetering dijkwaarts tot Jan Woutersz, dit lant heft gehad Jan Proijs, Jan heft vercoft Thoenijs Wouterss, heft verkoft Gevert Gijsbertss, die is doet. Geverts soen hevet gebrocht aen et clooster tot Wijck met sijn suster. Gheverts soen hiet Peter Govertssoen ende woent tot Amerongen ende bouwet lant. Item nu bruket Jan Quijnt, Peters susteren man.
Morgengeld in het Overkwartier en Eemland in 1497: Ameronghen, Roeloff Jansz die weerdt 16 morgen, betaald bij Gevert Ghijsbertsz van 16 morgen elcke morgen 4½ cromsteert.
Kinderen:
1 Peter Gevertsz van Amerongen
2 NN Geverts van Amerongen. Gehuwd met Jan (Aelbertsz ?) Quijnt
171362 Aelbert Dircksz Quint, overleden 1500-1503
In 1499 landerijen van de Dom te Amerongen: Aelbert Dircss in Amerongen alias Jan van Zuijlen de Glaesmaecker de helft van 11 morgen geheten Gasperdeweert 2½ scild. In 1500 gebruikers van landerijen van het kapittel te Amerongen: Aelbert Dirckx in Amerongen de helft van 11 morgen op Gerbergenweert 2½ scild. In 1503 landerijen van de Dom te Amerongen: Goijert van Zijll als getrout de wedue van Aelbert Dirckss in Amerongen, alias Aelbert Dirckss voorschreven de helft van 11 morgen Gerbergenweert.
Op 16 februari 1516 Dirck Aelbertss, Claes Aelbertss gehuwd met Wijndelmoet, Jan Aelbertss, Jonge Dirck Aelbertss gehuwd met Lijsbet, gebroeders, Gerrit Willemss gehuwd met Heijlwich, Peter Gevertss gehuwd met Bette, Cornelia en Gijsbertge Goijertsdrs van Sijll transporteren aan Fije Aelbert Dircksdr hun zuster, de erfenis van Hillegont hun zuster die Jacob Heijnrick de koeckebackerswijf was. In 1519 op dinsdach na St Mertijn inde Winter Peternel Jan de Roverswedue wederriep een maecke op Melis Wten Enge hore neve en op Hillegont en Cornelia Aelbert Dirckx hoeirs broedersdochteren. Nu testeert ze op Sophia Aelbert Dircksdr hoer broeders dochter en op de andere kinderen van haar broer: Dirck Aelbertss, Claes Aelbertss, Jonge Dirck Aelberts, Heijltgen Aelberts, Betgen Aelberts, Cornelia Aelberts en Bartgen Aelberts. Janna huisvrouw van Jan van Scaijck tot Oijck is Peternelle’s susters dochters. Op dezelfde dag compareert Goijert Jan Ottenss gehuwd met Mari en Willem Jan Ottenss, beiden wonend te Avesaet in Gelre, voor henzelf en voor hun onmondige broer Jan Jan Ottenss, die op hun tante Peternel voorschreven de erfenis transporteren van zaliger Jan de Rover hun oom die broer was van Geertruijt hun moeder.
In 1523 donderdach na H. Dertijendach Dirck Aelbertss, Claess Aelbertss gehuwd met Weijndelmoet, Jonge Dirck Aelbertss gehuwd met Lijsbeth, Gherijt Willemss gehuwd met Heijlwich, Peter Ghevertss gehuwd met Lijsbeth, Dirck van Oemeren te Amerongen gehuwd met Neeltgen, Johan van Schadijck wonend Oijck gehuwd met Janna, belijden aen handen van Sophia Aelbert Dirckx hoer en hoeren huijsvrouwen zuster en nicht, een bezegelde brief. Op 8 maart 1524 Dirck Aelbertss gehuwd met Willemtge en Baet Aelbert Dirckxdr zijn zuster, transporteren een open brief op Sophia Aelbert Dirckxdr hun zuster.
Kinderen:
1 Dirck Aelbertsz
2 Claes Aelbertsz. Gehuwd met Wijndelmoet NN
3 Jan Aelbertsz Quijnt. Gehuwd met (?) NN Geverts van Amerongen
4 Jonge Dirck Aelbertsz. Gehuwd met Lijsbet NN
5 Heijlwich Aelberts. Gehuwd met Gerrit Willemsz
7 Fije Aelbert Dircks
8 Hillegont Aelberts, overleden < 16 februari 1516. Gehuwd met Jacob Heijndricksz, koekenbakker
171368 Coenraet van Diepholt, zoon van Otto van Diepholz en Heilwich van Bronckhorst, overleden 1483
Bronnen: 1) “Het geslacht van Diepholt in het Sticht en Westfalen en hun verwantschap aan de graven van Buren: een prosopografische verkenning van enkele onbekende telgen van de noord-Nederlandse adel in de 16e eeuw”, Francesco Uys Rootenberg, 2015, 2) Wikipedia
Kinderen:
171370 Remet Ubbena, vrije boer, sielrichter, kerkvoogd van Larrelt, burgemeester van Emden, zoon van Ubbo Nonnena en NN Remets, overleden 1514. Gehuwd met NN Wilhelms
Gehuwd met
171371 Elske Hompen, dochter van Hompo Haijen en Fossa Remets
Bronnen: 1) “Het geslacht van Diepholt in het Sticht en Westfalen en hun verwantschap aan de graven van Buren: een prosopografische verkenning van enkele onbekende telgen van de noord-Nederlandse adel in de 16e eeuw”, Francesco Uys Rootenberg, 2015, 2) Wikipedia
Uit dit huwelijk:
2 Haijo Hompen, alias Hermannus Phrysius, humanistisch geleerde, raadsheer in het Hof van Friesland (1529), Oostfries raadslid van keizer Karel V te Utrecht, correspondent van Erasmus, geboren ca. 1495 te Embden, overleden 1540. Gehuwd in 1528 met Anna Occo
3 Frowke Remets Ubbena, overleden 1519. Gehuwd met Johann Hinricksz van Lingen, overleden 1527-1541
4 Hebe Remets Ubbena. Gehuwd met (?) Wiard Nomen Meckena, overleden 14 oktober 1533
171372 Frederik van Egmont, ridder, kapitein en drost van Leerdam en het land van der Lede, drost van de Veluwe, vrijheer en graaf van Buren en Leerdam, heer van IJsselstein, Beusichem, Cranendonck, baljuw en kastelein van Schoonhoven, dijkgraaf van de Lekdek tussen de Vaart en Schoonhoven, stadhouder van het Nedersticht, raadslid-kamerheer van Karel de Stoute en Maximiliaan van Oostenrijk, lid van het Onze Lieve Vrouwenbroederschap (1499), zoon van Willem van Egmont en Walburga van Meurs, geboren ca. 1440, overleden 1521, begraven te IJsselstein. Gehuwd in 1464 (huwelijkse voorwaarden 20 oktober 1464) met Aleid van Culemborg, overleden 20 juli 1471. Gehuwd in 1502 met Walburga van Manderscheid, overleden 1527
Links het zegel Vrederick brueder tot Egmont, here tot IJsselsteijn etc. op 23 april 1494. Randschrift: S FRE/DERIC BROEDER : TEGMONT: HEER: TOT: YSELSTEIN: TOT: BUEREN. Voorstelling: fantasieschild, gevierendeeld met I en IV gekeperd, II en III gearceerde verhoogde dwarsbalk. hartschild, wapen van IJsselstein. gewende steekhelm met verenbos als helmteken. schildhouders: twee leeuwen (Bron: Gelders Archief, Charterverzameling, nummer 0243 – 1048/2).
Frederik kiest, in navolging van zijn vader, de zijde van de Kabeljauwen en daarmee van Philips de Goede en diens zoon Karel de Stoute.
In 1461 geeft de hertog van Gelre de rendant kennis van de benoeming van Frederik, zoon te Egmond, en Dirk van der Horst tot drost en onderdrost in het land van Zutphen. In 1462 wordt Frederik, zoon van de leenheer, beleend met huis en goed van Beuningen bij overdracht door Otto van Egmond, vrouwe van Zegwaard, nicht van de leenheer. Op 18 maart 1465 verkoopt Frederik van Egmond zijn slot c.a. te Beuningen aan Gijsbert van Welderen, waarbij Gijsbert van Welderen ontslagen wordt van zijn leenplicht.
Op 29 oktober 1464 ‘up den Satersdach der IIIefdusent Megheden avent’ maakt jonker Frederick, zoon tot Egmonde etc, huwelijksvoorwaarden met Aleijdt, oudste dochter tot Culenborch. Getuigen zijn Vincentius, graaf van Meurs, Willem, heer van den Bergh, Willem, broeder tot Gelre, heer tot Egmond etc, Johan, oudsten zoon van Egmond, Arnold, hertog van Gelre, Johan, hertog van Cleve, Adolph, zoon tot Gelre, ter eenre, en Gerit, heer tot Culemborch, Jasper, eenigen zoon van Culemborch, Bernt, graaf van Bentheim, Franck, graaf van Oostervant, Johan, heer van Reifferscheidt, ter andere. Op 5 april 1465 beloven Frederick, zoon tot Egonde, Iisselstein en Baer etc, en zijn vrouw Alijde, oudste dochter tot Culenborgh etc, binnen het halve jaar nadat zij geërfd zullen hebben van Franck, graaf van Oistervande, aan Gerardt, heer tot Culenborgh, 10.000 bourgondische leeuwen te zullen betalen. Op 8 april 1465 verklaren Frederick, zoon tot Egmond etc, en zijn vrouw Aleit, oudste dochter van Culenborch, afstand te doen van het versterf van haar moeder Elijsabeth van Bueren, en van hetgeen op hen versterven zal van haar vader Gerart, heer tot Culenborch, en haar oom en tante Franck, graaf van Oistervant, en Alienora van Borsselen en van Zuijlen. In 1471 hebben Frederik van Egmond en zijn vrouw Aleijt van Culenborch recht op de roerende goederen, nagelaten door Vranck van Borselen, graaf van Oostervant, en hun betwist door Jasper van Culenborch. Met lijst van juwelen, door Aleijt van Culenborch geërfd van Vranck van Borselen, en lijst van vorderingen op zijn sterfhuis.
In 1465 wordt Frederik samen met Arnout, hertog van Gelre, door diens zoon Adolf gevangen genomen en zijn stad en sterkte IJsselstein wordt in het daaropvolgende jaar overrompeld, geplunderd en verwoest. In 1467 komen Frederich, jonkgraaf van Nieuwenaar, en Frederik van Egmont overeen om Adolf, hertog van Gelre, een vete aan te doen. Op 5 oktober 1467 ‘des neisten Manendaiges na Sunt Franciscus dach’ verbinden Johan, hertog van Cleve, graaf van der Marcke, Wilhem, broeder tot Gelre, heer tot Egmont etc, Johan oudste zoon en Frederick, zoon tot Egmont, alsmede burgemeesters, schepenen, raad, gildemeesters en de gansche gemeente van Arnhem, zich tot onderlinge hulp tegen heer Adolph, hertog van Gelre etc. Op 9 december 1468 ‘op den Vrijdach neist na Onser Liever Vrouwen dage Concepcionis’ bekrachtigen Adolph, hertog van Gelre enz, ter eenre, en heer Wilhem, heer tot Egmondt, met zijn zoons heer Johan en jonker Frederick en de stad Arnhem ter andere zijde, de door bemiddeling van jonker Vincencius, graaf tot Moirse en tot Sairwerden, tusschen hen tot stand gekomen verzoening, op de punten, in den brief vermeld. Dito sluit Adolph, hertog van Gelre enz, door bemiddeling van Vincencius, graaf tot Moirse etc, opnieuw een verzoening met de stad Arnhem, welke zich met zijn oom heer Wilhem, heer tot Egmondt en Bair etc, en diens zoons heer Johan en Frederick tegen hem had verbonden. Wijllem, heer van Egmont, zijn zoons Johan en Frederick, en burgemeesteren, schepenen en raad der stad Arnhem ontslaan Johan, hertog van Kleef en graaf van der Mark, van de eed op het verbond dat zij tezamen gesloten hebben tegen Adolff, hertog van Gelre, aangezien door bemiddeling van Vincentius, graaf van Meurs en Serwaerden, een vergelijk is getroffen. Op zijn beurt ontslaat Johan, hertog van Kleef en graaf van der Mark, Wijllem, heer van Egmont, Johan en Frederijck, zijn zonen, en burgemeesteren, schepenen en raad der stad Arnhem van de eed op het verbond als hierboven genoemd. Burgemeesteren, schepenen, raad, gemene burgers en ingezetenen der stad Arnhem oorkonden dat zij aan de heer van Egmont en Bair hulde en eed gedaan hadden in naam van Arnolt, hertog van Gelre, en zich met Johan en Frederijck hadden verbonden tegen Adolff, hertog van Gelre. De heren van Egmont hebben de stad nu van de eed ontslagen. Wijllem, heer te Egmont en Baire, ontslaat burgemeesteren, schepenen, raad, gemene burgers en ingezetenen van de stad Arnhem van de hulde, eed en beloften aan hem en zijn zoons Johan en Frederick gedaan om hem bij te staan tegen Adolff, hertog van Gelre, en diens helpers. Alle geschriften die hierop betrekking hebben zullen zij overgeven in handen van Vincentius graaf van Meurs, die ze zal vernietigen.
Op 15 januari 1468 ‘in crastino Sancti Ponciani’ verklaart Frederick, zoon to Egmont, dat Menso Geritszoon, zijn gevangene, zich heeft losgekocht voor 1100 rijnsche guldens, welke som is toegezegd door het Fraterhuis te Doesborch, en geeft hem toestemming om onder afstand van zijne goederen in dit huis te wonen. Op 5 februari 1468 ‘op Sunte Agathen dach’ verklaart Frederick, zoon to Egmont, vierhonderd rijnsche guldens te hebben ontvangen in mindering van het losgeld van 1100 rijnsche guldens, door het Fraterhuis te Doesborch ten behoeve van Mense Geritzoon toegezegd. Op 11 april 1468 ‘des Manendages na Palmdach’ verklaart Frederick, zoon to Egmont, van het Fraterhuis te Doesborch te hebben ontvangen de helft eener door deze stichting toegezegde som van zevenhonderd gulden. Op 6 juni 1468 ‘in crastino Sancti Bonifacii’ verklaart Frederick, zoon to Egmont, van het Fraterhuis te Doesborch eene door deze stichting aan hem verschuldigde som van 350 rijnsche guldens te hebben ontvangen.
Op 13 mei 1469 wordt Frederik van Egmond, jongere zoon, beleend met de heerlijkheid IJsselstein, bij overdracht door Willem, raad en kamerling, zijn vader, met diens lijftocht op f 400 rijns. In 1469 laat het Hof van Holland de berechting van een zekere moord aldaar over aan Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, met voorbehoud van de berechting, in zoverre het een misdrijf tegen de landsheer is. Op 16 februari 1523 Mr. Marcelis van Zegerscapelle, secretaris van de Raadkamer van Holland, voor heer Floris van Egmond, graaf van Buren, heer van IJsselstein, St. Maartensdijk, Kortgene enz., kapitein-generaal van de landen van herwaartsover, bij dode van Frederik, diens vader.
Op 17 juli 1470 is er een geschil tussen Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, en de stad Utrecht, waarbij bisschop David van Bourgondië als arbiter optreedt. De bisschop verzoent beide partijen.
In 1472 schenkt Arnold, hertog van Gelre, slot, stad en land van Buren c.a. aan Frederik van Egmont. In 1494 wordt Buren, ingevolge arbitrage tussen Karel, hertog van Gelre, en Frederik van Egmond, aan deze en zijn zoon Floris gegeven gedurende hun leven. Partijnen beloven zich aan de uitspraak te zullen houden.
Op 29 juli 1472 ”s neesten Goensdages na sinte Panthaleonisdach’ beloven Gerardt, heer tot Culenborch etc, burgemeesters schepenen en raad van Culenborch, Hubert en Sweder van Culenborch, bastaarden, Johan van Kuuck en Aernt van Dichteren, indien zij het bestand van 28 juli 1472 mochten opzeggen, toch niet te zullen toestaan, dat Wilhem, broeder tot Gelre, heer tot Egmont en Bair, Johan, jongheer en Frederick en Willem, zoons tot Egmonde, schade toebrengen aan de Gelderschen uit hun stad of land van Culenborch. Op 23 augustus 1472 ‘up sinte Bairtholomeus’ avont des heiligen apostels’ erkent Frederick, zoon tot Egmont, heer tot IJselsteijn, ontvangen te hebben van Jasper, zoon tot Culenborch, heer tot Hoestraten, 390 rijnsche guldens.
In 1474 wordt Frederik door Karel de Stoute tot ridder geslagen voor zijn verdiensten bij het beleg van Neuss.
In 1476 transporteert Aernt Heinricxsz 1½ morgen land in Benschop aan Frederik van Egmond, heer van IJsselstein.
Op 16 maart 1477 krijgt Frederik van Egmond, heer van IJsselstein en Buren, slot, stad, land en heerlijkheid Leerdam en Leede met dorpen, kerken, kerkgiften, lenen, leenmannen, tollen, tienden, tijnsen, pacht, visserijen en toebehoren toegewezen, nadat heer Willem, heer van Egmond, neef van de leenheer, zijn vader, bezet en in 1466 overdroeg aan Karel de Stoute, vader van de leenheer, en zoals de heer van Arkel had. Op 27 juni 1494 Floris, zoon van IJsselstein, voor Frederik, broeder van Egmond, heer van IJsselstein, neef van de leenheer, zijn vader, die niet kan reizen.
In 1478 probeert Frederik Nijmegen op hand van zijn vader te krijgen maar hij valt op 21 april 1478 in handen van de stad. Hij wordt samen met zijn broeder Willem en bastaardbroeder Nicolaas drie jaar lang gevangen gehouden op het Valkhof. Op 14 augustus 1484 ‘up den Satersdach vigilia Assumpcionis’ Afgevaardigden van bannerheeren, ridderschap en de drie hoofdsteden Rueremund, Zutphen en Arnhem, optredende als scheidslieden in het geschil dat heer Frederijck, broeder tot Egmond, heer tot IJsselsteijn, tot Bueren en van het land van Cranendonck, en jonker Wilhem, broeder tot Egmont, heer tot Boxmeer en tot Haepts ter eenre, hebben met de stad Nijmegen ter andere zijde over hun gevangenhouding aldaar, doen uitspraak in dat geschil onder vaststelling van eenige, door partijen na te komen bepalingen waarbij Nijmegen een schadevergoeding aan Frederik en Willem van Egmont betaalt.
In 1481 geeft hertog Maximiliaan het huis Caelbeek, verbeurd door Reijnier van Broechuijsen, aan Frederik van Egmond. In 1481 draagt Gerrijt, heer van Assendelft, en zijn zoon Claes het baljuwschap van Schoonhoven over aan Frederik van Egmond. In 1497 verpandt Frederik van Egmond het kasteleinschap van Schoonhoven en het daartoe behorende Hofland over aan Lodewijck van Moerkercken. In 1515 verlengt Karel V de aanstelling van Frederik van Egmond tot kastelein tot Schoonhoven, met machtiging voor diens zoon Floris om de eed af te leggen.
Op 13 september 1481 verbindt Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, zich aan bisschop David van Bourgondie en belooft hem bijstand te verlenen tegen oproerlingen in Utrecht en Amersfoort en tegen Jan III, burggraaf van Montfoort. Hij bezet het huis te Eembrugge maar moet op 17 september 1481 de verdediging hiervan opgeven. Op 18 december 1481 beloven Jan Jordaensz, Paulus Gerritsz, Thomas van der Maet en Jacob Cornelisz, gevangen genomen personen voor het kasteel Ter Eem, om niets meer tegen de bisschop, Frederik en Willem van Egmond en de steden Wijk bij Duurstede en Rhenen te ondernemen.
Op 6 augustus 1481 ‘gegeven in onse stede van Bruessel’ beveelt de hertog van Oisteriick aan zijn eersten deurwaarder om heer Frederick van Egmondt, heer tot Iisselsteijn, en Jaspar, heer tot Culemborch, te verbieden in hun geschil over het ambt van drost, gouverneur en kapitein van stad en slot Leerdamme, tot feitelijkheden over te gaan, doch den weg van rechte te bewandelen. Op 24 juni 1482 ‘op sunte Johansdach Nativitatis baptiste’ is Frederick, zoon tot Egmont, heer tot IJselstein, Bueren en Boesinchem, op voordracht van Jasper, heer tot Culenborch, benoemd tot drost van stad en slot Leerdamme met het land van der Lee en Schoenrewoerd, belooft deze noch diens landen van Leerdam uit te zullen benadeelen. Op 27 juli 1482 erkent Frederick, zoon tot Egmondt, heer tot Iisselstein, Bueren en Boesinchem, ten behoeve van den hertog van Oistenriick van Jasper, heer tot Culenborch, het drostambt van stad en land van Leerdam en Schoenrewoerde overgenomen te hebben.
In 1483 verdedigt Frederik Wijk bij Duurstede voor de bisschop David van Bourgondië. In het zelfde jaar is hij samen met zijn broeder Johan aanvoerder van de troepen, die onder bevel van Maximiliaan, Utrecht belegeren. Na een beleg van drie maanden, op 31 augustus 1483, valt de stad in hun handen en kan bisschop, die door zijn tegenstanders gevangen wordt gehouden, zijn zetel weer innemen. De vete met Utrecht duurt nog tot 1493.
Op 26 december 1483 ‘op Sunt Stevensdach prothomartiris’ draagt Willem, broeder tot Egmondt, heer van Hoips etc., uit kracht van de boedelscheiding tusschen hem en zijn broeders heer Johan, heer tot Egmondt etc, en de heer Frederick, broeder tot Egmond, heer tot IJsselsteijn, aan zijn zuster juffer Elizabeth, dochter tot Egmont, vrouwe tot Bronchorst, den hof te Laickemont en de jaarlijksche inkosmten van de aan Macharius die Hert verpachte goederen over, terwijl hij belooft haar jaarlijks 50 rijnsche guldens te zullen betalen, totdat hij een jaarlijksche rente van dat bedrag te haren behoeve zal hebben gevestigd op goederen in Overbetuwe.
In 1484 transporteert Ghijsbrecht van Montfoort 11 morgen 2 hond land in Benschop aan Frederik van Egmond, heer van IJsselstein. In 1484 verkoopt Aelbert Wonder en zijn dochters 5 hond land in Rijswijk aan Frederik van Egmont. In 1501 is er een arbitrale uitspraak tussen graaf Frederik van Egmond enerzijds en zijn gewezen rentmeester Jan van Beeck anderzijds waarbij de rentmeester de Overbroektiend in Rijswijk mag behouden tegen afstand van rechten op andere goederen in de Betuwe en schuldvorderingen.
Op 29 juli 1484 ‘des donredages na sente Jacobs dach Aposteli’ verklaart Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, dat hij met de stad Amersfoort een overeenkomst heeft gesloten waarin bepaald wordt dat de stad hem een geldsom zal betalen, hij belooft de privileges die Amersfoort voor Sint Agnietendag (21 januari) 1484 bezat, zal eerbiedigen en dat de stad naar eigen believen de kwestie van de ballingen en hun goederen mag regelen, met het voorbehoud dat de ballingen die met de stad een compromis sluiten zullen zweren niets te ondernemen ten nadele van hem, de Hollandse steden en dat een zestal met name genoemde ballingen slechts met zijn toestemming in Amersfoort mogen terugkeren. In 1487 gelasten de Rooms-Koning Maximiliaan aan Adolf, graaf van Nassau, stadhouder van Gelre, Wolfganck, heer van Polham, hofmaarschalk, en Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, stadhouder van het Nedersticht, de opsporing, berechting en bestraffing van Steven Cappelle, Bernnt van Wese en hun medeplichtigen, die hebben getracht zich van Amersfoort en andere steden meester te maken.
In 1484 wordt een verdrag gesloten tussen Frederik van Egmond en Jacob, graaf van Horne, ter beëindiging van hun onenigheden voortvloeiende uit de verkoop van de heerlijkheid Cranendonk met de stad Eindhoven en de dorpen Woensel, Budel, Maarheeze en Soerendonk door Jacob aan Frederik.
Op 24 mei 1485 schenkt Frederik, broer in Egmont, heer tot IJsselstein, tot Bueren, tot Bosinghem en Land van Cranendonk, aan zijn zuster van Bronkhorst, met macht om die voorwerpen als haar eigendom tot zich te nemen, van een ‘zwangwijnsche hoike mijt parlen ghestickt ende enen langhen roiden flueelschen tabbert’, die hem afhandig was gemaakt terwijl dat hij die in bewaring had gegeven aan Evert Baers in Nijmegen.
In 1485 vermaakt Alienora van Borselen al het huisraad dat zij in de stad Utrecht bezit aan Frederick van Egmont. Frederik en zijn zoon Floris verkrijgen de heerlijkheden Sint Maartensdijk en Scherpenisse na een proces met Jasper van Culemborg over de nalatenschap van Alienora van Borselen, vrouw van Gijsbrecht van Nijenrode, vrouwe van Sint Maartensdijk en Scherpenisse. In 1491 draagt Frederik van Egmond de heerlijkheden Sint Maartensdijk en Scherpenisse over aan zijn zoon Floris, heer van Sint Maartensdijk en Scherpenisse.
In 1487 is er een arbitrale uitsrpaak tussen Adolf, graaf van Nassau, en Frederik van Egmondt, beide kopers van het slot Reckheim, ingevolge waarvan Frederik van Egmond van de koop afziet. In 1487 geeft Maximiliaan, Rooms koning, de goederen die geconfisqueerd zijn ten nadele van Willem van Ghint aan Wolfaert van Poolhem en Frederik van Egmont. In 1492 dragen Maximiliaan en Philips van Oostenrijk de helft van de heerlijkheid Horst in het land van Kessel over van Mathijs van Merwijck aan Frederik van Egmond.
In 1487 draagt Sijmon van Ungersbach ingevolge commissie van koning Maximiliaan de stad Wageningen over aan Frederik van Egmont. In 1488 verzoeken Frederik van Egmond en Henrick, heer van Ghemen, namens aartshertog Philips, aan de steden Zwolle, Deventer en Kampen om 3 maanden lang 1000 man in dienst te houden om koning Maximiliaan, te Brugge gevangen gehouden, te hulp te komen. In 1488 sluit Frederik van Egmont een verdrag met Dowa Galaz, Otto IJghaz c.s. en de stad Leeuwarden over werving en onderhoud van troepen en bewapende schepenen tot onderwerping van Friesland aan de keizer. In 1489 bezet Frederik van Egmont, heer van IJsselstein, de St. Catharijnepoort te Utrecht uit naam van koning Maximiliaan en aartshertog Philips. Frederik stuurt hen een rekening wegens de bewaring van de St. Kathrijnepoort te Utrecht, zijn wedde en de soldij voor de bezetting van Wageningen, Tiel enz. in de periode 1486-1489. Op Paaschavond 1491 doet Frederik samen met zijn zoon Floris wederom een aanslag op de stad Utrecht waarna de bisschop en de vijf kerken, ridderschap en stad Utrecht klagen bij de Rooms koning over deze aanslag. Op 26 februari 1493 verzoenen bisschop David van Bourgondië en de stad Utrecht zich met Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, met betrekking tot de twisten over het innemen der St. Catharijnepoort in 1489 en den aanslag op de stad Utrecht op Paaschavond 1491. In 1495 vindt de gerechtelijke verkoop plaats ten behoeve van Frederik van Egmond, van de goederen die de Staten of inwoners van Utrecht en het Nedersticht bezitten in Beusichem, Buurmalsen en Zoelmond, na een eerdere schuldvordering van Frederik op de stad Utrecht in 1488 en 1491 en een beslaglegging in 1489.
In 1496 voeren de vijf kapittels te Utrecht een proces tegen Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, die hun tienden in beslag genomen had. Frederik van Baden doet hierin een scheidsrechtelijke uitspraak. In 1497 erkent hij 13.000 gulden van de kapittels te hebben ontvangen met 600 gulden current, en belooft hen in het bezit te laten van al hun goederen in zijn heerlijkheid, overeenkomst te uitspraak door de bisschop. Op 10 oktober 1497 scheldt Frederick van IJsselstein, broeder van Egmond, de vijf kapittelen vrij van hun aandeel in de door de drie Staten van het Nedersticht opgenomen 13000 Rijnse guldens.
In 1497 verslaat Frederik de Geldersen bij Ravenswaaij en rooft en plundert in de Tielerwaard en Bommelerwaard. De hertog van Kleef beveelt zijn ambtenaren om Frederick van Egmont behulpzaam te zijn bij het brandschatten van de Overbetuwe. In 1498 verheft keizer Maximiliaan de heerlijkheid Buren en Leerdam tot een graafschap voor Frederik van Egmond, graaf van Buren, als beloning voor diens diensten. Op 21 april 1498 schrijft Frederick, broeder tot Egmont, heer tot IJselsteijn, Bueren en Cranendunck, aan heer Johan, hertog van Cleve etc, die hem een brief van den hertog van Gelre heeft toegezonden, dat hij altijd gemeend heeft dat Emmerich onder Cleve behoorde, en dat, als blijkt dat Gelre en Bronckhorst het rechtsgeding aldaar kunnen verbieden, hij aan zijn zuster zal aanraden zich tot Cleve te wenden om recht te krijgen.
In 1500 ruilen Johan die Jode en Frederik van Egmond en IJsselstein een erf “De Start” te Zoelen tegen 45 morgen “Over die wei” en een hofstede te Asch in het graafschap Buren. In 1502 ruilt Frederik van Egmond en IJsselstein met de Laurensabdij van Oostbroek 53 morgen “Op die Laeck” te Asch in het graafschap Buren tegen land rond de burcht te Buren en te Erichem.
In 1501 geven Willem, hertog van Gulik en Berg, en Jan, hertog van Kleef, de burgers van IJsselstein vrijdom van tol gedurende het leven van Frederik van Egmond. In 1501 verzet het kapittel van Sint Marie te Utrecht zich tegen de spoliatie van de novale tienden onder IJsselstein, Opburen, Eiteren en Maarn door Frederik van Egmond, heer van IJsselstein. Het kapittel voert tussen 1504 en 1512 voor de Grote Raad van Mechelen een proces tegen Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, tot erkenning van ’s kapittels recht op de novale tienden in IJsselstein.
Op 13 januari 1501 ‘Boemeliensi ecclesia sancti Martini’ doet Rutgerus de Dieden, kanunnik van de St. Martenskerk te Zautboemell, officiaal van den proost en aartsdiaken van Arnhemum, uitspraak in het geschil over de pastoorsplaats te Zelmond tussen Ghiisbertus Goeijer, gepresenteerd door Jaspardus, heer van Culenborch, en Johannes van Ewiick, gepresenteerd door Fredericus de Egmonda, graaf van Burenum etc., en verleent den eerstgenoemden candidaat institutie in die kerk. Op 7 december 1509 bekrachtigt Rugherus de Dieden, kanunnik te Zantboemel en officiaal van de proost van Arnhem, het vonnis van 13 januari 1501, door hem geveld in de geschillen over de pastoorsplaats te Zelmonda, waartgen door Fredericus de Egmonda, graaf van Bueren etc, oppositie gevoerd was.
Op 28 september 1502 krijgt Frederik van Egmond, graaf van Buren, vergunning van Rooms koning Maximiliaan om guldens te slaan van hetzelfde gehalte en gewicht als die van de keurvorsten aan de Rijn en ook zilveren hele, halve en dubbele stuivers als die van Philips, aartshertog van Oostenrijk, met op de ene zijde de beeltenis van Johannes de Doper en op de andere zijde het wapen van Buren.
Op 16 mei 1503 stuurt Frederik van Egmond, graaf van Buren, een brief aan hertog George en Hendrik van Saksen aangaande de berichten dat men van plan is om een nieuwe stadhouder in Friesland aan te stellen. Hij beveelt zijn neef Everwijn van Bentheim hiertoe aan. Op 2 juni 1503 stuurt hertog George van Sakes vanuit Dresden een antwoord aan Frederik van Egmond, graaf van Buren, op zijn schrijven van 16 mei. Zijn voorstel om graaf Everwijn van Bentheim tot nieuwe stadhouder in Friesland aan te stellen slaat men vriendelijk af. In maart 1506 sluit Frederik van Egmond, als verordineerde commissaris, een verdrag tussen hertog George van Saksen en de bisschop van Utrecht.
In 1505 geeft koning Philips alle goederen en inkomsten in Zoelen, die geconfisqueerd zijn op Willem van Rossem en burgers van Tiel, aan Frederik van Egmond.
Op 5 januari 1507 ‘up den heijligen Drie Coningen avont’ belooft Frederik van Egmond, graaf van Buren en Leerdam, heer van IJsselstein, Cranendonk etc. aan de proosten van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap jaarlijks op Kerstmis twee zwanen via de rentmeester te leveren ten behoeve van de zwanenmaaltijd tegen het nieuwe jaar.
In 1511 en op 10 juni 1515 sluiten bisschop Frederik van Baden, de ridderschap en de stad Utrecht enerzijds en Frederik van Egmond, graaf van Bueren, en zijn zoon Floris, heer van IJsselstein anderzijds een vredesverdrag, door bemiddeling van keizer Maximiliaan. Op 25 juni 1516 stuurt Karel van Gelre een brief aan Frederik van Egmond, heer van IJsselstein en Cranendonck, over de schade door de Geldersen aan IJsselstein toegebracht vanwege de actie van Floris van Egmond tegen de Geldersen in Friesland.
In 1517 verkoopt Berndt van Vullick Henricxsz 16 hond land te Ommeren aan graaf Frederik van Egmont.
In 1520 doen Joost van Buren en Dirck van Cothen uitspraak betreffende de betaling van proceskosten door Frederik van Egmond en IJsselstein aan de Laurensabdij van Oostbroek in het proces voor de Grote Raad van Mechelen over de Rijnse hoeve bij Culemborg, voormalig bezit van de abdij, en de bescherming van abdijgoed te Asch in het graafschap Buren.
Op 26 januari 1521 komt Frederik van Egmond, graaf van Buren, overeen met Walraven Roelofsz, na uitspraak van officiaal van de proost van Arnhem Rutger van Dieden, in het geschil over de begeving van de kerk van Spijk tussen Wijnand Kinkijs, kanunnik te Eindhoven en kapelaan van de gravin van Buren enerzijds, en Jan Vink, priester anderzijds, dat de begeving na het overlijden van de laatste pastoor Rutger van Muilwijk berust bij de heer van Nederspijk en na afstand of overlijden van de door hem aangestelde pastoor bij de graaf van Buren als heer van de Leede, bevestigd door Jan van der Aa, ridder, heer van Bokhoven, drost van Gorinchem, Steven van Nievelt, drost van Leerdam, Gijsbrecht Zas, Gerrit Ketelaar en Gijsbrecht Vos Arendsz, burgemeester. Op 30 januari 1521 schrijft de officiaal van de proost van Arnhem, aartsdiaken van de kerk van Utrecht, aan priesters en andere hem ondergeschikten te Spijk om Johannes Vink aan te nemen als priester, nu Wijnand Kinkijs, die door Frederik van Egmond, graaf van Buren, werd voorgedragen, van zijn aanspraken heeft afgezien.
Buitenechtelijk kind:
171376 Bruen van Schuren, schenk van Kleve, geboren ca. 1410, , overleden > 9 augustus 1462
Gehuwd < 12 augustus 1445 met
Bronnen: 1) http://wiki-de.genealogy.net/ Herrlichkeit_Horst, 2) Archive in Nordrhein Westfalen
Op 12 augustus 1445 verklaart Rutger Horsteken dat Bruen van Schuren en zijn echtgenote Greijte hun huis te Essende aan hem verkocht hebben, maar dat ze het huis bij de straat achter Groepenhuis met de plaats daarvoor, van de buitenste post tot de Steijngademewart (?) en van de buitenste post van het kleine poortje, dat bij de grote poort hangt, behouden. De plaats zal niet omsloten worden en ze waarborgen vrije toegang tot het genoemde huis.
Op 27 februari 1456 beleent Conrait van Gelichen, abt van het sticht Werden, Bruen van Schuren met het goed in Ruddenscheijde, waarop thans Drees van Ruddenschede woont, en vroeger aan wijlen Johann van der Leiten behoorde. In 1457 verklaren Bernardus van Galen genaamd Halstwich, pastoor van de St Gertrudkerk, en Hinrich Hemelstoter, burgemeester van Essende, dat Gobbel Schulte van Werdinctorpe, Evert Bekeman, broer van Gobbel, en Johan ten Hovel, zoon van Hannes, aan Brun van Schuren beloofd hebben een graanrente die hij aan Johan van Holte overgedragen had, af te lossen. Op 1 november 1457 verklaren Bernhardus van Galen genaamd Halstwich, pastoor van de St. Gertrudkerk, Roger van Galen genaamd Halstwich, richter te Essende, dat Johan Weijdintorpe, Evert Watervur, Diderick Scheneman en Gerwijn Swartemman een rente aan Brun van Schuren en Johanne van Holte verkocht hebben, die door Brun binnen drie jaar in zal worden gelost.
Op 20 april 1461 brengen Everd en Coird van Schüren, gebroeders, een erfdeling tot stand waaronder de hof te Roiddensch valt. Op 23 april 1461 treft Johannes van Schuiren, kanunnik te Essende, een erfdeling met zijn broeders Everde en Coirde van Schuren, waarbij hij afziet van zijn vaders erve, met uitzondering van de Scheperskamp en de hof te Ruddenscheide en de schuldbrief uit het Schenckambt. Zegelaars zijn Johann van Schüren, zijn vader Bruijn van Schuren en Bernde van Galen genaamd Halstwijch, pastoor van de St Gertrud in Essende.
Van 9 augustus 1462 dateert de rest van een document betreffende een molen “Swentenmoele”. Gezegeld door de exposant Coird van Schüren en door Bernde van Galen genaamd Halstwych, Pastor en Canonicus zu Essen, neef van de exposant, Johan van Schüren, Canonicus zu Essen, broer van de exposant, Bruyn van Schuren, vader van de exposant.
Uit dit huwelijk:
2 Coirde van Schuren
3 Johannes van Schuren, kanunnik te Essende (1461, 1462, 1482), overleden > 29 november 1482
4 Margarete van Schuren. Gehuwd met Johan van Aldenboickum, drost te Goijch, richter tot Weze
171380 Rudolf van Diepholz, graaf van Diepholz (1482-1510), zoon van Otto van Diepholz en Heilwich van Bronckhorst, geboren ca. 1445, overleden 1510
Gehuwd in 1482 met
171381 Elisabeth van Lippe, dochter van Bernhard van Lippe en Anna van Holstein, overleden ca. 1527. Gehuwd in 1475 met Johan van Spiegelberg, graaf van Spiegelberg, overleden 1480
Bronnen: 1} Wikipedia, 2) Archive in Nordrhein Westfalen
Rudolf is de eerste uit de Diepholz dynastie die zich graaf noemt. Hij ziet af van absolute soevereiniteit over Diepholz en erkent de graaf van Brunswick-Luneburg als zijn leenheer in ruil voor diens bescherming. Na zijn dood, in 1510, heersen zijn drie zonen gezamenlijk over Diepholz.
Op 10 maart 1483 sluiten de bisschoppen Konrad van Osnabruck, Simon van Paderborn, Heinrich van Minden evenals Friedrich von Braunscheig-Lüneburg, graven Erik en Antonius van Holstein-Schaumburg, graaf Johann von Rietberg, graven Otto, Friedrich en Jobst van Hoya, Bernhard VII tot Lippe en edelman Rudolf van Diepholz een alliantieovereenkomst. Op 22 januari 1484 oorkonden bisschop Heinrich van Minden, de hertogen Frederik en Hendrik van Braunschweig-Lüneburg en Hendrik v1n Braunschweig, de graven Hendrik van Schwarzenburg, Erik van Holstein-Schaumburg, Jobst van Hoya, Ulrich van Regenstein, Hendrik van Hohenstein en Rudolf van Diepholz, dat hun oom, zwager en vader, Bernhard VII zur Lippe, hun vroeg om een dag graaf Claus van Tecklenburg te bezoeken op de oude Landwehr in de Zenne en zij zijn daar verschenen . Bernhard had geklaagd over de graaf van Tecklenburg en zijn volk, die zijn onderdanen vele malen kwaad hadden aangedaan. Op 13 augustus en 26 september 1485 bundelen de bisschoppen Conrad van Osnabrück, Simon van Paderborn en Hendrik van Minden, de graven Erik, Anton, Otto en Johan van Holstein-Schaumburg en Jost van Hoya, Bernhard VII tot Lippe en Rudolf von Diepholz, de steden Goslar, Magdeburg, Braunschweig, Lüneburg, Hildesheim, Göttingen, Stendal, Hannover, Einbeck en Northeim, hun krachten om hertog Frederik van Braunschweig-Lüneburg te helpen tegen bisschop Bartolt van Hildesheim en tegen Wilhelm von Braunschweig en zoon Hendrik en anderen regelen de verdeling van de oorlogsbuit.
Op 28 september 1483 geeft Alheit Solke, Abdis en het klooster van de Marienstiftes zu Minden, de edelman Rolef von Diepholz een borgsom van 400 gulden met een pandrecht op het dorp Awehem (afstand van vorderingen op het dorp Awehen onder voorbehoud van terugkeer).
Op 1 mei 1492 informeren de graven Claus van Tecklenburg, Johan van Rietberg, Philipp van Waldeck en edelman Rudolf van Diepholz, het Domkapittel van Keulen [ten behoeve van voorouderlijk onderzoek] dat Simon Graf von Spiegelberg, de wettige zoon van Elisabeth edelgeboren dochter tot Lippe, is. Hun vader is Bernhard VII totLippe. Zijn moeder is Margareta, geboren vorstin van Braunschweig. De grootmoeder van genoemde Simon is Anna geboren gravin van Holstein-Schaumburg. Hun dochter is op haar beurt Anna Gravin van Hohnstein.
Op 25 juni 1494 vinden grensonderhandelingen tussen bisschop Heinrich von Minden en Rolef von Diepholz, edelman van Diepholz, betreffende de Diepholz en Minden rechten op de Stemweder Berg, Amt Rahden, inclusief de vrije stoel te Wehdem, Amt Rahden, bemiddeld door Anton, graaf van Holstein-Schaumburg en Bernhard, edelman van Lippe.
Uit dit huwelijk:
1 Adelheid van Diepholz, overleden 14 augustus 1521. Gehuwd < 1518 met Hans Schenk van Tautenburg
2 Agnes van Diepholz, overleden 1529. Gehuwd ca. 1524 met Johan van Raesfeld
3 Coenraad van Diepholz, kanunnik te Keulen (D), overleden < 1544
4 Johan van Diepholz, graaf van Diepholz (1529-1545), overleden 1545
5 Irmgard van Diepholz, prinses-abdis van de abdij van Essen (D), overleden 1575
171382 Ulrich van Regenstein-Blankenburg, graaf van Regenstein-Blankenburg, zoon van Bernhard van Regenstein-Blankenburg en Elisabeth van Mansfeld, geboren ca. 1450, overleden 6 augustus 1524
Gehuwd ca. 1485 met
171383 Anna van Honstein-Vierraden, dochter van Johan van Honstein-Vierraden en Agnes van Anhalt-Zerbst, geboren ca. 1460, overleden 1539
Bronnen: 1) Rudolf Steinhoff: Stammtafel der Grafen von Regenstein und Blankenburg von ungefähr 1400 bis 1599. In: Zeitschrift des Harz-Vereins für Geschichte und Alterthumskunde. Bd. 25, 1892, S. 146–167, 2) Archive in Nordrhein Westfalen
Op 22 januari 1484 oorkonden bisschop Heinrich van Minden, de hertogen Frederik en Hendrik van Braunschweig-Lüneburg en Hendrik v1n Braunschweig, de graven Hendrik van Schwarzenburg, Erik van Holstein-Schaumburg, Jobst van Hoya, Ulrich van Regenstein, Hendrik van Hohenstein en Rudolf van Diepholz, dat hun oom, zwager en vader, Bernhard VII zur Lippe, hun vroeg om een dag graaf Claus van Tecklenburg te bezoeken op de oude Landwehr in de Zenne en zij zijn daar verschenen . Bernhard had geklaagd over de graaf van Tecklenburg en zijn volk, die zijn onderdanen vele malen kwaad hadden aangedaan.
Uit dit huwelijk:
1 Joost van Regenstein, geboren 1491-1492, overleden 1529
2 Ulrich van Regenstein en Blankenburg, graaf van Regenstein en Blankenburg, geboren 1 januari 1489, overleden 3 april 1551, begraven te Blankenburg (D). Gehuwd in 1524 met Barbara van Mansfeld-Heldrungen, overleden 1529. Gehuwd op 25 februari 1530 te Stiege (D) met Magdalena van Stolberg-Wernigerode, geboren 6 november 1511 te Stolberg (D), overleden 19 november 1546 te Blankenburg (D)
3 Bernhard van Regenstein, overleden 1533
171384 Johan Knipping, heer van Klötinghof te Dinker (1475), overleden 1519-1522. Gehuwd met NN van Steingutz
Gehuwd met
171385 Anna Margaretha van Plettenburg-Meijerich, dochter van Bertold van Plettenberg en Gostike Lappe
Bronnen: 1) “Westphälischen Geschichte mit vielen kupfern, dritter teil”, Johann Diederich von Steinen (1757), 2) Archive in Nordrhein Westfalen
Op 23 juli 1469 verklaart Dietrich von der Recke, de zoon van wijlen Dietrich, dat hij de Northoff tot Amick in het kerspel van Walstedde, die Johan Knipping voorheen bezat, heeft ontvangen van graaf Coert van Rietberg.
In 1475 is Johan Knipping beleend met het Klötinghof te Dinker. In 1522 wordt Johan’s zoon Johan beleend.
Op 7 september 1486 verkoopt Johan Knipping tot Dinker een pensioen van één mark aan de Kalandsbroederschap te Hamm.
Op 7 maart 1513 verkopen Clara Knippinges, abdis, en alle dienstmeisjes van het klooster van het klooster van Vinnenberge, benedictijnenorde, in het klooster van Münster aan Alert Knippinck en zijn vrouw, een lijfrente van 5 gulden – 1 gulden gelijk aan 2 Hornsche gulden – verschuldigd binnen Cosvelde tot Mitfasten uit het hof van Vynnenberge, parochie Mylte. Na beider overlijden zullen voor Johan Knippinck en zijn vrouw Grete, het eerder genoemde echtpaar, en hun zonen Johan en Gerhardus op de dag na Margareta een herdenking te houden en de 5 Hornschen Gulden aan het Benedictijnen klooster over te dragen en Martini wijn en brood ter afscheid. Tegelijkertijd moet de pater een half kwartaal wijn krijgen en “sinen gesellen” een “quarte”.
Op 15 juli 1519 draagt Johan Knipping tot Dinker het klooster Welver over aan het klooster zelf.
Uit dit huwelijk:
1 Johan Knipping, heer van Klötinghof te Dinker (1522). Gehuwd met Anna van Haver, overleden 1569
3 Casper Knipping, overleden 1504
171388 Herman van Calenberg, knape, heer van Lichtenau, Wettesingen en Westheim, raadsheer in Hofgeismar, zoon van Reineke van Calenberg en Judith van Schachten, geboren ca. 1420, overleden < 14 april 1504
Gehuwd met
171389 Hildeborg van der Windelen, dochter van Frederik II van der Windelen en Ilseke van Brakel
Bronnen: 1) Hessische Familienkunde Band 23 Heft 2 1996 “Die von Calenberg zu Wettesingen” von Pfarrer Jacobus Pannekoek, 2) Archive in Nordrhein Westfalen
Op 21 november 1453 beloven Bernhard VII en Simon van der Lippe, de schildknapen Wilhelm, Lubbert, Friedrich, Ludeke en Dietrich, broeders en neven, evenals de neven Herman en Johan van de Kalenberg enerzijds en de mijnwerkers Hermann Spiegel, Ulrich, Volmar en Rave, broers en neven van Brenken, en Rave van den Kanstein , met een bewaarplicht in Lemgo, Büren en Brakel, om voor de periode van 10 jaar geen vete te hebben en hun vijanden te schaden of te begunstigen. Compensatiebetalingen moeten worden gedaan aan de arbiters, de Paderborn Canon Otto van Twiste en Bernhard van Büren om te oordelen. Op dezelfde dag en plaats, edele heer Bernhard van Büren, de mijnwerkers Dietrich von Niesen en Guntram Schencke evenals de Paderborner Kanunnik Otto van Twiste als arbiters met advies van pastoor Johann Rodewigh, kanunnik Cord van Elmerinchusen en de mijnwerkers Wulf van Sundenberch en Johan van Heyen, om het contract te hebben bemiddeld.
Op 1 oktober 1457 legt Herman van den Calenberg, knape, uit dat Cort Tucketappe hem een schuld in Klein Hardehausen en een uitgesteld pensioen heeft nagelaten. Als hij dit acceoteert, moet hij het volgens afspraak op zijn eigendom zetten, zodat Cort en zijn vrouw Ryxe het kunnen gebruiken om hun lijftochten te weigeren.
In 1460 krijgen Hildaberga, haar man Hermann von Calenberg en hun kinderen 7/12 deel van het huis Stern overgedragen van haar moeder Ilseke, weduwe van Friedrich von Windelen, nu gehuwd met Johan van Niehausen. Gelijktijdig verwerft het paar 3/12 deel van het huis van Johann von Lamerden.
Op 4 februari 1468 beleent Simon, bisschop van Paderbor,n Herman van Kalenberg Reyneken’s zoon met het burchtleen van Warburg, vier ‘kot’plaatsen in de hoeven voor St. Johanns Tor en het hof erboven, zes liter wijn op St. Martin’s avond uit de kasteelwijn, twee pfennig rente en een Fastelavendhuhn van de Orthuse in de bovenstraat in het oude centrum van Warburg nabij St. Johanns Tor, die vroeger toebehoorde aan Martin Store, twee pfennig rente en een Fastelavendhuhn uit het huis in de bovenstraat tussen Cord Kosters en Mertin von Nidensteyn, nu eigendom van Hans Nuelages, in het dorp Corbeke een hoefland dat jaarlijks een schepel tarwe brengt, twee hoeven in de Woestennyghe te Reen tussen het dorp Corbeke en Borgentreich, een hopheuvel voor Warburg naast de Neddermollen te Molhusen, lijftocht voor Hildeborg, de vrouw van Hermann en haar dochter Margarete.
Op 14 juni 1470 beleent Dietrich, bisschop van Paderborn, Herman van Calenberg met ‘schaftrift’ in Ossendorp en een ‘Anßedell’ en hoeven daar op het kerkhof, lijftocht voor Hermann’s vrouw Hildeborg.
Uit dit huwelijk:
1 Margarethe van Calenberg. Gehuwd met Arndt van Uffeln, raad en hofmeester van gravin Christine, overleden < 1544
171390 Curt Rave van Papenheim van Cogelnberg, zoon van Johan Rave van Papenheim van Cogelnberg en Else van Ense, overleden 1503
Gehuwd met
171391 Margaretha van Hidessen, dochter van Herman van Hidessen en Meta van Immenhausen, overleden ca. 1509
Bronnen: 1) Archive in Nordrhein Westfalen
Op 30 november 1450 (ipso die beati Andree apostoli) getuigt Arnd von der Malsburg, abt van Corvey, dat de broers Rave en Cord Rave von Papenheim, ook wel bekend als von Kogelnberg, hun deel van de tienden aan Rimbeck hebben verkocht aan het klooster van Hardehausen, en geeft als leenheer zijn toestemming. Op 25 oktober 1454 (in die sanctorum Crispini et Crispiniani martirum) verkopen de broers Rave en Cord von Papenhem, zonen van de overleden Johann Raves, knaap, en diens vrouw Leneke, aan de priester Arnd Teppe, zijn broers Gottfried en Johann en zijn zus Geiße een lijfrente van 10 Mark Volkmarser zware pfennigs jaarlijks verschuldigd op Michaelis vier hoeven land onder Wytmare bij Volkmarsen, de Hussgenoten-Hufen genaamd, die Dietrich Bosemund, Lozeke Meyenschins, Wygant Begkmann en Henne von Wettere, burgers van Volkmars, beheren en de kost verdienen. De lijfrente kan jaarlijks tussen Kerst en Lichtmis worden verzilverd met 124 mark Volkmarser zware pfennigs, waarbij 31 shilling van dezelfde munteenheid moet worden berekend voor 1 “soldeermark”.
Op 13 oktober 1468 verklaren de gebroeders Rave en Cord Rave van Papenheim, zonen van de overleden Johann Rave, 27 Rijnse gouden gulden schuldig te zijn aan de Warburgse burger Hermann Lovelman en zijn vrouw Wijndele, voor een grijs paard dat ze zonder betaling aangekocht hebben. Ze spreken af het geld voor komend Pasen te betalen of, bij wanbetaling, stalling te houden met twee paarden en een boerenknecht in Warburg en daar niet weg te rijden voordat ze het geld hebben betaald.
Op 3 april 1478 overhandigen de Warburgse burger Hans Gobben en zijn vrouw Adelheid de prior van het Dominicanenklooster van Warburg, Johannes Greven, een oorkonde die voor hen was afgegeven door de knapen Rave en Cord von Papenhem, zonen van de overleden Johann Rave, die in de Pinksterkerk van 1447 (29 mei / 3 juni) werd uitgegeven. Hiermee verwierven ze een ‘hoff en kottenstede’ met alle bijbehorende eigendommen en inkomsten voor zeven en een halve mark Warburg-valuta.
Op 6 februari 1485 verkoopt Cordt Raven von Papenheim, met goedkeuring van zijn genadige Heer van Corveij, een korenrente, voor 100 Mark Warburgische munten uit tiendvrije hof van Warburg.
Op 29 juni 1491 verkoopt Cord Raven van Papenheim het Ambt Molhusen voor een bedrag van 2300 gouden Guldens aan Conrad Thues, proost tot St. Mauritz, en Johann, kanoniker van Onze Lieve Vrouw.
Uit dit huwelijk:
2 Ida van Papenheim
Gehuwd met
Uit dit huwelijk:
176798 Jacob Sijmonsz van Schilperoort (van der Bilt), lijndraaier, schepen van Scheveningen (1525-1557), schout van Valkenburg en Katwijk (1543-1544), zoon van Sijmon Bartholomeusz van Schilperoort en Floortgen NN, geboren ca. 1490 te Scheveningen, overleden 6 januari 1557 te Scheveningen, begraven in de Oud Kerk te Scheveningen. Gehuwd met Lijsbeth Gijsbrechts Duijfhuijs
Gehuwd met
176799 (?) Pleuntje Hubrechts, dochter van Hubrecht NN en Machteld Gerrits Paert, geboren te Scheveningen
Jacob staat van 1525 tot 1557 in ’s Gravenhage ingeschreven als schepen van Scheveningen. De Sijmonszstraat in Scheveningen is naar hem vernoemd, omdat hij het eerst bekende Scheveningse lid van de Haagse schepenbank is. In 1551 en 1552 staat hij ingeschreven als hoofdman van het St. Anthonisgilde in Scheveningen. Hij woont in de Kerkstraat waar hij een ‘boe en droochtuijn’ bezat. Later woont hij in de Pastoorstraat naast het gasthuis. Hij werkt nauw samen met Adriaen Koenen van Schilperoort, de schrijver van het ‘Vischbook’.
Uit dit huwelijk:
1 Jannetje Jacobs van Schilperoort
204032 Willem Brantsz, zoon van Brant Gerritsz Hissinc, geboren ca. 1405, overleden > 1448
Gehuwd met
Uit dit huwelijk:
204036 Henrick Lubbertsz Hissinck, zoon van Lubbert Wenemar Hissinc en Mette Praesincks, geboren ca. 1400 te Gietelo, overleden < 1484
Op 13 december 1426 Henric spreekt aan Henric Havercamp. Crede Holst en Henrick Stegeman bekennen schuldig te zijn aan Henric Hijssinck 2 Arnhemse guldens en 1 Kromstaart.
Op 21 juni 1443 Gerrit van der Voert bekent schuldig te zijn aan Henrick Hissinck 6 Arnhemse guldens en 1 oort te betalen op St. Jacob eerstkomende.
In het register van de rente en heerengelden op de Veluwe, ingeleverd aan de Rekenkamer anno 1470, komt het goed Hissinck enige malen voor, zoals Henrick Hissinck heeft die Zaelweer van den gruede Hijssinck en moet daarvoor 1 voederkoren en 1 gulden voldoen, aan vrijgeld 9,– en 2 rijsvoeren.
Kinderen:
2 Gerrit Hendricksz Hissinck. Gehuwd met Griette NN
3 Derck Hendricksz Hissinck, overleden > 1501. Gehuwd met Steventje NN
4 Claes Hendricksz Hissinck, overleden > 1502
Gehuwd met
204039 Stijne Brants, dochter van Brant Gerritsz Hissinc, geboren ca. 1420 te Voorst, overleden > 1493
Uit dit huwelijk:
2 Arentje Andries. Gehuwd met Thonis Evertsz to Buitings
3 NN Andries
4 Wolter Andries
204040 Aernt ten Have, richter te Arnhem en Westervoort (1384-1390), schepen te Arnhem (1394-1406), geboren ca. 1350, overleden > 10 juli 1406
Gehuwd met
Links het zegel van Arnt ten Have op 14 september 1402. Randschrift: —NT/ TEN HAVE. Voorstelling: wapenschild met adelaar, sierlijst driekhoek en driepas (Bron: Gelders Archief, Kapittel van Sint Walburg te Arnhem, nummer 0307 – 75-32-1).
Op 15 oktober 1401 ‘op Sente Gallen avont’ verklaren Goesen van den Gruijthuijs, Arnt ten Have, Gerselijs van Aller, Arnt van den Gruijthuijs Goesens zoon en Johan van Stenberghen , dat een boedelscheiding is gemaakt tusschen Arnt van den Gruijthuijs eenerzijds en heer Arnt van den Gruijthuijs, kanunnik van St. Peter tUtrecht, en heer Goesen van den Gruijthuijs, pastoor te Horsom, anderzijds, waarbij onder meer aan heer Goesen is toegewezen het goed te Heijenoerdt, leenplichtig aan de heeren van Proeme, acht hond land, gelegen in den Mersche, een stuk land opten Praest, een hofstede bij het nieuwe klooster genaamd Marienborn met een hoeve in Lopenremarck, waaruit de pastoor van Arnhem een zekere korenrente ’s jaars verkrijgt.
Op 15 januari 1402 ‘des sonnendages na Sunte Pontijanusdaghe’ oorkonden Gerselijs van Aller en Deric die Gruter, schepenen te Arnhem, dat Arnt ten Have en Gheertruijt, zijn vrouw, hebben overgedragen aan Peter Pelgrijmssoen, ten behoeve van de Broederschap, een rente van 4 oude schilden ’s jaars, gaande uit hun aandeel in de molen geheten “ten Werve”, gelegen binnen Arnhem, om met de opbrengst van die rente wollen en linnen lakens, alsmede schoenen voor de armen te kopen. welke rente losbaar is met 21 oude schilden per oud schild.
Uit dit huwelijk:
1 (?) Nijel ten Have
207200 Derick Sluijsken, overleden > 22 november 1429
Gehuwd met
Op 22 november 1429 ‘op Sente Cecilien dach der Heiligen jonfrouwen’ oorkonden Claes van der Hoeven en Herman van Wije, schepenen te Arnhem, dat Derick Sluijsken en Hille, zijne echtgenoote, overgedragen hebben aan heer Arnt Borchgreve, priester, een rente van 3 oude schilden ’s jaars, gaande uit hun huis, gelegen naast het St. Katherinen hospitaal tArnhem, en het daartoe behoorende land in Arnhemerbroeck.
Uit dit huwelijk:
1 (?) Johan Sluijsken
2 (?) Luitje Sluijsken
207204 Johan Gaijmans, tinsgenoot van ’t Hof te Angeren, leenman van Zutphen, zoon van Gaert Gaijmans, overleden < 14 mei 1437
Gehuwd met
207205 Catharina van Silvolde, dochter van Lubbert van Silvolde en Aleijd NN, overleden > 1470
Johan is vermeld in 1423-1424 en 1427-1428 in schepenakten te Arnhem.
Op 14 mei 1437 ‘des Dijnsdaiges na Sente Servaes’ dach’ oorkonden Winant Ridder en Steven Ploech, schepenen te Arnhem, dat Katherine, weduwe van Johan Gademans zoon, verkocht heeft onder zekere voorwaarden aan Mathijs Johans zoon, schrijver, een huis in de Kerckstrate tegen een rente van 3 oude schilden. Op 2 augustus 1442 ‘des Donredaiges na Sente Peters dach ad vincula’ oorkonden Wolter van Aller en Gaedert Brentinck, schepenen te Arnhem, dat Katherine, weduwe van Johan Gademans zoon, verklaard heeft dat Mathijs van den Grijn en Geertruijt, zijn echtgenoote, 1 oud schild hebben afgelost van de rente van 3 schilden ’s jaars gaande uit hun huis in de Kirckstrate. Op 27 maart 1450 ‘des Vridaigs na den Sonnendach in der Vasten als men singt Judica’ oorkonden Henrick Tengnegell en Herman van Wije Hermans zoon, schepenen te Arnhem, dat Katherijne, weduwe van Johan Gademans zoon, verklaard heeft dat Arnt van Nijstelrade en Foeijsse, diens echtgenoote, 1 oud schild hebben afgelost van de rente van 2 schilden ’s jaars uit het aan Thijs Johans zoon behoord hebbende huis in de Kirckstrate.
Op 3 februari 1438 ‘op Sente Blasius’ dach’ oorkonden Wouter van Aller en Henrick van Lienen, schepenen te Arnhem, dat Katherijne, weduwe van Johan Gademans zoon, verkocht heeft onder zekere voorwaarden aan Henrich Gentken en Zeger Haick haar naast de pastorie gelegen schuur tegen een rente van 1 oud schild ’s jaars uit die schuur.
Uit dit huwelijk:
1 Gaert Gaijmans, priester en vicaris te Arnhem, provisor van St. Michel, provisor van het hospitaal St. Katherine, overleden 1476
2 Lubbert Gaijmans, overleden ca. 1482. Gehuwd met Catharina Hendricks
4 Mathijs Gaijmans, overleden < 1450
5 Willem Gaijmans, conventuaal van het klooster Molenbeek in het Sticht Mijnden
207208 Wijnant van Doornick, schepen van Arnhem (1406-1431), zoon van (?) Willem Borre van Doernic en (?) Gude Wijnants Wijnants Ridder, geboren ca. 1375, overleden > 17 oktober 1431. Gehuwd in 1407-1408 (huwelijkse voorwaarden 16 november 1407) met Grietgen Jacobs Bierwisch
Links het zegel van Winant van Dorenick op 13 november 1428. Randschrift: SIGILLUM / WINANTH/ VA DOERNIC. Voorstelling: wapenschild met dwarsbalk, zespas als sierlijst (Bron: Gelders archief, archief Kapittel van Sint-Walburg te Arnhem, nummer 0307 – 63-49-1).
In 1396 draagt Borre van Doernic het goed te Hemmen, hem van zijn broeder Wouter van Doernic aanbestorven, over aan zijn zoon Wijnant.
Op 16 november 1407 ‘des wonsdages na Sente Martijnsdach inden wijnter’ oorkonden Wijnant van Wulfen, Wijnant van Arnhem Gerijtszoon, Johan en Deric Gruter gebroeders, Gosen van den Gruuthuse, Ghisebert van Mekeren, Gerselijs van Aller en Ghisebert van Aller Servaeszoon, dat voorwaarden zijn overeengekomen voor het huwelijk van Wijnant van Doerninck en Grietien Jacop Bierwischs dochter.
Beleend met goed te Delen in 1428.
Kinderen:
207216 Rutger Tolleken, zoon van Arnt Tolleken, geboren ca. 1440, overleden ca. 1502
Gehuwd met
207217 Hadewich Voet, overleden < 1509
Op 8 januari 1493 oorkonden Jacop Ridder en Brant van Delen, schepenen te Arnhem, dat Rutger Tulleken en diens vrouw Heesken overgedragen hebben aan Jacop van Raijen een rente van 1 rijnschen gulden ’s jaars, gaande uit het huis en de hofstede van Gerrijt Roloffsz en diens vrouw Geertruijt, gelegen buiten de Rijnpoirte aan den hoogen weg, welke naar het klooster Merrienborn voert. “Gegeven int ijair ons Heren dusent vierhondert drie ende tnegentich des Dijnsdages na den Heiligen Derthiendach”.
In 1496 is Rutger beleend met Warmerslagh en met het Broeckstuk in Westvoorderbroek en in 1498 met Truijkens halve hoeve te Westervoort.
In 1502 vindt de boedelscheiding plaats na zijn overlijden. In het jaar 1509 wordt door de voogden van de twee minderjarige kinderen van Rutger Tulleken en deszelfs oudsten zoon heer Arnt, een magescheid gesloten over de nalatenschap van hun ouders, waarbij aan de meerderjarige zoon Arnt alle leengoederen worden toebedeeld “mitsgaders dat huijs daar zijn vaeder und moeder vuur toe woner plegen, gelegen, enz”.
Uit dit huwelijk:
2 Stijn Toileken
3 Reinder Tolleken
207224 Jacob Gaijmans, zoon van Wilhem Gaijmans en Alijt NN, geboren ca. 1420, overleden 30 mei 1474. Gehuwd met Aleijt NN, overleden > 1500
Gehuwd met
207225 Fie NN, overleden < 1474
Op 19 januari 1446 ‘des Wonsdaigs na Sente Anthonis’ dach’ oorkonden Wijnant Ridder en Steven Ploich, schepenen te Arnhem, dat Jacob Gademans zoon aan zijne vrouw Fie 100 rijnsche guldens als morgengave geeft.
Uit dit huwelijk:
2 Johan Gaijmans. Gehuwd met Belija Sluijsken
3 Wessel Gaijmans
4 Evert Gaijmans. Gehuwd met Johanna Gaijmans
Hij is beleend met het Neijenhuis te Loenen.
Kinderen:
1 Hendrik van Braefrade
208384 Roelof Zuermond van Wijckersloot, leenman van de Proosdij Ten Dom, richter van Cothen (1434-1449), zoon van Zuermont van Wikersloet en Mergriete NN, geboren ca. 1390 te Nederlangbroek, overleden 1450-1451
Gehuwd met
Op 15 juni 1416 Reijner van Grevenbroeck droech op 8 morgen in Nederlangbroek in 30 hoeven inden goede Meerwijck, van de Hoeftwetering ingaende, op Roeloff van Wijckersloet (acte is doorgehaald). Op 13 oktober 1416 en 4 augustus 1417 op ‘woensdach na St. Petersdach’ na opdracht door Reijer van Grevenbroeck wordt Roelof van Wijkersloot beleend met 19 morgen in Nederlangbroek in 30 hoeven inde goede van Meerwiick. Op 5 augustus 1423 wordt het leen uitgebreid met 11 morgen in Nederlangbroek bij overdracht door Reijnier van Grevenbroeck. Op 27 mei 1433 op ‘woensdach na St. Urbaensdach’ Roelof van Wiickersloet 19 morgen in Nederlangbroek in 30 hoeven inde goede van Meerwiick. Op 21 april 1438 Roelof van Wijckersloet. Op 28 oktober 1451 ontvangt Jan Roelofss 19 morgen te Nederlangbroek in 30 Hoeven inde guede Meerwijck, ingaende van de Hoeftwetering, zoals Roelof van Wijckersloot zijn vader dit had. Jan draagt op 29 oktober 1451 10 oude vrancr. scilden uit 8 morgen op ten behoeve van zijn broeder Steven zoals zijn vader die had. Op 30 oktober 1451 draagt hij 11 morgen en de beterschap van 8 morgen op, waaruit Steven Roelofss zijn broeder elk jaar 10 oude vrancr. scilden heeft, aan Willem die Voss.
Op 29 september 1416 Voor Willam van Weresteijn richter compareert Wouter van Grevenbroeck om te transporteren op Roelof van Wikersloet 3 morgen 2 hond op de Eng int Middelvelt, strekkend van de Rijnsloot tot de Hoftiende. Op 5 oktober 1416 Lambert Clutig bij overdracht door Roelof van Wijckersloot.
Op 30 december 1428 IJde Stultinc Johanss pacht 4 morgen te Cothen die Roelof van Wijckersloet te bruken plach. In 1430 op ‘maendach na Aswoensdach’ Roeloff van Wijckersloet pacht voor 5 jaar 13 morgen te Cothen.
In 1434-1436 morgengeld Nederlangbroek: Jan Stamel en Roelof van Wijkersloet 8 morgen en 28 morgen. In 1434-1436 morgengeld Cothen: Daem Cluetinc 1 achtendeel met Roelof van Wijckersloet. Dat Overrijnsche velt: Roelof van Wijckersloet 7 morgen. Hoftijend: Roelof van Wijkersloet 3½ morgen. In 1435 tienden te Cothen van de Dom: Wtevelt en Osseweert: Jan Spronc, borgen Roelof van Wijkersloot, Dirc Evertss en Gerrit van Benmael. In 1440 en 1450 Roelof van Wijkersloot 13 morgen.
In 1435 ‘woensdach na H. Hoechtijt’ geheten Epiphaniedach transporteert de priorin van St. Maria Magdalenaklooster te Wijk aan Roelof van Wikersloet 1 morgen in Nederlangbroek in 30 hoeven, strekkend van Broekwetering te rijnwert, ons aangekomen van Jacob van Gaasbeeck. Op 21 april 1438 ontvangt Roelofvan Wijckersloet 19 morgen in Nederlangbroek in 30 hoeven inde goede van Meerwijc.
Op 22 maart 1441 Voor Johan van Broechuijsen Dircx, rechter te Cothen, compareert Roelof van Wijckersloet gehuwd met Belij om te transporteren 10 hont op de St. Pieter. Over waren Henric Claesz en Claes Henricx zijn soen.
Uit dit huwelijk:
1 Steven Roelofsz, leenman van de Proosdij Ten Dom, overleden 1463-1471. Gehuwd met Heijlwich NN, overleden > 4 mei 1518
2 Jan Roelofsz van Wijckersloet, leenman van de Proosdij Ten Dom, overleden > 31 maart 1485. Gehuwd met Mechtelt Lamberts Cloetinck
3 Reijer Roelofsz van Wijckersloot
208448 Johan van Voerst, zoon van Korstiaen van Voerst en Alijt Gerrits van Isselstein, geboren ca. 1370, overleden > 1421
In 1410 ‘soo gaven Johan, Cristiaen ende Gerrit, gebroeders, Jacob Dicz van der A over de huijsinge genaempt de Croijwagen, in de clagelicx statsregsisters’.
In 1421 ‘droech Johan van Voerst 8 mergen lants tot Zeijst hem aengecomen bij Korstiaen sijnen broeder, aen Albert van Anxter’.
Kinderen:
213008 Gerijt Koel, zoon van (?) Otto Nikolaasz Koel, geboren ca. 1410, overleden 1470-1473
Gehuwd met
213009 Margriet NN, geboren ca 1415 te Culemborg, overleden > 12 juni 1475
Op een onbekende datum is Gerard Koel beleend met een halve hoeve in Zijderveld.
In 1441 worden Hendrik en Gerard Coelss beleend met 7 morgen in Kort Avontuur, strekkend van de Broeksteeg tot Bloxwetering, boven Hubert de bastaard, beneden de heer van Culemborg. Op 18 juni 1470 is het in bezit van Gerard Coel met lijftocht van Margaretha, zijn vrouw, te komen op Melis, zijn zoon, en Lije, zijn dochter. Melis Gerard Coelsz wordt op 1 augustus 1474 beleend met de helft van het leen in Culemborgerbroek, gemeen met Lije, dochter van Gerard Coel, bij dode van zijn vader, met lijftocht van Margaretha, diens weduwe. De andere helft van het leen is voor Lije, dochter van Gerard Coel, te komen op Gijsbert van Dichteren, haar man.
Op 28 september 1452 wordt Gerard Coel beleend met een viertel land in Goilberdingen, met lijftocht van Margaretha, zijn vrouw, te komen op zijn oudste twee kinderen. Op 18 september 1466 gaat het land over naar Johan Gijsbertsz. Op 18 juni 1470 Gerard Coel
Op 28 september 1452 gaat een halve hoeve op Rietveld, boven de leenman Dirk Bernardsz en kinderen en beneden Foijse van Voorn, over op Gerard Coele met lijftocht van Margaretha, zijn vrouw, te komen op zijn oudste twee kinderen. Op 7 april 1473 komt het in bezit van Hendrik Coel, bij dode van Gerard, zijn vader, en overdracht door Otto Coel, zijn broer, te komen op Janna, zijn dochter bij Elisabeth, zijn vrouw, met lijftocht van Margaretha, zijn moeder, en daarna van zijn vrouw. Op 7 juni 1481 gaat het naar Otto Coel voor Johanna Coels, bij dode van Hendrik, haar vader, na de dood van Elisabeth, haar moeder, te versterven in de boedel met 60 gouden Rijnse guldens voor Geertruida Coels, haar zuster.
Uit dit huwelijk:
1 Otto Gerrit Coelsz, overleden 1481-1485. Gehuwd met Aleid Arnout Daniels
2 Melis Gerrit Coelsz, overleden 1474-1475
4 Lije Gerrits Coel, overleden > 9 februari 1499. Gehuwd met Gijsbert Woutersz van Dichteren, schepen te Culemborg (1482-1491), rentmeester en tijnsrichter van heer Jasper van Culemborg, richter van Parijs, overleden 1497, begraven in de Sint Barbarakerk te Culemborg
5 Peter Koel, priester, overleden > 18 juli 1486
213010 Wouter van Dichteren, knape, burgemeester van Culemborg, rentmeester van de Heer van Culemborg (1452-1461), heemraad, zoon van Peter van Dichteren, geboren ca. 1400 te Culemborg, overleden 1469-1470, begraven in de Sint Barbarakerk in de kelder onder het Heilige Geestaltaar. Gehuwd met Aleijt Aernsts van Boemel, geboren ca. 1410, overleden 1444
Gehuwd met
213011 Geertruijt Jan Gijsberts, dochter van Jan Gijsbertsz Hack en Geertruijt Gosen van Pothuijsen, geboren ca. 1420, overleden > 18 september 1466
Op 11 maart 1433 draagt Aleijt van Ingen Alaertsdr de helft van een hofstede met 3 morgen land onder Buurmalsen over de Koedam over aan Wouter van Dichteren. Op 10 maart 1436 draagt Jan Jacobsz 8 hont land onder Buurmalsen, geheten Over die Voir, over aan Wouter van Dichteren en Aleijd Alaertsdr van Ingen. Op 15 juni 1439 dragen Otte Zuermont en zijn vrouw Aleijt de helft van een hofstede, groot 4 morgen en 2 hont land, gelegen onder Buurmalsen en geheten Over den Coedam, over aan Wouter van Dichteren.
Op 16 mei 1442 verpandt Aleid Cesar aan Wouter van Dichteren van Culemborg 10 morgen op de Rol, strekkend van de Parijse weg tot de Nieuwe wetering, met lijftocht van Aleid, dochter van Arnout van Bemmel, zijn vrouw, te lossen binnen drie jaar met 110 oude Franse schilden. Op 1 maart 1445 Wouter van Dichteren van Culemborg, en op 16 maart 1445 Wouter van Dichteren met 11 morgen bij overdracht door Aleid, dochter van Gerard Cesar, met lijftocht van Geertruida, dochter van Jan Gijsbertsz, zijn vrouw. Op 14 juni 1470 gaat het leen over naar Arnout van Dichteren.
Op 16 maart 1445 wordt een viertel in Goilberdingen met 11 morgen door Aleid, dochter van Gerard Cesar, overgedragen aan Wouter van Dichteren, met lijftocht van Geertruida, dochter van Jan Gijsbertsz, zijn vrouw. Op 28 september 1452 gaat het land over op Gerard Coel. Op 18 september 1466 draagt Gerard Coel hetzelfde land over aan Johan Gijsbertsz, bij opdracht uit eigen, te komen op Hendrik, zoon van Wouter van Dichteren en Geertruida, zijn dochter, of Gijsberts, diens broer, met lijftocht van Geertruida, dochter van Gozewijn van Pothuizen, zijn vrouw, Wouter van Dichteren en diens vrouw.
Op 18 april 1445 is Wouter van Dichteren beleend met de helft van de Vliethoeve in het land van Culemborg, boven de heren van St. Barbara te Culemborg, beneden de opvliet te Culemborg, bij overdracht door Cornelis de Goijer Hendriksz, met lijftocht van Geertruida, dochter van Jan Gijsbertsz, zijn vrouw. Op 19 juni 1470 gaat het leen over op Gerard Bernardsz voor Jutte, dochter van Wouter van Dichteren, eventueel te komen op Aleid, haar zuster, of het jongste kind van haar ouders.
Op 5 september 1453 is Wouter van Dichteren voor Gerard heer van Culemborg enz. beleend met huis en hofstede in Heukelum, genaamd Leijenberg, met toebehoren en 7 morgen.
Op 26 december 1453 is Wouter van Dichteren beleend met de helft van een hoeve in het kerspel Culemborg op het Parijserveld, genaamd Snoijenhoeve, waarvan Pieter van Ingen de andere helft houdt. In 1460 is Wouter opnieuw beleend, met ledige hand. Eveneens op 1 februari 1464 Wouter van Dichteren met lijftocht van Geertruida, dochter van Jan Gijsbertsz, zijn vrouw, waarna overdracht aan Aleid, zijn dochter, gehuwd met Gerard Coppier.
Op 26 december 1453 is Wouter van Dichteren beleend met 6 morgen in Goilberdingen, strekkend van de Parijse straat tot de Lek. Op 1 februari 1464 Wouter van Dichteren bij opdracht, niet te komen op Arnout van Dichteren en zijn kinderen bij Aleid, dochter van Arnout van Bommel, maar op Hendrik, zijn zoon bij Geertruida, dochter van Jan Gijsbertsz, zijn vrouw, met voorbijgaan van Gijsbert, hun zoon. Op 12 november 1470 gaat het leen naar Hendrik van Dichteren, bij dode van Wouter zijn vader.
Wouter van Dichteren en Jan Gijsbertsz (zijn schoonvader), beide knapen, verklaren op 5 december 1455 een vicarie gesticht te hebben in de Sint Barbarakerk te Culemborg op het Heilige Geestaltaar. Zij vermaken daaraan landerijen op Goilberdingen, Zowijk en Buurmalsen. Goezewijn Woutersz van Dichteren, zoon van Wouter van Dichteren uit zijn eerste huwelijk, wordt eerste vicaris. Er wordt bepaald dat elke week vier missen zullen worden gehouden door de vicaris. Bovendien zullen Jan Gijsbertsz en Wouter van Dichteren, of hun erfgenamen, op hun kosten een altaar laten maken, stichten en wijden. De eerste mis van de week moet op zondag worden gehouden, onder ‘die hoemesse’ en na het evangelie. De tweede mis moet met een collecte door de vicaris worden gehouden op dinsdag. Elke dinsdag zingen dan de kosten en twee coraelen. De koster krijgt hiervoor ½ vrancrijschen schildt, te betalen op Sint Martijnsdag in de winter of veertien dagen daarna. Hij moet vervolgens ¼ van een oude schildt uitreiken aan de twee coraelen. Tevens zal de koster elke dinsdag om even uur de misklok een ‘lange poijs luijden’. De derde mis, die van Onser Liever Vrouwen, moet de vicaris houden op woensdag, de vierde op vrijdag, steeds met een collecte. De vicaris zal jaarlijks twintig vrancrijxe schildt krijgen, de deken en het kapittel krijgen er zes. Te allen tijde zal de vicaris een nakomeling en/of bloedverwant moeten zijn van beide stichters. De betreffende persoon zal hiervoor een studie moeten volgen, welke zal worden betaald door de vicarie.
Op 18 september 1466 wordt Jan Gijsbertsz beleend met een huizing en hofstede, tuin en getimmerte met het voorste huis aan de Voorstraat en het achterste aan de Achterstraat in Culemborg, bij opdracht uit eigen met lijftocht van Geertruida, vrouw van Wouter van Dichteren, zijn dochter.
Uit 1469 dateert een acte waarbij Wouter van Dichteren aan zijn dochters in Mariëncroon hun kindsdeel toezegt.
Uit dit huwelijk:
1 Adriana van Dichteren, non in de 3e orde van Sint Franciscus (Mariëncroon) te Culemborg (1469)
2 Marie van Dichteren, non in de 3e orde van Sint Franciscus (Mariëncroon) te Culemborg (1469)
3 Hendrik Woutersz van Dichteren
4 Gijsbert Woutersz van Dichteren, schepen te Culemborg (1482-1491), rentmeester en tijnsrichter van heer Jasper van Culemborg, richter van Parijs, overleden 1497, begraven in de Sint Barbarakerk te Culemborg. Gehuwd met Lije Gerrits Coel, overleden > 9 februari 1499
5 Elisabeth Wouters van Dichteren
6 Aleid Wouters van Dichteren, < maart 1500. Gehuwd met Gerard Coppier, schepen te Culemborg (1496-1504), overleden 1505-1517
7 Wouter Woutersz van Dichteren, schepen van Culemborg (1498-1503), rentmeester (1500-1504), stadhouder van de lenen, overleden 1505-1507. Gehuwd met Fie Hildebrands van Rossum, overleden > 21 september 1507
8 Jutte Wouters van Dichteren, overleden > 9 augustus 1525. Gehuwd met Gerrit Jan Berntsz, overleden < 20 augustus 1488. Gehuwd met Willem Dircksz de Coster
213824 Heijmen Boudewijnsz (alias Heijmen die Olijslager), olijslager, schepen van Everdingen en Zijderveld (1416-1424), zoon van Boijkin Gerard Boijkinsz, geboren ca. 1370, overleden > 14 november 1424
Heijmen maakt in de functie als schepen gebruik van een zegel met twee gekruiste bijlen (zie afbeelding links). HIj is op 29 juni 1392 eigenaar van land op Lang-Bolgerijen. Daarnaast is hij in 1423-1425 voor 22 oude schilden pachter van “de Geer” (op Goilberdingen of Zijderveld).
Hij is voor 1423 pachter van vier strepen land aan de dijk op Goilberdingen. In 14.. is Herman de Olijsleger beleend met 7 hont op Goilberdingen. Op 29 december 1453 Johan Gherinxz.
Kinderen:
1 Roelof Heijmensz ‘dije Wijlde’
2 Boudewijn Heijmensz, overleden > 22 februari 1469. Gehuwd met (?) NN Jacobs Coppier
232960 Gijsbert Reijniersz van Langelaar, zoon van Reijnier van Langelaar, geboren ca. 1397, overleden 1450-1456
Gehuwd met
232961 Aleit Jan Hermans, dochter van Jan Herman Hendricksz en Incken Andries Goede, geboren ca. 1400
Op 2 juli 1436 krijgt Gijsbert Reinersz in achterleen van Gerard van Culemborg het erf en goed Dickenrijs met toebehoren, zoals gelegen met de Burgmaat in Renswoude zoals de leenheer houdt van het Sticht, en zal direct van de bisschop houden, wanneer Gerard verzuimt.
In 1442 getuigt Gijsbert Reijnerss, out omtrent 45 jaar, in de ‘sake tusschen Willam Stael ende Johan Willamsz’ over de leeftijd van Fije Johans wijff.
Op 31 oktober 1449 draagt Willam van Scadewijck op aan Jacob van Gaesbeeck ten behoeve van Gijsbert van Dashorst Reijnerssoen een hoeve te Woudenberch opdie Weteringe. Op 8 maart 1456 Reiner van Dashorst bij dode van Gijsbert zijn vader, waarna overdracht aan Dirk van Dashorst Gijsbertsz, zijn broer, met lijftocht van Gerberg, dochter van Gijsken Voet, diens vrouw, op de mindere helft.
Eigenaar en bewoner van Groot Dashorst onder Renswoude. Koopt de Woudenbergse hoeve in 1450 voor zijn zoon Dirc.
Den Tijnse tot Woudenberch anno 1460 St Martijnsdach, Die Weteringe: Ghijsbert van Dashorst Reijersz 16 morgen.
Uit dit huwelijk:
1 Reinier Gijsbertsz van Langelaar
2 Dirc Gijsbertsz van Langelaer, overleden 1460-1469. Gehuwd met Gerbruch Gijsberts Voet
243712 Peter van Snellenberch, knape, raad (1405-1424), libellenmeijster (1424), schepen (1428-1434) en kerkmeester te Utrecht (1435), zoon van Willem van Snellenberch, geboren ca. 1370, overleden 1435-1440
Gehuwd met
Peter van Snellenberch zegelt in 1404 met een dwarsbalk met daar overheen een in twee rijen geschaakte rechterschuinbalk, vergezeld van een barensteel met drie hangers.
In 1397 ‘woensdach na St. Johansdach Decoll.’ Hughe de Craen, scout opte Oestveen in Beernt Proeijs gerecht dat hij van de Domproest hout, compareert Jfr Lijsebet Peters wijf van Snellenberch, met haar man als voogd, die transporteert aan Johan van den Wedde, hore neve, een stuc veen inde nederste tien hoeven, strekkende van Bisschopswetering ter Drinscoten toe.
In 14.. is Pieter van Snellenberg beleend met 8 morgen land in de Achtersloot in het gerecht van de heren ten Dom. Op 17 juni 1440 Willem van Snellenberg Pietersz.
In 14.. is Pieter van Snellenberg beleend met 7 morgen in Benschop, als getuige vermeld 1405. Op 12 juni 1451 Willem van Snellenberg zoals Jan van Snellenberg, zijn vader.
Op 13 februari 1408 is Pieter van Snellenberg voor mr. Johan Colentijer, kanunnik ten Dom te Utrecht, beleend met de tiende van Jutfaas, strekkend van de Oudegeinse dijk tot Galekop, zoals Dirk Colentijer, beleend door Elisabeth van Loenersloot.
In 1417 is een akte opgesteld waarbij Arnoldus van Tricht, proost van St Jan te Utrecht, Petrus van Snellenberg te Utrecht ontslaat van de leenband voor het goed in de Eng bestaande uit 8 morgen land bij de gracht van het kartuizerklooster Nieuwlicht, de toegangsweg, het Oudediep en de Wantsnijdersslag, het leen omzet in pacht en in erfpacht uitgeeft aan het klooster Nieuwlicht.
In 1426 is Pieter van Snellenberg belendend aan land in de Achtersloot. Uit 1427 dateert een akte waarbij Peter van Snellenberg verklaart van Ernst van der A een schepenakte te hebben ontvangen, waarin Floris van Jutphaas Peters kinderen tot mede-erfgenamen heeft gemaakt.
Op 6 april 1435 is een akte opgesteld van attestatie door de kerkmeesters inzake de betaling door kerkmeester Peter van Snellenberg van drie Bourgondische schilden ten behoeve van de kerk, alsmede diens wisseling van zetel in de kerk.
Uit dit huwelijk:
1 Otte van Snellenberch, pastoor te Lopik, vicaris van St. Pieter te Utrecht, overleden 13 november (St. Brictius) 1464, begraven in de Pieterskerk te Utrecht
3 Lutghaert van Snellenberch. Gehuwd met Henrick Trinden
243714 Gijsbert de Gruter, gildebroeder van het Gilde der smeden, raad van Utrecht (1429-1439), kameraar (1435), rentmeester van het Nedersticht (1436), leenman van de Bisschop van Utrecht, schout van Rhenen, kastelein van het kasteel Ter Horst, zoon van (?) Gijsbert de Gruter, geboren ca. 1400, overleden 20 augustus 1459. Gehuwd met Anna van Diepholt, overleden 26 juli 1481
Gehuwd met
243715 Elisabeth van Groenenberch, dochter van Egbert van Groenenberch, overleden 1435, begraven in de Buurkerk te Utrecht
Op 19 april 1436 verbindt bisschop Rudolph zich om Johan Valkener en Gijsbert die Gruijter schadeloos te houden van 170 Rijnsche Gulden die zij beloofden te betalen en wijzen Gijsbert het geld toe dat die van Honswijc hem zullen geven. Op 10 november 1436 stelt bisschop Rudolf van Diepholt Gijsbert de Gruijter aan tot rentmeester van het Nedersticht.
In 1437 ‘nativitatis beate virgine’ geijgent Gijsbert den Gruter tot behoef mijns heren op Jan Jans zoen, Gherijt Jans zoen, Obbergen soen an 15 mergen lants in Cameic voer 142 oude groten. Op 24 juli 1439 verleent bisschop Rudolf van Diepholt aan Gijsbert de Gruijter 1½ akker veen in de Wiltvanck in erfpacht, met de bepaling dat wanneer de akker uitgegraven is, de grond bisschoppelijk tafelgoed zal blijven.
In 1441 een tuijchnisse inder sake tusschen mijns heren rentmeijster Gijsbert die Gruijter ende Johan Deric Geuijlesoen roerende van mijns heren tijnse gelegen inden Ghoij. Henric Gerijtss omtrent XLV jaer oud, Goessen van Driel omtrent LXX jaer, Sweder Willams out omtrent XXXVI jaer en Henric Janss out omtrent XL jaer, dese voerscreven hebben getuijcht dat si van ghene tijnse en weten den mijns heeren genade dair leggende hebben.
Op 2 oktober 1445 een akte van garantie voor de vijf kapittelen door Gijsbrecht de Gruter ter zake van hun bezegeling van een brief van de tollen binnen Utrecht, op de Nieuwe Vaart, te Gein en buiten de St. Catharijnepoort. Op 14 december 1446 verklaart het kapittel van Oudmunster dat Gijsbert de Gruter voldaan heeft de door de elect-confirmaat Rudolf van Diepholt verschuldigde 200 Rijnse guldens.
Op 15 oktober 1445 voor Zweder van Amerongen Henricss, scout van Werckoven, compareren Willam van der Haer, Jan van der Haer en Elijaes van der Haer, gebroeders, die transporteren een halve hoeve op Herickwijk geheten Witgenshoeve op Ghijsbert de Gruter.
In 1450 ‘des manendages in Crastino Pauweli conversione sedit’ Jacop van Zijl 1 boete tegen Gijsbert die Gruter van mijns heren wegen van een wtdoen.
Op 6 december 1451 heeft Gijsbert die Gruter kwestie met Herman Coevoet roerende van sess mergen lantz gelegen in den Wael in den gerichte van Vreeswijck, wijst Gerit van Zulen van Bliekenborch bij guetduncken ridderen ende knapen dat die ridderen ende knapen willich zijn dat Herman voirscreven en naeskomende rechtdage brenge brieve van den copie die hie gehtoent heeft dair mede te bewijsen gelijck hie hem vermeth in sijnre dinctael. Op 9 juni 1452 Hermen Coevoet 1 boet tegens Gijsbert die Gruyter soe hie vellich gewesen is van ridderen ende knapen dair omme dat hie geen bewijs gedaen en heeft als hie sick vermeten hadde.
Op 10 december 1455 belooft Gijsbert die Gruijter, rentmeester van het land van Utrecht, na afloop van de vier jaren, gedurende welke hij 800 Rijnse gulden per jaar inhouden zal uit zijn rentambt, de obligatie van 3200 gulden, die hij van de elect Gijsbrecht van Brederode ontvangen heeft, met de consent van de vijf kapittelen, teruggeven zal.
In 1457 verkoopt Goessen van Schadick Willemsz aan Gijsbert de Gruter vier akkers land op de Lage Eng tussen de Trechtweg en het Woerdel te Bunnik.
Op 8 juni 1458 verklaart Jacob van Gaesbeke aan bisschop David van Bourgondië zolang hij – Jacob – leeft over te geven het beheer en gebruik der sloten van Apcoude en Duerstede en van de stad Wijck, alsmede van enige tienden en goederen in het Sticht, voor 935 vrancr. schilden. Hiertoe stellen zich borg Adriaen van Borssel, heer van Brugham etc, en Ghijsbert die Gruijter, rentmeijster, en Henrick Valckenaer, tollenaer te Rienen. Op 12 juni 1458 verklaren Adriaan van Borsele, heer van Brigdamme, Gijsbert de Gruijter, rentmeester, en Hendrik Valkenaar, tollenaar te Rhenen, dat zij met een aantal knechten en rijpaarden in Antwerpen in gijzeling zullen gaan, indien bisschop David van Bourgondië in gebreke blijft in het betalen van de pacht die hij verschuldigd is aan Jacob van Gaasbeek voor het gebruik van de stad Wijk bij Duurstede en de kastelen Duurstede en Abcoude.
Op 6 oktober 1472 St. Franciscusdach vindt de scheiding plaats van de nalatenschap van Ghijsbert de Gruter en zijn tweede vrouw Anna. Genoemd zijn Johan de Gruter, kanunnik ten Dom, Gijsbert de Gruter, Anthonijs de Gruter, Koenraet de Gruter en Jfr Alijt Gijsbertsdr de Gruter, al Gijsbert de Gruters kinderen bij Jfr Anna, zijn naewive, noch Reijnier Willams en Peter Trinde als voogden van Roeloff en Jonge Johan Gijsbertssoenen de Gruter, die hi oock hadde bij Jfr Anna voorschreven. Verder nog genoemd Heijmen de Gruter, geprofessijde St. Katharinen als broer etc. Anthonis de Gruter ontvangt een halve hoeve te Werckoven geheten Witkinshoeve op Herickwijck, die Derick Henrickx van Oistrum nu gebruikt en daer St. Bertelmeeusgasthuijs de ander helft van heeft. Johan krijgt de erfpachtcanons uit een huis in den Regenboog en uit het huis die Sterre en Gijsbert krijgt het goed Vogelspoell, leen van de heer van utrecht. De andere kinderen krijgen goederen te Utrecht, Lage Weijde, Swesereng en Gerwerscop.
Uit dit huwelijk: