Thonisz, Thonis (-1604/06)

Thonis Thonisz, waard en brouwer in De Hulck op de Vismarkt te Amersfoort, overleden 1604-1606

Gehuwd met

Reijertgen Cornelis, overleden > 8 mei 1620

 

Bron: archiefeemland.nl

Op 22 juni 1582 kopen Thonis Thonisz en zijn vrouw Reijertgen van Anthonis Evertsz en zijn vrouw IJtgen een hofstede gekomen van Johan Lambertsz, waar leerkuipen van Jan Petersz op staan en wat de kopers in huis hebben van de verkopers. Met voorbehoud voor de kinderen van de verkopers.
Op dito kopen zij van Beatris, Anna en Cornelia, dochters van zaliger Henrick Cornelisz met hun momber Jacob Zoest, een huijssinge genaempt den Hullick, staende aen de Vismerckt.

Op 26 oktober 1584 koopt Anthonis Thonisz een betimmerde plaats van Anthonis Reijersz en zijn vrouw Gosentgen.

Op 3 september 1585 bekendmaking in verband de diefstal van een koe van Anthonis Thonisz, waard in de Hulk, uit zijn stal in de Sint Jansstraat.

Op 10 december 1586 kopen Anthonis Thonisz en zijn vrouw Reijertgen van Jan van Vanevelt en zijn vrouw Grietgen twee delen met het twaalfde deel van het resterende derde deel van een erf in de Nederbirckt, groot 12 morgen, door Thonis Willems `t laatst gebruikt en de erven van Jan Hoeve het surplus van het resterende derde deel toebehoort. Op last van 3 gouden gulden per jaar op het hele erf; nog 41/2 stuiver per jaar op het hele erf; nog 3 gulden per jaar; tegen 20 stuivers het stuk grond op alleen de tweedelen van de verkopers.

Op 9 november 1588 een betaalopdracht aan Thonis Thonisz, waard in de Hulck, pachter van het Bestiael, ten behoeve van de compagnie van Wolfert van Brederode.

Op 20 september 1589 lenen Anthonis Jansz en Gerbrich zijn vrouw van de erfgenamen van zal. Claes Henricxz. bij namen Jacob Claesz, Merten Claesz als man en voogd van Armgert zijn vrouw, Evert Claesz en Deliaen Claesdochter, een jaarlijkse rente van tien gulden, tien stuivers, en te lossen volgens de koopmansbrief hierdoor getransfixeerd. Onderpand is zeker huis, hof en hofstede staande op de Camp. Op 6 oktober 1604 compareerde voor mij onderschreven secretaris, Cornelis Jansz. en bekende van deze plechte, zo wel van de hoofdsom als van de verschenen renten ten volle afgelost en voldaan te zijn bij Thoenis Thoenissen in den Hulck.

Op 16 april 1590 en 1 mei 1590 verkoopt Anthonis Thonisz aan Dirck Rijcxz en Rijckelandt zijn vrouw:

  • een kamp land liggend buiten de Kamppoort, over de stenen brug, strekkende van de gemeenweg tot aan de beek, op de lasten van 8 stuivers per jaar ten behoeve van het Armenhuis de Poth, losbaar of onlosbaar volgens de brieven daarvan zijnde,
  • een hof mede liggend bij de stenen brug.

Op 1 april 1595 kopen Anthoenis Thoenisz en zijn vrouw Reijertgen een hof buiten de Sint Andriespoort van Mr. Matheus Toll en zijn vrouw Agnietgen. Belast met 100 gulden aan Willem Dircksz Vastrick.
Op 13 december 1595 verkopen Dirck Henrickxs van Wede, Thoenis Lubbertsz en Jacob Claesz, ook voor hun vrouwen, een huis op de Hof aan Andreas van Warenburch en zijn vrouw. De verkopers zijn samen erven van Dirck Pouwelsz, met toestemming van Anthonis Anthonisz en zijn vrouw Reijertgen.

Op 26 oktober 1603 kopen Thoenis Thoeniss in den Hulck en zijn vrouw Reijertgen en huis, hof en hofstede en plaats daaraan behorende in de Utrechtsestraat strekkende voor van de straat tot achter op de grond van de erven van Cornelis Jan Claess en strekkende voorts op de Hellestraat, met al `t gene aard-en nagelvast is. Op last van 81 gulden aan Reijner van Oudenbernevelt. Nog 1 Rijnse gulden per jaar aan het Sint Agnietenconvent. Nog 1 gulden, 2 stuivers, 8 penningen per jaar aan Sint Jans Vicarie. Nog 120 gulden aan voorschreven Cornelis Janss. Verkopers zijn Rutger Jacobss en Adriaen Evertss als mombers over de twee onmondige kinderen van Jan Cornelisz Sixtus en Evert Franss als ’t recht hebbende van successie verkregen van Meijnisgen Jans, Rutger Jacobs mede voor hemzelf en vervangende zijn vrouw met procuratie van Reijer Janss van Bremen dato 9 maart 1602 en van Jan Janss en zijn zoon Cornelis Janss van 31 januari 1603, Neel Campen weduwe van Gerrit Sixtus met haar momber Evert Verschuer mede voor deze vervangende haar kinderen, Jacob Reijerss vervangende in deze Swaentgen Cornelis, zijn moeder. Tesamen recht hebbende van navolgend huis.
Op dito koopt Anthoenis Thonisz, brouwer in de Hulck alhier, een hof en erf met al wat daarin aard-en nagelvast is. Met bepoting en beplanting en alle toebehoren die gelegen is buiten de Kamppoort op de Luijshoeck dat beleend en bepaald van oudsgelegen en aangeerfd bij overlijden van haar oom, zaliger Joost Jansz in leven stoeldraaier te Enckhuisen. Verkopers zijn Coenraet Franss met procuratie van Jan Janss Knijff en zijn vrouw Geertruijdt wonend te Utrecht en van Adriaentgen Ariaensdochter met Jan Knijff voornoemd. Met Cornelia Willemsdochter, weduwe van Adriaen Adriaenss in leven bode van de Staten Generaal met haar voogd Gerrit Knijff breder na uitwijs van de procuratie voor schout, burgemeester en schepenen der stad Utrecht en getekend De Goyer van dato 16 mei laatstleden.

Op 15 september 1606 herziening van de quotisatieceel (omslag) van kosten van de poort in de Koekoekstraat over de bewoners, jonker Gerrit van Soudenbalch, de kinderen van Jan van der Burch, Willem van der Burch, de weduwe van Jan van Schaijck, meester Reijer van Weijnckum, de weduwe van Thonis Thonisz in de Hulck, de weduwe van Thonis de timmerman, Neeltgen Frans, Cornelis Willemsz, schipper en Christoffel van Blocklant.

Op 31 juli 1611 compareren Reijertgen, weduwe van Thonis Thoniszn, met handen van Looch Wouterszn, haar gecoren voogd, mede ten overstaan van haar Looch Wouterszn en Theus Jacobszn als mannen en voogden van hun huisvrouwen. Zij verkopen een huis, hof, hofstede, hooiberg, bergschuur en grond van een berg, waarvan de berg eigendom is van Jan Claeszn. in ’t Goyerbosch, in de Utrechtsestraat en de berg tot aan de Helllestraat, tot aan de grond van Dirck Jan Ariaenszn “soo en voorts alsulcxe gerechtigheid”, aan Adriaen Lambertszn van Bemmel en Nellichgen Jacobs van Wijerdom, echtelieden. Met de last van vier en een halve Philippus gulden jaarlijks, zijnde 5 gulden, 12 stuivers en 8 penningen jaarlijks die worden betaald aan Paesschier Janzn van Loveseijn, vanwege zijn overleden huisvrouw. De hoofdsom is losbaar of onlosbaar volgens de brieven die daarvan zijn. Verder nog 1 gulden jaarlijks voor het St. Agnieten convent en nog 1 gulden en 2 stuivers jaarlijks voor Jan Geurtszn, waarvan de hoofdsommen losbaar of onlosbaar zijn volgens de brieven die daarvan zijn. Omdat Jan Claeszn de grond van de bergschuur enige lange jaren in huur heeft gehad zonder dat men weet of de huur is beëindigd of niet is voortgezet, zullen de kopers dienaangaande mede treden in het recht van de verkopers. De tegenwoordige gebruikers van het huis zullen mei 1612 het huis ten behoeve van de kopers verlaten. De kopers zullen boven de voornoemde lasten nog betalen de som van 800 carolus gulden. Te betalen mei 1612 – 100 gulden, mei 1613 – 350 gulden en mei 1614 – 350 gulden, waarna transport zal worden gedaan. De 40e penning zullen de kopers betalen. De wijnkoop zal betaald worden naar wijnkoopsrecht. De verkopers zullen de kopers vrijen van de lasten tot mei 1612. Op 29 november 1612 is door Looch Wouterszn vanwege Reijertgen, weduwe van Thonis Thoniszn, op de copie van deze coopcedulle onder Adriaen Lambertszn van Bemmel berustende, gepasseerd een quitantie van 100 gulden voor de vervallen termijn van mei 1612.

Op 28 mei 1612 leent Reijertgen, weduwe van Thonis Thoniszen, aan Jacop Cornelisz van Bemel een jaarlijkse losrente van 18 gulden over een hoofdsom van 300 gulden. Onderpand is drie vierdel van een huis, staande in de Peperstraatgen en nog drie vierendeel van twee huiskens met de cuijper gelegen in het St. Annasteegjen. Op 24 februari 1619 compareerde alhier Reijertgen, weduwe van Thonis Thonissen en bekende van de hoofdsom en de verlopen rente in de genoemde plechte geroert, voldaan en betaald te zijn door Andries van Waijenborch als posseseur van het hypotheek.

Op 11 maart 1613 machtigt Reijertgen, weduwe van Thonis Thoniszn van de Hulck, als moeder van de Weesen-gild binnen Amersfoort, Everardt van der Schuer, advocaat, om de penningen te ontvangen op de huijze van Jan Vonck.
Op 26 maart 1613 heeft Reijertgen Cornelis, weduwe van Thonis Thoniszn, 3/4 van een huis te Eembrugge met handen van Looch Wouterzn en Matheus Jacobzn, haar zwagers en gecoren voogden, verkocht aan Meijnsgen Dircx, weduwe van Gijsbert Jacobszn. Met de lasten van die drie delen van een gulden jaarlijks voor Willem IJsbrantszn, wonende te Eembrugge. Daarboven voor de som van 900 carolus gulden vrij geld van de 40e penning, die de koopster alleen voor haar rekening neemt. De kooppenningen te betalen: mei 1613 – 100 gulden; Martini (= 11 november) 1613 – 233 gulden en 6 stuivers; mei 1614 – 100 gulden; Martini 1614 – 233 gulden en 6 stuivers; Martini 1615 – 233 gulden en 8 stuivers, waarna transport zal worden gedaan met belofte van “vrijnge en waringe”. Overeengekomen is dat, indien de koper de laatste termijn niet kan opbrengen, zij deze op rente mag houden volgens de 16e penning en op haar kosten in het huis vestigen. De rente gaat dan in op Martini 1615. De verkoper verklaart via Thomas ten Berge van de koper de 100 gulden die mei 1613 vervallen is, ontvangen te hebben. Verder uit handen van de koper op 4 januari 1614 ontvangen te hebben 233 gulden en 8 stuivers voor de betaling van de termijn Martini 1613.

Op 27 januari 1614 compareren Looch Wouterszn en zijn vrouw Neeltgen Thoenis, ter ene zijde, en Matheus Jacobszn en zijn vrouw Jannichgen Thonis, ter andere zijde, in aanwezigheid en met goedvinden van Reijertgen Cornelis, weduwe van Thonis Thoniszn, hun respectieve moeder en schoonmoeder. Zij zijn als volgt overeengekomen. Looch Wouterszn en Neeltgen Thoenis zullen erven en behouden het huis en de brouwerij met alles wat daarin aard- en nagelvast is, staande alhier aan de Vischmerckt, en tevens al het houtwerk dat daarin is, uitgezonderd een kast, een “spijnt” (kastje) en een tafeltje. Daarvoor zullen zij Reijertgen Cornelis onderhouden in kost en drank, haar leven lang. En wanneer het Reijertgen niet zou bevallen, zal zij te allen tijde van hen mogen scheiden en alsdan zullen zij gehouden zijn haar ieder jaar uit te rijken en te betalen de som van 75 gulden, ingaande bij deze zelfde scheiding. En Reijertgen zal zolang zij leeft de jaarlijkse rente betalen van de 200 gulden hoofdsom daarin gevestigd. Na overlijden van Reijertgen zullen Looch Wouterszn en Neeltgen Thoenis dit huis behouden met de lasten daarop van voornoemde hoofdsom van 200 gulden plus de rente. Ook is overeengekomen dat Matheus Jacobszn en Jannichgen Thonis, gedurende het leven van Reijertgen, de twee schuren zullen gebruiken, staande alhier in de Coeckoecksteech, zonder daarvoor huur te betalen. Zij mogen daarin, op haar kosten, alles repareren wat door hun schuld gebroken zou worden. Deze schuur zal na het overlijden van Reijertgen wederom in de gemeenschappelijke boedel komen van hun moeder.
En wanneer Reijertgen uit het voornoemde huis heeft afgelost of aan Looch Wouterszn in geld voldaan heeft de som van 200 gulden en als Looch Wouterszn en Neeltgen Thoenis ook zekere berg en “bergstede”, staande achter het huis van Adriaen Lambertzn, aangenomen hebben voor de som van 100 gulden, kan hij die van zijn kooppenningen aftrekken.
Zo is afgesproken dat Looch Wouterszn deze 300 gulden zal behouden zonder deze na overlijden van Reijertgen in te brengen, mits hij over de voornoemde 100 gulden aan Reijertgen betalen zal, zolang zij leeft en langer niet, 6 gulden jaarlijks. Looch Wouterszn en Neeltgen Thoenis zullen ook terstond krijgen en aanvaarden, zonder na overlijden van Reijertgen in te brengen, de hierna volgende percelen van goederen, mits dat Reijertgen haar leven lang de pachten daarvan zal genieten, zoals zij tot nu toe heeft gedaan:

  • Ten eerste een zeker stuk land genaamd het Engheken met de “maetgens” daaraan, gelegen aan de Modderbeeck, met ook het bos daarbij gelegen,
  • nog 6 dammaten land, gelegen in de Haer, naast Reijertgen, strekkende van voor in de Bisschopsweg tot achter op de Wetering,
  • een hofje buiten de Camppoort aan het stenen bruggetje, afkomstig van de kant van Reijertgen Cornelis,
  • een akkertje land, gelegen buiten de Utrechtsepoort, genaamd Jan van Schaecken ackertgen.

Waar tegenover Matheus Jacobszn en Jannichgen Thonis, na het overlijden van Reijertgen, niet gehouden zullen zijn in te brengen de 300 gulden die Jannichgen ten huwelijk zijn meegegeven, gevestigd in het land ’t Hulckgen, eigendom van Frans Corneliszn te Eembrugge. Matheus en Jannichgen zullen dadelijk de volgende percelen krijgen, zonder na het overlijden van Reijertgen deze in te brengen, mits Reijertgen haar leven lang daarvan de pachten en renten zal genieten zoals zij dit tot nu toe gedaan heeft:

  • Ten eerste een camp land van 5 dammaten gelegen in de Haer, strekkende van voor aan de Bisschopsweg tot achter op de Wetering, waar Claes Lambertzn aan de ene zijde gelegen is,
  • nog een camp land van 4½ dammaat, eveneens in de Haer gelegen, gedeeld met Dirck Creijl of de zijden, liggend op de Wetering,
  • nog een camp land van ongeveer 8 morgen, gelegen onder Hamersfelt, en tegenwoordig in gebruik bij Looch Peterzn, strekkende van voor aan de Vliet tot achter op de “dwersloot”,
  • nog een camp land genaamd de Smallen Acker (gelegen tegenover de voornoemde camp van 8 morgen), en tegenwoordig in gebruik bij Thijman Thijmanszn, en waar Gerrit van Schadijck aan de ene en ’t Capittel van St. Joriskerk aan de andere kant naast gelegen zijn,
  • nog een plechte van 300 gulden hoofdsom gevestigd in het huis van Jan Jacobszn van Bemmel, in het Peperstraatje,
  • een obligatie van 200 gulden hoofdsom, ten laste van Armgart Willems,
  • nog 600 gulden als rest van de kooppenningen van het huis van voornoemde Adriaen Lambertszn.

Ook is overeengekomen dat Looch Wouterszn en Matheus Jacobszn, ieder voor de helft, elkaar zullen helpen dragen alle ongelden (belastingen), die tegenwoordig op de landen op Hamersfelt betaald worden, maar wat er daarna op komt, zal een ieder dragen voor zijn eigen land. Voor zover de “meente”op Stoutenborch gedeeld wordt, zullen zij dit ieder voor de helft genieten. Ook zal Reijertgen haar leven lang genieten al het geld dat van de “vrije haeren” komt, en na overlijden van Reijertgen zal een ieder van de genoemde partijen het “haergeld” behouden dat tot ieders land behoort, alsmede ook zijn eigen ongelden op dit zelfde eigen land. Idem zullen partijen van de landen die zij tegenwoordig gebruiken, gedurende het leven van Reyertgen, niet meer aan haar betalen dan zij tegenwoordig betalen. Te weten: van het Engetken 36 gulden “vrijland” en beide partijen voor de “leege” landen, voor iedere dammaat 6 gulden vrij geld. Eveneens is afgesproken dat Matheus Jacobszn ook een zeker bergschuurtje zal gebruiken, staande in de Koesteeg, zonder huur te betalen, mits hij dit repareert, hetgeen bij hun schuld getrokken wordt.
Dit zal ook na het overlijden van Reijertgen wederom in de deling komen, met de voornoemde twee schuren die door Looch Wouterszn worden gebruikt. Zoals ook alle andere goederen die Reijertgen door haar dood nalaat, en die hier niet zijn vermeld, ter gemeenschappelijke deling zullen komen. Al hetgeen voornoemd is zal gelden als erfscheiding en boedelscheiding en Reijertgen belooft, met handen van Jan van Ingen, haar gecoren voogd in deze, niets te zullen vorderen.

Op 8 juni 1614 leent Reijertgen Cornelis, weduwe van za: Thonis Thonisz, aan Faes Henricxsz en Dirckgen zijn huijsfrouw een jaarlijkse losrente van 12 Carolusgulden tot 20 stuivers het stuk, over een hoofdsom van 200 gulden. Onderpand is het achterste gedeelte van een huis staande bij de Vismarckt, waarvan het voorste gedeelte responderende op de Langestraat, competerende Peter Harmansz, schoenmaker. Op 8 augustus 1639 compareerde Dirck Matheusz, notaris en bekende van nevenstaande hoofdsom en de renten ten volle betaald te zijn door Willem Augustijnsz van Oudenwater.

Op 18 januari 1616 verkoopt Looch Wouterzn uit naam van Reijertgen, weduwe van Thonis Thoniszn, een huis met schuur en grond vanouds gelegen op de Molm aan Thonis Peterzn. en Gijsbertgen Jans, echtelieden, vrij van alle lasten, uitgezonderd ’s Heeren ongelden (grondbelasting). En dit voor de som van 450 gulden vrij geld en de kopers zullen de 40e penning betalen. Betaling in vier termijnen: 100 gulden in mei 1616, bij aanvang, en de rest op drie volgende meidagen (jaren), telkens 1/3 deel. Bij de laatste termijn zal transport worden gedaan. In het huis zal blijven de bedstede die in de keuken staat, alsmede een sittekisken (kistje met leuningen) in de keuken, zoals ook de zolder zal blijven liggen met de balken daaronder. Dan wat Henrick Volckenszn in het voornoemde huis getimmerd heeft, zoals bedsteden, banken en dergelijke huisraad, of het nu wel of niet nagelvast is, zal hij daaruit halen. Maar geen getimmerte als zolders, balken, deuren, stijlen of vensters; de verkoper zal gehouden zijn dit met genoemde Henrick te verrekenen of anders, als men met het verrekenen niet tot overeenstemming kan komen en het huis bij het verwijderen en uitbreken niet te zeer beschadigd wordt, dan zal de verkoper de koper daarover schadevergoeding geven ten overstaan van twee onpartijdigen. Tot borg van de kopers stellen zich Jan Thoniszn (vader van de koper) en Rijck Bartholomeus. De kwitantie van de eerste termijn, die door Neeltgen Thonis uit naam van haar moeder, Reijertgen, is ontvangen van de koper, voor de som van 100 gulden, is in tweevoud geschreven.

Op 4 januari 1618 heeft Reijertgen Cornelis, weduwe van Thonis Thoniszn, met behulp van Looch Wouterszn en Matheus Jacobszn , haar zwagers en gecoren voogden in deze, verkocht aan Rutger Henricxzn en Emmichgen Rijcxdr, echtelieden, en hun erven, bepaalde hof met ’t huisje daarin staande, met alles wat in hof en huisje aard- en nagelvast is gelegen buiten de Trijskenspoort (St. Andriespoort). Vrij van alle lasten, uitgezonderd ’s Heeren ongelden (= grondbelasting), en dit voor de som van 200 carolus gulden vrij geld. De 40e penning en de kosten voor transport neemt de koper alleen voor zijn rekening. Te betalen, de ene helft mei 1618, en de andere helft 22 februari 1619, waarna transport zal worden gedaan met belofte van “vrijnge en waringe”. Aanvaarding zal nu terstond geschieden.

Op 22 september 1617 verkoopt Reijertjen, weduwe van Tonis Tonisz met Looch Woutersz haar voogd en Looch Woutersz en Theus Jacobsz als man en voogden van hun vrouwen, aan Adriaen Lambertsz van Bemmel en zijn vrouw Nellitgen Jacobs van Vijerdom een huis, hof en hofstede waarvan de berg eigendom is van Jan Claesz int Goijerbosch in de Utrechtsestraat – de berg strekt tot aan de Hellestraat, vierkant tot de grond van Willem Adriaens. Tevens de vrije overgang op de plaats en de toegang tot de put. Belast met vijfhalve (4½) philippusgulden jaarlijks competerend Paesschier van Loveseijn van Weegh en zijn vrouw; nog 1 gulden jaarlijks competerend het Sint Agnieten Convent; nog 1 gulden, 2 stuivers per jaar competerende Jan Puutsen.

Op 24 februari 1619 verkoopt Reijertgen Cornelis, weduwe van Thonis Thonisz met Looch Woutersz, haar zwager en voogd, een hof met het huis daarin buiten de Triesgerspoort aan Rutger Henricksz, kuiper en zijn vrouw Ennitgen.

Op 8 mei 1620 is Reijertgen, weduwe van Thonis Thonisz, belendend aan een hof buiten de Triesgerspoort.

Op 17 maart 1626 leggen Jan Corsz, oud omtrent 70 jaar wonend tot Soest, en Gerrit Roeters, oud omtrent 58 jaar wonend tot Soest, een verklaring af op verzoek van Matheus Gerbrantsz en Gijsbert Henrickz., Schoudtten. Zij verklaren onder andere dat de eigenaren van het huijs, schuijr en plaetse, staand en gelegen aan de Melm tot Soest, daar Jan Loogen nu woont en waar de “Swarten Os” uithangt, vroeger aan Thonis Thoniss in de Hulck heeft toebehoort, laatst gekomen van Thonis Petersz Ossert en nu aan de voornoemde Matheus Gerbrantsz. 

 

Uit dit huwelijk:

Jannitgen Teunis

Neeltgen Thonis, overleden 1655-1659. Gehuwd met Looch Woutersz, brouwer, overleden 1646-1648