Jacobsz, Matheus (ca. 1575-1624/27)

Matheus Jacobsz, dispensier van de Armen (1611), zoon van Jacob Theusz en Elisabeth NN, geboren ca. 1575, overleden 1624-1627

Ondertrouwd 30 oktober 1601 en gehuwd 8 november 1601 te Amersfoort (#) met

Jannitgen Teunis, dochter van Thonis Thonisz en Reijertgen Cornelis, geboren ca. 1580, overleden > 7 februari 1622

 

Bron: archiefeemland.nl

Op 26 mei 1607 een verklaring ten overstaan van de secretaris van Jacob Theusz, als naaste in bloede en oudste en als zodanig gerechtigd tot de collatie van de vicarie gesticht door Henric en Beatris van Rijn, zijn zuster, het laatst in bezit van Lodewijk Jansz, dat hij de vicarie overdraagt aan zijn kleinzoon Dirck Matheusz. Met verklaring van de burgmeesters jonker Willem van Doornick en Hermen van Domseler dat dit mede met hun advies gebeurt en met instemming van Matheus Jacobsz, de vader van de nieuwe vicaris.

Op 8 april 1611 zijn Matheus Jacobsz, dispensier van de Armen en Dirck van Crachtwijck van de Armen de Poth, geordonneerd de accijns waarvoor zij zijn aangeslagen te betalen aan Peter Schaij, ontvanger voor de dagelijkse armen, en heer Evert Aertsz het jaar rente over 1610 te betalen.
Op 31 juli 1611 compareren Reijertgen, weduwe van Thonis Thoniszn, met handen van Looch Wouterszn, haar gecoren voogd, mede ten overstaan van haar Looch Wouterszn en Theus Jacobszn als mannen en voogden van hun huisvrouwen. Zij verkopen een huis, hof, hofstede, hooiberg, bergschuur en grond van een berg, waarvan de berg eigendom is van Jan Claeszn. in ’t Goyerbosch, in de Utrechtsestraat en de berg tot aan de Helllestraat, tot aan de grond van Dirck Jan Ariaenszn “soo en voorts alsulcxe gerechtigheid”, aan
Adriaen Lambertszn van Bemmel en Nellichgen Jacobs van Wijerdom, echtelieden. Met de last van vier en een halve Philippus gulden jaarlijks, zijnde 5 gulden, 12 stuivers en 8 penningen jaarlijks die worden betaald aan Paesschier Janzn van Loveseijn, vanwege zijn overleden huisvrouw. De hoofdsom is losbaar of onlosbaar volgens de brieven die daarvan zijn. Verder nog 1 gulden jaarlijks voor het St. Agnieten convent en nog 1 gulden en 2 stuivers jaarlijks voor Jan Geurtszn, waarvan de hoofdsommen losbaar of onlosbaar zijn volgens de brieven die daarvan zijn. Omdat Jan Claeszn de grond van de bergschuur enige lange jaren in huur heeft gehad zonder dat men weet of de huur is beëindigd of niet is voortgezet, zullen de kopers dienaangaande mede treden in het recht van de verkopers. De tegenwoordige gebruikers van het huis zullen mei 1612 het huis ten behoeve van de kopers verlaten. De kopers zullen boven de voornoemde lasten nog betalen de som van 800 carolus gulden. Te betalen mei 1612 – 100 gulden, mei 1613 – 350 gulden en mei 1614 – 350 gulden, waarna transport zal worden gedaan. De 40e penning zullen de kopers betalen. De wijnkoop zal betaald worden naar wijnkoopsrecht. De verkopers zullen de kopers vrijen van de lasten tot mei 1612. Op 29 november 1612 is door Looch Wouterszn vanwege Reijertgen, weduwe van Thonis Thoniszn, op de copie van deze coopcedulle onder Adriaen Lambertszn van Bemmel berustende, gepasseerd een quitantie van 100 gulden voor de vervallen termijn van mei 1612.

Op 26 maart 1613 heeft Reijertgen Cornelis, weduwe van Thonis Thoniszn, 3/4 van een huis te Eembrugge met handen van Looch Wouterzn en Matheus Jacobzn, haar zwagers en gecoren voogden, verkocht aan Meijnsgen Dircx, weduwe van Gijsbert Jacobszn. Met de lasten van die drie delen van een gulden jaarlijks voor Willem IJsbrantszn, wonende te Eembrugge. Daarboven voor de som van 900 carolus gulden vrij geld van de 40e penning, die de koopster alleen voor haar rekening neemt. De kooppenningen te betalen: mei 1613 – 100 gulden; Martini (= 11 november) 1613 – 233 gulden en 6 stuivers; mei 1614 – 100 gulden; Martini 1614 – 233 gulden en 6 stuivers; Martini 1615 – 233 gulden en 8 stuivers, waarna transport zal worden gedaan met belofte van “vrijnge en waringe”. Overeengekomen is dat, indien de koper de laatste termijn niet kan opbrengen, zij deze op rente mag houden volgens de 16e penning en op haar kosten in het huis vestigen. De rente gaat dan in op Martini 1615. De verkoper verklaart via Thomas ten Berge van de koper de 100 gulden die mei 1613 vervallen is, ontvangen te hebben. Verder uit handen van de koper op 4 januari 1614 ontvangen te hebben 233 gulden en 8 stuivers voor de betaling van de termijn Martini 1613.

Op 27 januari 1614 compareren Looch Wouterszn en zijn vrouw Neeltgen Thoenis, ter ene zijde, en Matheus Jacobszn en zijn vrouw Jannichgen Thonis, ter andere zijde, in aanwezigheid en met goedvinden van Reijertgen Cornelis, weduwe van Thonis Thoniszn, hun respectieve moeder en schoonmoeder. Zij zijn als volgt overeengekomen. Looch Wouterszn en Neeltgen Thoenis zullen erven en behouden het huis en de brouwerij met alles wat daarin aard- en nagelvast is, staande alhier aan de Vischmerckt, en tevens al het houtwerk dat daarin is, uitgezonderd een kast, een “spijnt” (kastje) en een tafeltje. Daarvoor zullen zij Reijertgen Cornelis onderhouden in kost en drank, haar leven lang. En wanneer het Reijertgen niet zou bevallen, zal zij te allen tijde van hen mogen scheiden en alsdan zullen zij gehouden zijn haar ieder jaar uit te rijken en te betalen de som van 75 gulden, ingaande bij deze zelfde scheiding. En Reijertgen zal zolang zij leeft de jaarlijkse rente betalen van de 200 gulden hoofdsom daarin gevestigd. Na overlijden van Reijertgen zullen Looch Wouterszn en Neeltgen Thoenis dit huis behouden met de lasten daarop van voornoemde hoofdsom van 200 gulden plus de rente. Ook is overeengekomen dat Matheus Jacobszn en Jannichgen Thonis, gedurende het leven van Reijertgen, de twee schuren zullen gebruiken, staande alhier in de Coeckoecksteech, zonder daarvoor huur te betalen. Zij mogen daarin, op haar kosten, alles repareren wat door hun schuld gebroken zou worden. Deze schuur zal na het overlijden van Reijertgen wederom in de gemeenschappelijke boedel komen van hun moeder.
En wanneer Reijertgen uit het voornoemde huis heeft afgelost of aan Looch Wouterszn in geld voldaan heeft de som van 200 gulden en als Looch Wouterszn en Neeltgen Thoenis ook zekere berg en “bergstede”, staande achter het huis van Adriaen Lambertzn, aangenomen hebben voor de som van 100 gulden, kan hij die van zijn kooppenningen aftrekken.
Zo is afgesproken dat Looch Wouterszn deze 300 gulden zal behouden zonder deze na overlijden van Reijertgen in te brengen, mits hij over de voornoemde 100 gulden aan Reijertgen betalen zal, zolang zij leeft en langer niet, 6 gulden jaarlijks. Looch Wouterszn en Neeltgen Thoenis zullen ook terstond krijgen en aanvaarden, zonder na overlijden van Reijertgen in te brengen, de hierna volgende percelen van goederen, mits dat Reijertgen haar leven lang de pachten daarvan zal genieten, zoals zij tot nu toe heeft gedaan:

  • Ten eerste een zeker stuk land genaamd het Engheken met de “maetgens” daaraan, gelegen aan de Modderbeeck, met ook het bos daarbij gelegen,
  • nog 6 dammaten land, gelegen in de Haer, naast Reijertgen, strekkende van voor in de Bisschopsweg tot achter op de Wetering,
  • een hofje buiten de Camppoort aan het stenen bruggetje, afkomstig van de kant van Reijertgen Cornelis,
  • een akkertje land, gelegen buiten de Utrechtsepoort, genaamd Jan van Schaecken ackertgen.

Waar tegenover Matheus Jacobszn en Jannichgen Thonis, na het overlijden van Reijertgen, niet gehouden zullen zijn in te brengen de 300 gulden die Jannichgen ten huwelijk zijn meegegeven, gevestigd in het land ’t Hulckgen, eigendom van Frans Corneliszn te Eembrugge. Matheus en Jannichgen zullen dadelijk de volgende percelen krijgen, zonder na het overlijden van Reijertgen deze in te brengen, mits Reijertgen haar leven lang daarvan de pachten en renten zal genieten zoals zij dit tot nu toe gedaan heeft:

  • Ten eerste een camp land van 5 dammaten gelegen in de Haer, strekkende van voor aan de Bisschopsweg tot achter op de Wetering, waar Claes Lambertzn aan de ene zijde gelegen is,
  • nog een camp land van 4½ dammaat, eveneens in de Haer gelegen, gedeeld met Dirck Creijl of de zijden, liggend op de Wetering,
  • nog een camp land van ongeveer 8 morgen, gelegen onder Hamersfelt, en tegenwoordig in gebruik bij Looch Peterzn, strekkende van voor aan de Vliet tot achter op de “dwersloot”,
  • nog een camp land genaamd de Smallen Acker (gelegen tegenover de voornoemde camp van 8 morgen), en tegenwoordig in gebruik bij Thijman Thijmanszn, en waar Gerrit van Schadijck aan de ene en ’t Capittel van St. Joriskerk aan de andere kant naast gelegen zijn,
  • nog een plechte van 300 gulden hoofdsom gevestigd in het huis van Jan Jacobszn van Bemmel, in het Peperstraatje,
  • een obligatie van 200 gulden hoofdsom, ten laste van Armgart Willems,
  • nog 600 gulden als rest van de kooppenningen van het huis van voornoemde Adriaen Lambertszn.

Ook is overeengekomen dat Looch Wouterszn en Matheus Jacobszn, ieder voor de helft, elkaar zullen helpen dragen alle ongelden (belastingen), die tegenwoordig op de landen op Hamersfelt betaald worden, maar wat er daarna op komt, zal een ieder dragen voor zijn eigen land. Voor zover de “meente”op Stoutenborch gedeeld wordt, zullen zij dit ieder voor de helft genieten. Ook zal Reijertgen haar leven lang genieten al het geld dat van de “vrije haeren” komt, en na overlijden van Reijertgen zal een ieder van de genoemde partijen het “haergeld” behouden dat tot ieders land behoort, alsmede ook zijn eigen ongelden op dit zelfde eigen land. Idem zullen partijen van de landen die zij tegenwoordig gebruiken, gedurende het leven van Reyertgen, niet meer aan haar betalen dan zij tegenwoordig betalen. Te weten: van het Engetken 36 gulden “vrijland” en beide partijen voor de “leege” landen, voor iedere dammaat 6 gulden vrij geld. Eveneens is afgesproken dat Matheus Jacobszn ook een zeker bergschuurtje zal gebruiken, staande in de Koesteeg, zonder huur te betalen, mits hij dit repareert, hetgeen bij hun schuld getrokken wordt.
Dit zal ook na het overlijden van Reijertgen wederom in de deling komen, met de voornoemde twee schuren die door Looch Wouterszn worden gebruikt. Zoals ook alle andere goederen die Reijertgen door haar dood nalaat, en die hier niet zijn vermeld, ter gemeenschappelijke deling zullen komen. Al hetgeen voornoemd is zal gelden als erfscheiding en boedelscheiding en Reijertgen belooft, met handen van Jan van Ingen, haar gecoren voogd in deze, niets te zullen vorderen.

Op 22 september 1617 verkoopt Reijertjen, weduwe van Tonis Tonisz met Looch Woutersz haar voogd en Looch Woutersz en Theus Jacobsz als man en voogden van hun vrouwen, aan Adriaen Lambertsz van Bemmel en zijn vrouw Nellitgen Jacobs van Vijerdom een huis, hof en hofstede waarvan de berg eigendom is van Jan Claesz int Goijerbosch in de Utrechtsestraat – de berg strekt tot aan de Hellestraat, vierkant tot de grond van Willem Adriaens. Tevens de vrije overgang op de plaats en de toegang tot de put. Belast met vijfhalve (4½) philippusgulden jaarlijks competerend Paesschier van Loveseijn van Weegh en zijn vrouw; nog 1 gulden jaarlijks competerend het Sint Agnieten Convent; nog 1 gulden, 2 stuivers per jaar competerende Jan Puutsen.

Op 4 januari 1618 heeft Reijertgen Cornelis, weduwe van Thonis Thoniszn, met behulp van Looch Wouterszn en Matheus Jacobszn , haar zwagers en gecoren voogden in deze, verkocht aan Rutger Henricxzn en Emmichgen Rijcxdr, echtelieden, en hun erven, bepaalde hof met ’t huisje daarin staande, met alles wat in hof en huisje aard- en nagelvast is gelegen buiten de Trijskenspoort (St. Andriespoort). Vrij van alle lasten, uitgezonderd ’s Heeren ongelden (= grondbelasting), en dit voor de som van 200 carolus gulden vrij geld. De 40e penning en de kosten voor transport neemt de koper alleen voor zijn rekening. Te betalen, de ene helft mei 1618, en de andere helft 22 februari 1619, waarna transport zal worden gedaan met belofte van “vrijnge en waringe”. Aanvaarding zal nu terstond geschieden.

Op 20 november 1620 machtigen Dijrck Henricxz van Helsdingen namens hemzelf en zijn vrouw (“waarbij hij blijkende geboorte heeft”), Johan Sael uuten Enghe, schepen van Amersfoort, om namens hem te transporteren aan Matheus Jacobsz, diens vrouw Jannichgen Thonis en hun erfgenamen de helft van een perceel land, groot omtrent 3 dammaten land met de “uuterdyck van dijen”, waarvan de andere helft toebehoorde aan Susanna van Dronckelaer zaliger, waarvan hij procureur is. Dit land is de rechte helft van een perceel groot omtrent “sevendalff” (= 6½) dammaten, genaamd “Dolders haar” met de “uutendijck vandien”.

Op 20 mei 1624 verkopen Marritgen Goorts, weduwe van Aelt Aeltsz, molenaar voor de ene helft en Aelt Aeltsz voor de ander helft aan Mathijs Goortsz en zijn vrouw Egla van ’t Wolt een akker in de Amersfoorder Eng, waarvan de dwarsakker aan Matheus Jacobs behoort.

Op 2 december 1628 willen Jan Lambertszn en Ytgen Jelis, echtelieden, middels een veiling een huis aan de Langestraat verkopen aan de meestbiedende, in carolus gulden. De koper zal tot zijn last nemen 2 gulden en 8 stuivers jaarlijks, de erfgenamen van Geraert van Spuelde toekomende; plus nog 2 gulden en 5 stuivers jaarlijks voor de Lieve Vrouwen Capelle, alhier; plus nog 2 gulden en 5 stuivers jaarlijks voor de St. Jacobs broeders, alhier en 4 stuivers voor het St. Peters Gasthuis, alhier. Alles losbaar of onlosbaar, volgens de brieven die daarvan zijn. Plus nog 8 gulden en 5 stuivers voor de erfgenamen van Matheus Jacobs, losbaar met 150 gulden hoofdsom. Van al deze lasten dient de koper de verkopers, kamer en aangrenzend, te vrijwaren en neemt hij deze lasten over.

 

Uit dit huwelijk:

Dierck Teeusz, gedoopt 2 december 1602 te Amersfoort

Tuenis Teeusz, gedoopt 19 augustus 1604 te Amersfoort

Jacob Teeusz, gedoopt 12 juni 1606 te Amersfoort

Cornelis Teeusz

Peeter Teeusz, gedoopt 7 april 1614 te Amersfoort

Lijsbetgen Teeus, gedoopt 15 juni 1615 te Amersfoort

Jan Teeusz, gedoopt 7 februari 1622 te Amersfoort