Plettenberg, Bertold van (-1483/86)

Bertold van Plettenberg, knaap (1438), heer van Klötinghof, ambtman en pandhouder van het kasteel Hachen (1438), burggraaf van Eversberge (1449), ambtman van Lülsdorf (1463-1479), hofmeester van Berg (1468), zoon van Wolter van Plattenberg en Grete tor Hoppen, overleden 1483-1486

Gehuwd met

Gosteke Lappe, dochter van Dietrich Lappe-Meijerich en Drerke van Bögge

 

Bronnen: 1) archive.nrw.de, 2) “Westphälischen Geschichte mit vielen kupfern, dritter teil”, Johann Diederich von Steinen (1757), 3) Plettenberg, Wolter von. Op: www.deutsche-biographie.de, 4) Baltisches Biografisches Lexikon digital, bbld.de, 5) Wolter von Plettenberg. Op: de.wikipedia.org, 6) Plettenberg (Adelsgeschlecht). Op: de.wikipedia.org, 7) Neue Deutsche Biographie (NDB). Volume 20, Duncker & Humblot, Berlijn 2001, 8) Otto Magnus von Stackelberg, Genealogisches Handbuch der estländischen Ritterschaft, Bd. 1, Görlitz, 1931

Op 30 mei 1424 verkoopt Wolter van Plettenberg, zoon van Bertold, met goedkeuring van zijn vrouw Grete en hun kinderen Diderik, Bertold, Wolter, Johann, Enneke en Alheid aan de broers Wessel en Johan van Landsberg, zijn permanente woning in Welschenbeck in de parochie van Belecke met alle bijbehorende gronden en rechten als vrij bezit. Het huis is onbezwaard behalve een pensioen van 7 1/2 gulden. De verkoper wordt geacht dit pensioen te vervangen.

Op 29 september 1428 verkopen Wolter van Plettenberg Bertolds zoon, zijn vrouw Grete en hun zonen Bertold en Diderich aan de gebroeders … voor 60 Rijnse gulden hun huis en woning te Welschenbeck, alsook de hof te Altenbelecke, gelegen in de kerkspelen Belecke en Mülheim, als vrij eigendom. Zij dragen dit goed op zodanige wijze over dat de kopers, met betrekking tot de bergvrede en het huis daarvoor, het mogen timmeren, metselen of oprichten, en dat alle lonen en kosten die daarbij ontstaan, volgens goede boekhouding mogen worden verrekend en gezamenlijk worden toegerekend aan het genoemde volledige goed. Grete heeft geen lijftocht op het goed. De verkopers behouden zich het recht voor om het goed na zes jaar terug te kopen voor 60 gulden, met vergoeding van de aantoonbare bouwkosten.

Op 22 februari 1431 verpanden de broers Dietrich en Bertolt van Plettenberg, zonen van Wolters, met toestemming van hun broers Wolter, Johan en Berthem hun huis en woning in Welschenbeck en de boerderij in Altenbelecke, in kerspel en gerecht Belecke, aan hun oom Johan van Landsberg voor 230 Rijnlandse guldens. De goederen die ze van hun vader hebben geërfd, zijn allodiaal en vrij van lasten, behalve een pensioen van 8 gulden, dat hem voor 80 gulden is teogekend. De aflossing kan ten vroegste negen jaar na de volgende Michaëlsdag plaatsvinden. De aflossing moet vooraf worden aangekondigd op de dag van Cathedra Petri. Als de aflossing wordt aangekondigd, maar vervolgens niet plaatsvindt, moet de Plettenberg toch de gemaakte kosten dragen. Als iemand aanspraak maakt op de verpande goederen, moet de Plettenberg ze op eigen kosten afweren. Alle verplichtingen die hun ouders Wolter en Grete vóór de datum van dit document aan Johann en de broers en aan Welschenbeck hebben opgelegd, zouden moeten vervallen en alleen deze verplichting van 230 gulden zou voor Johan moeten gelden.

Op 22 november 1438 legt de knaap Bertolt van Plettenbracht de belofte af als ambtman en pandhouder van het kasteel Hachen.

Op 14 juni 1451 laat schildknaap Bertold van Plettenberg een horige uit het klooster van Liesborn vrij.

Op 4 december 1453 ‘Barbaren dach’ verpandt hertog Gerhard van Jülich en Berg de hof te Brügge voor 400 Oberlandse gulden aan Bertolt van Plettenberg de Jongere, zijn raadsman.

Op 4 juni 1454 ‘crastino die beati Erasmi episcopi’ beloven de gebroeders Coird en Hinrich Lappe van Coenynck, zonen van wijlen Arnd, om Bertold van Plettenbracht, zoon van wijlen Walter, schadeloos te stellen voor een borgstelling die deze samen met hun neef Johan Lappe van Dijnckere heeft aangegaan tegenover Gerde Walravene van Nortdijnckere, zoon van Gerd, betreffende een rente van 8 Rijnse gulden. Deze rente hebben de ondertekenaars aan genoemde Gerd verkocht, uit hun twee hoeven te Vledericke (Flerke) in het kerkspel Welvere, waarvan de ene — de zogenoemde Storkesboem — wordt bewerkt door Hans Bossenhovej, en de andere — de Twegetehoff — door Herman Stermans. Zij erkennen Bertold het recht toe om, in geval van geweigerde schadevergoeding, hen op te roepen in het huis van Johan Leijvenijchte te Soest, en hen en hun goederen in het daar geldende gerecht — hetzij voor de vier banken, hetzij in het markengericht (tor meijnen marcke) — als vredeloos te laten verklaren.

Op 6 december 1456 ‘op sancte Nicolaus dagh des hilgen bijscops’ belooft Cord Lappe van Conijnck om Willhelm Keige schadeloos te stellen voor de borgstelling die deze heeft verleend ten gunste van Bertold van Plettenbrecht te Ydellheringen, in verband met Lappes verplichting om binnen een bepaalde termijn een paard ongeschonden vanuit Zoist (Soest) aan van Plettenberg terug te bezorgen. Indien dit niet gebeurt, dient hij 60 gulden aan van Plettenberg te betalen.

Op 26 juli 1460 staat Gregte tor Hoppen de broers Bertolt en Dijdericke van Plettenbracht het recht op terugkoop toe van 11½ en 6 morgen land.

In 1461 is Bertold van Plettenberg, schoonzoon van Dietrich Lappe, beleend met het keur-Keulse leen Klötinghof te Dinker, in navolging van Dietrich Lappe. In 1475 Johan Knipping.

Op 8 maart 1462 verkoopt Bertold van Plettenberg, zoon van Wolter, aan zijn zwager Dietrich van Erwitte en zijn vrouw Welschenbeck, de boerderij in Altenbelecke en heeft hem ook de aflossingsbrief gegeven die Bertold en zijn broer van hun oom Johann van Landsberg heeft. Bertold en zijn broer Dietrich willen de koper zo snel mogelijk een erfrechtverklaring afgeven, zodat deze zekerheid heeft. Gebeurt dit niet, dan wil Bertold de opslag in Lippstadt aanhouden op aanmaning totdat de erfrechtverklaring is opgemaakt.
Op 12 maart 1462 verkopen de broers Bertolt en Diderich van Plettenberg, zonen van Wolter, aan Diderich von Erwitte het landgoed te Welschenbeck en de boerderij te Altenbelecke, in de kerspelen  Belecke en Mülheim, beide in eigendom. De verkopers behouden geen rechten op de verkochte goederen.
Op 28 september 1462 verklaren
de broers Diderich en Bertoldt van Plettenberg, zonen van wijlen Walter, dat hun vader het huis te Welschenbeck en de hof te Altenbelecke heeft verkocht aan wijlen Johan van Landsberg, en daarvoor een terugkoopbrief van Landsberg heeft ontvangen. Nu Diderich van Erwitte in het huwelijk is getreden met Landsbergs erfdochter, hebben zij hem de terugkoopbrief overhandigd en afstand gedaan van elk recht op Welschenbeck en de hof te Altenbelecke. Zij hernieuwen nu hun afstandsverklaring en beloven währschaft — dat wil zeggen: zij staan garant voor de geldigheid van de afstand en vrijwaring van aanspraken.

Uit 1462-1464 dateren brieven van Albrechts vom Zweiffel. De brieven uit 1462 zijn afkomstig van Gerlach van Braunsberg, Johann van Eltz, Heitgin van Hattenheim zu Andernach, Daem ingen Huls, Dietrich Luninck, Johann van Merode-Frankenberg, Bertold van Plettenberg, Friedrich van Stein genaamd Schauff, graaf Wilhelm van Wied. De brieven, veelal die van Johan van Merode, betreffen leningen in Keulen, de geldvordering van graaf von Wied (1400 gulden) en onderhandelingen met Bertram von Nesselrode. De brieven uit 1463 zijn afgkomestig van Gerlach en Johan van Breitbach, Petrus de Busco, Godart van Harff, Konrad van Heydersdorff genaamd Seckendorff, Johan van Imhusen, Johan Laener van Breitbach, Dietrich van Landsberg, Wilhelm Lüninck, Heidenrich Mant van Lympach, Johan van Merode-Frankenberg, Herman van Nuwerstat genaamd Mant, Bertold van Plettenberg. Het merendeel van de brieven betreft een vete met de heren van Isenburg en met de van Stein genaamd Schauff, die van Petrus de Busco de zonen van Albrecht in Keulen bestudeerde. De brieven uit 1464 zijn afkomstig van Gerlach van Breitbach, Johan van Eltz, Godart van Gevertzhan genaamd van Kotzeride, Gerlach van Isenburg-Grenzau, Peter van Kraym, Heidenrich Mant van Lymbach, Adam Yde van Morle, Schultheiss zu Valendar, Bertold van Plettenberg, Marsilius van Reiffenberg, Gerhard van Reiffenberg graaf van Sayn, Wilhelm van Steinenbach. De brieven gaan vooral over de Isenburgvete. Er zijn verschillende conceptantwoorden bijgevoegd.

Op 20 juli 1468 schrijft Berthold van Plettenberg aan graaf Gerhard van Saijn betreffende de 20 gulden die Dietrich van Mentzingen aan laatstgenoemde heeft geleend.

Op 20 februari 1469 bemiddelt Bertold van Plettenberg namens hertog Gerhard van Jülich en Berg bij een vergelijking tussen aartsbisschop Roprecht van Keulen en Johann van Palant zu Wildenburg.
Op 23 maart 1469 zijn de kathedraaldeken Nikolas, graaf zu Lyngen (Leiningen), en de kathedraalkoster, paltsgraaf Stephan, namens het kathedraalkapittel en Bertold van Plettenberg namens de aartsbisschop van Keulen, het met de ridder van Burscheid eens dat hij moet kunnen om het kasteel, de stad en het Ambt Lechenich te gebruiken in ruil voor 12.900 goudgulden en maakte een volledige verzoening voor de eerdere vete.

In 1472 is een kwitantie opgesteld voor Bertold van Plettenburg voor het betalen 50 Gulden voor burgerschap etc.

(? zoon Bertold ?) Op 13 april 1488 heeft Bertold van Plettenberg, hofmeester, uit de opbrengsten van het ambt Kaster 20 Rijnse gulden ontvangen als erfmanleen, waarvan 12 gulden hem door Degenhard van Letmont, genaamd Ruylinck, zijn opgedragen, met de verplichting deze af te lossen met 200 gulden en opnieuw te belenen.

Op 3 januari 1491 verkopen Bertolt en Johan van Plettenberch, zonen van de overleden Bertoldes van Plettenberch aan Meyderke, ook in naam van hun andere broers en zussen, aan Wilm Papen dem Alden 3 aren land in het veld bij Meyerke naast de Vlederkes Kerckwege, met de verpanding van hun goederen, ide eventueel kan worden toegepast op Soist of Werle.

 

Uit dit huwelijk:

Wolter van Plettenberg (zie links portret uit ca. 1700), belastingambtenaar van de Duitse Orde te Lijfland (1481), Livonische landmaarschalk (1489), landmeester van Lijfland (1494), keizerlijke prins (1529), geboren ca. 1450, overleden 28 februari 1535 te Cesis (Letland)

Johan van Plettenberg, gezant en raadgever van de ordemeester te Lijfland, overleden 1523-1524. Gehuwd met Barbara Tödwen, overleden 1537

Bertold van Plettenberg, overleden < 18 oktober 1505. Gehuwd met Katharina van Plettenberg

Wolter van Plettenberg de jongere, commandeur (komtur) van de Duitse Orde te Dünaburg en Fellin (1512), overleden 1518

NN van Plettenberg

Margaretha van Plettenburg

Elisabeth van Plattenberg. Gehuwd met Albrecht Torra

Regina van Platteberg. Gehuwd met Nicolaus van Buttlar