Merveldt, Gert van (->1457)

Gert van Merveldt, heer van Merveld (1415), zoon van Berndt van Merveldt en Beke NN, overleden > 23 december 1457

Gehuwd met

Petronella Krampe, dochter van Bernt Krampe

 

Bronnen: 1) Das Geslecht von Merveldt zu Merfeld. Ein beitrag zur Familien- und Standesgeschichte der Münsterschen Ritterschaft, Heinrich Glasmeier. In: Westfälisches Adelsblatt. Monatsblatt der Vereinigten westfälischen Adelsarchive. Achter Jahrgang 1931, Nr 1-12, p 1-84, 2) archive.nrw.de, 3) lwl.org, 4) dorsten-lexikon.de, 5) wiki.genealogy.net/Merfeld

Op 28 juni 1415 ontvangen Herman en Gerard van Merfeld, broers, de Vrije Stoel, de Vrije Graafschap en de Heerlijkheid van Merfeld. Enkele weken later verdelen zij het echter opnieuw. Herman ontvangt datgene wat zijn vader Bernhard bij de erfenisverdeling van 1394 had gekregen, terwijl Gert het voormalige aandeel van hun oom Heinrich krijgt. De Vrijgraafschap en de overige rechten behouden zij gezamenlijk.

In 1416 verwerft Gerhard van Johan van Aicheberg diens aandeel in het burchthuis op de Bispinghof en twee hoeven bij Bornholte en Bozlar. Daartegenover verkoopt hij aan de abdis van Borghorst een rente uit het goed Strifferinch in de boerschap Bisbed, evenals een rente aan het Aegidiusklooster te Münster.

Op 13 augustus 1423 voor Johan Roderdinck, genaamd “de Zwarte”, zoon van wijlen Gotschalck, vrijgraaf te Merveld, en de schepenbare personen Bernt Krampe, Gerd Merrijen, Hinrick van Mechelen, Diderick van Hameren, Costen Kolves en Engelbert Smellinck verklaren Herman van Merveld met zijn kinderen Johan, Hinrick en Hille, en Gerd van Merveld met zijn kinderen Bernt en Herman, dat zij de vrijstoel te Flamschen in de parochies Lamberti en Jacobi aan de stad Coesfeld hebben verpand voor 300 gouden schilden. Indien Johan Amethoern, die momenteel door de hertog van Berg met de vrijstoel is beleend, komt te overlijden, heeft de stad het recht op terugname.
Op 1 september 1423 geeft domheer Johan van Merveld toestemming dat Herman en Gert van Merveld, zijn broers, de stad Coesfeld de Vrije Stoel (onafhankelijk gerecht) te Flamschen hebben geschonken.
Op 9 juli 1450 bevestigt hertog Gerhard van Jülich, berg en graaf van Ravensberg, aan de stad Coesfeld dat de gebroeders Herman en Gerd Merveld de Vrije Stoel te Flamschen, die behoort tot het vrijgraafschap Merfeld en door hen als leen van hem wordt gehouden, hebben overgedragen. Voor de stad is Johan Wulfards, woonachtig te Coesfeld in Manstadt, gemachtigd.

Op 22 april 1427 ‘feria tertia festum Pasche’ stellen Dietrich Fransoijs, domdeken, Engelbert Frijdach, kelner, Lambertus Wijnen, kanunnik en vicaris aan de Dom van Münster, en Herman van Keppel als vertrouwenspersonen van de overleden Aleff van Lembeck een terugkoopakte op voor de broers Herman en Gerd van Merveldt, betreffende een rente van vier mark uit een kapitaal van 80 Münsterse marken, die zij hebben verkocht uit de hoeven Schonenvelde in het kerkelijk district Vellern en Kockeshus te Oldenhotmar, kerkelijk district Hoetmar.

Op 26 januari 1430 ‘in crastino Conversionis s. Pauli ap.’ verleent Diderick van Schedelick, proost van Varlar, met instemming van het gehele convent aan Gherd van Mervelde het recht om de rente van 18 schilling terug te kopen, die hij aan het kapittel heeft verkocht uit zijn erfgoederen Grotehof in het kerkelijk district Dülmen en Roverinck in het kerkelijk district Lette. Deze verkoop vond plaats in twee akten, ten behoeve van de verlichting vóór het sacrament en in de lekenkerk van Varlar, voor een totaalbedrag van 30 Münsterse marken gangbaar geld. De twee renten kunnen afzonderlijk worden afgelost, de rente van één mark voor 20 mark, de rente van een halve mark voor 10 mark. De terugkoop kan jaarlijks met Kerstmis plaatsvinden.

Gerhard trouwt met de rijke erfdochter Petronella van Krampe, afkomstig uit een oud burchtmannengeslacht uit Rechede. Hij lijftocht haar, met instemming van zijn zonen Bernhard en Adolf, goederen in Olfen, Nordkirchen, Dülmen, Lette, het huis op de Bispinghof te Münster, en het volledige bezit in het kerkelijk district Breden, zoals haar moeder dat eerder al bezat. Laatstgenoemde goederen staan na Gerhards overlijden volledig ter beschikking van Petronella; zij mag deze verkopen en er vrij over beschikken, terwijl zij de overige goederen enkel voor haar levenslange gebruik mag behouden. Daarnaast ontvangt zij de helft van alle tamme en wilde dieren, de helft van al het vlees dat aan de balk hangt of in het pekelvat ligt, en de helft van alle huisraad in de zaal, de kamer en de keuken.

Tussen 1439 en 1452 heeft abt Johan Steck Gerrit van Merveld beleend met het goed Ostendorf, dat eerder door Bernt Krampe was nagelaten.

Op 2 februari 1441 ‘uppe unser leven vrouwen dagh geheiten lechtmisse’ verklaart bisschop Heinrich van Münster dat hij, na beleend te zijn met burcht, slot, stad en vrijheid van Lüdinghausen door abt Johann Stecke van Werden, de hulde heeft ontvangen van de knechten, dienaren, wachters, poortwachters, torenwachters en het gehele huispersoneel van zijn geliefde oom Ludolf van Lüdinghausen, alsook van burgemeester, raad en gemeenschap binnen stad en vrijheid van Lüdinghausen, voor het geval Ludolf zou overlijden. Hij belooft Ludolfs rechten gedurende diens leven te eerbiedigen en te verdedigen. De uitgever mag, indien nodig, vier mannen of meer in stad en vrijheid plaatsen en belooft Ludolf jaarlijks tussen Sint-Maarten en Kerstmis twee goede vaten wijn te leveren. De kapel in de vrijheid en vóór de burcht mag Ludolf uit de toebehoren van de burcht en heerlijkheid Lüdinghausen met vier koeweiden begiftigen. Borgen zijn de domdeken en het kapittel, alsmede de raadsleden en vertrouwelingen van de uitgever, heer Johann van Vechtorppe, ridder, Wennemar van Heydene de oude, Burchard Stecke van den Luttekenhave, Gerd Morryan, Herman en Gerd, gebroeders van Mervelde, Cord Staell, Hinrich van Methelen, Johann van Lembecke, Johann van Asbecke, Hinrich van Asbecke, Gerd van Kepell, Rotger en Dietrich, gebroeders van Hameren, Johann van Werden, Johann van Senden en Johann Schenckinck. Indien de bisschop zijn verdedigingsplicht niet nakomt, dienen vier domkanunniken en enkele van de overige borgen ‘einlager’ te houden in Coesfeld.

Op 12 november 1445 staat Gerd van Merveldt met anderen borg voor een rente.

Op 24 augustus 1447 wordt een huwelijkscontract opgesteld voor het huwelijk tussen hun zoon Bernhard en de minderjarige Alleke van Senden. In het verdrag wordt de rechten en plichten van de bruid en bruidegom en hun families uitvoerig vastgelegd. De bruid ontvangt een bruidsschat van 1000 Rijnse gulden. De huwelijksvoltrekking most direct na het sluiten van het contract plaatsvinden, maar het echtelijk samenzijn mag pas plaatsvinden wanneer de ouders van de bruid dit gepast achten. In het algemeen moet Alleken de eerste vijf jaar van haar jonge huwelijk in het ouderlijk huis doorbrengen. Pas daarna mag zij naar Merfeld verhuizen om daar samen met haar echtgenoot en diens ouders in één huishouden te leven. Na nog een jaar zullen de ouders dan hun volledige bezit aan hun zoon Bernhard overdragen en zich terugtrekken op hun lijftocht in Lette. De bruid moet afstand doen van haar vaderlijk en moederlijk erfdeel. Haar bruidsschat zal direct na het echtelijk samenzijn worden uitbetaald, tot die tijd moet er borgstelling voor worden verstrekt. Zij bepalen dat na hun overlijden hun zoon Bernhard in het bezit blijft van het huis Merfeld, terwijl Adolf het Krampe-erfdeel van zijn moeder te Botzlar zal overnemen. Het contract bepaalt verder dat Bernhard de bruidsschat en de huwelijksgift van zijn echtgenote moet teruggeven indien zij kinderloos vóór hem zal overlijden. Mag daarentegen Alleken haar man overleven, dan mag zij vrij beschikken over haar bruidsschat en het vermogen dat zij heeft meegebracht.

Op 28 juli 1448 ontslaat Diderich van Hovele de gebroeders Herman en Gerd van Merveld, Lubbert Morrien, Alene van Bodelswinge, Rotgher Frijdach en Bernd Streijholt van hun borgstellingen.

Op 7 januari 1450 ‘crastino Epyphania domini’ zijn de broers Herman en Gerd van Mervelde genoemd als borg voor de betaling van een rente.
Op 11 maart 1450 ‘feria quarta post dominicam Oculi’ verkoopt Johan van Asscheberge aan Gerde van Mervelde een weide, gelegen tussen de Burbruggen en de weide van Lubbert Morrien, waarvoor hij zich borg stelt.

Op 23 december 1457 treedt Gerd van Merveldt op als getuige.

 

Uit dit huwelijk:

Berndt van Merveldt, overleden > 15 februari 1482. Gehuwd (huwelijkse voorwaarden 24 augustus 1447) met Alleke van Senden, dochter van Johan van Senden

Herman van Merveldt, domheer te Münster

3  Johan van Merveldt, plaatsvervangend commandeur van de Duitse Orde

Heinrich van Merveldt, kanonikker te Berlar

Beeken van Merveldt. Gehuwd in 1439 met Wilhelm van Lintelo

Adolf van Merveldt