Mathijs van Eijll, ridder, half-heer van Geijsteren en Oostrum, hofmeester van hertog Adolf van Gelre, erfelijke kamerheer van hertog Johan van Kleef (1451), erfpenningmeester van het land van Kleef (1465), zoon van Sijbrecht van Eijll en Stijne van Ulft, geboren ca. 1420, overleden 23 juni 1468 in de slag bij Straelen
Gehuwd in 1452 (huwelijkse voorwaarden 30 januari 1452) met
Agnes van Broeckhuijsen, dochter van Alart van Broeckhuijsen en Maria van Daert, overleden < 1465
Bronnen: 1) Geysteren in de middeleeuwen, M. Flokstra. In: Castellogica Verkenningen. Mededelingen van de Nederlandse Kastelen Stichting II, 1989, 2) Heerlijkheid Spraeland-Oostrum, hare historie en heeren van de vroegste tijden tot aan de Fransche omwenteling. In: Publications de la Société historique et archéologique dans le duché de Limbourg 1896-1897, 3) archive.nrw.de, 4) archieven.nl, 5) geldersarchief.nl, 6) graafschap-middeleeuwen.nl, 7) archiefroermond.nl, 8) genwiki.nl
Afbeelding links het zegel van Mathijs van Eijll op 6 april 1461. Het zegel heeft een diameter van 27 mm. Schild met een Franse lelie. Bron: Archiv Schloss Wissen.
Op 22 augustus 1433 ‘des neesten saterdages na onser lyever vrouwen dage Assumptio’ verkopen ridder Zijbrecht van Eijle, zijn echtgenote Stijne, en hun zonen Willem, Johan en Tijs van Eijle, aan de broers Heijnrich en Bernt van Oeijfft een halve hoeve akkerland in het Runelscenveld, genaamd Heer Zijbrechts halve hoeve. Uitgezonderd van de verkoop zijn: een ‘kaijtstat’ met een vijver, een tuin in Rumel in het dorp, een halve morgen weide bij de kuilen, en een perceel gelegen in de molenhoek. Deze onderdelen behoorden voor de verkoop nog tot de halve hoeve.
Op 24 februari 1439 verklaren Johan van Eijll, kanunnik te Xanten, samen met Willem van Eijll en Thijss van Eijll, dat zij Wessel van de Loe 200 Rijnse gulden schuldig zijn.
Op 23 oktober 1441 ‘die beati Severini confessoris et episcopi’ stelt Geldolff van Hulse, zoon van wijlen Frederick, Thijs van Eijle schadeloos. Thijs had zich voor 522¼ Overlandse Rijnse gulden borg gesteld voor de gebroeders Wijmmar en Derick, genaamd Loiff van Wienhorst, evenals hun zussen Jutte en Mette, volgens een officiële akte.
Op 4 december 1443 ‘des goedesdaigs na sunte Andries daige des heligen apostels’ verzekert Derick van Hetterscheide Tijss van Eijl dat hij hem zal vrijwaren van Wilhem vander Horst voor 110 Oberländ. rhein. kurfürstl. gld., verschuldigd op de komende St. Catharinadag (25 november), volgens de hoofdakte, en belooft voor verdere zekerheid een paard te houden in een aangewezen herberg in de stad Xanten of Kalkar op verzoek.
Op 11 maart 1444 ‘up sunte Gregorius avont’ Wilhem van Bochorst vrijwaart Thijs van Eijll voor het borg staan van Maess van Hijssvelt voor 65 rhein. gld.
Op 8 februari 1446 Florans van der Ae stelt Thijes van Eijll schadeloos voor het feit dat laatstgenoemde zich namens hem bij akte heeft verbonden aan Johan Tigeler voor 74 Opperrheense gld, betaalbaar op Sint-Pietersdag ad Vincula (1 augustus). Op dezelfde dag vrijwaart hij Thijes van Eijll ook voor het borg staan van Geret van Tille voor 150 rhein. gld., betaalbaar op Sint-Maarten.
Op 13 oktober 1446 ‘quinta feria post Gereonis et Victoris’ Hinrich van Lijmborch stelt Tijes van Eijll schadeloos omdat hij voor hem borg heeft gestaan tegen Johan den Greveler.
Op 25 november 1446 ‘ipsa die Katherine virginis’ Florens van der Ae verzekert Tijes van Eijll dat hij hem schadeloos zal stellen tegen Gerlach van den Holte voor 135 rhein. gld., te betalen komende Pinksteren.
Op 25 mei 1448 ‘op sente urbaensdage pape’ verklaren Tilman, Johan en Willem van Eijll, broers, zonen van wijlen Tilman, Willem van Goer, heer te Vronenbroek, Willem en Thijs van Eijll, broers, wijlen Elbertzoons, Johan Petruszoon van Eijl en Elbert van Eijll, drost te Geldern, aan Johan van Boidberg Karlszoon 500 overlandse rijnsguldens schuldig te zijn.
Op 15 mei 1449 ‘des neesten donrestaigs na sent Servais dage des heiligen busschoffs’ garandeert Vincencius, graaf van Moers (Moirse) en Saarwerden (Sairwerde), onder ede aan Thijs van Eijle dat hij hem schadeloos zal stellen. Thijs had zich, samen met andere vrienden, als borg gesteld tegenover Johannes Lollart voor 525 Overlandse Rijnse gulden, die op de volgende Sint-Servatiusdag (13 mei) betaald moesten worden, en dit werd vastgelegd in een akte.
Op 31 oktober 1451 ‘op Alreheilgen avent’ beleent Johan hertog van Kleef en graaf van de Mark zijn erffkemerlingh Thijs van Eijll, ridder, ter verheffing van zijn status, omdat hij met hem over zee naar het Heilige Land is gereisd en ridder is geworden (to vollenst sijnen staet, so hij mit uns aver Meer ten Heilgen lande geweest end ridder geworden is), alsmede voor zijn andere diensten aan hem bewezen, als een mans leen en levenslang met 50 Opperrijnse gilts, jaarlijks op te nemen uit de lijfrenten van de hertog in Kranenburg. In het geval dat Thijs een vete aangaat tegen hem of zijn land, vervalt de afkoopsom. Thijs legt de eed van trouw af in aanwezigheid van de hertogelijke leenmannen Johan vanden Loe, rentmeester (onse huijsshavemeester) en ridder, Derick vanden Boitzeler en Gerit van Ossenbroick. De rentmeester van de hertog te Kranenburg wordt gelast het leenpensioen dienovereenkomstig en tegen kwitantie te betalen.
Op 10 december 1451 wordt de scheiding en deling der goederen gemaakt van wijlen Johan van Broeckhuijsen, ridder, heer te Geisteren en Loe, en diens weduwe Anna van der Straten. De kinderen Agnes en Margriet van wijlen Alart van Broeckhuijsen krijgen 3000 rijnsguldens uit Loe en 2000 rijnsguldens uit Geijsteren.
Op 13 december 1451 ‘op sunte Lucien dach virginis’ garanderen Willem van Kessell en zijn vrouw Gerairt, dochter van Broickhuijssen, evenals hun zoon Johan van Kessell, hun neef en zwager Mathijs van Eijle, ridder, schadeloosstelling. Mathijs had zich als borg gesteld tegenover Anna vander Straiten en van Broickhusen voor 300 Overlandse Rijnse gulden, die vier jaar lang jaarlijks op Sint-Petrus-ad-Cathedram (22 februari) moesten worden betaald, volgens een officiële akte.
Op 30 januari 1452 ‘des neesten sonnendaiges voir Purificationis Marie virg.’ de ridder Johan van Loe en de knapen Johan van Eijll Teelmanssoon, en Johan van Eijll Berntssoon, van de zijde van ridder Mathijs van Eijll als bruidegom, en Johan Arendaill, heer van Wellen, de ridder Adriaen van Broichuisen, Wilhem van Broichusen, doctor in de wereldlijke rechten, en de knape Henrick van Hoenseler van de zijde van Maria van Derde, weduwe van Alart van Broichusen, en haar dochter Agnes als bruid, komen overeen een huwelijk tussen Mathijs van Eijll en Agnes van Broichuisen. De bruidslieden zullen na de kerkelijke gewoonte in het huwelijk treden. Agnes zal als bruidschat 3200 rijnsguldens inbrengen van Goissen Steck, erfmaarschalk van het land van Kleef, 3000 gulden van Maria van Derde, moeder van Agnes, in de komende vier jaar tot aan Catedra Petri 1456 aan de bruidegom te voldoen. Goissen Steck zal de bruidegom een verklaring overleggen. De resterende 200 gulden zal Adriaen van Broichusen de bruidegom in dezelfde periode betalen. Agnes heeft daarvoor uit het erfgoed van haar vader Alert van Broichusen en haar oom heer Johan van Broichuisen ontheffing. Na de dood van haar moeder Maria zullen Mathijs en Agnes vooraf 400 gulden ontvangen vanwege de uitgestelde betaling van de huwelijksgift en de rest van de nalatenschap gelijk verdelen met juffrouw Margarete, de jongste dochter van Alart en Maria, waarbij Agnes als oudste dochter mogelijke voordelen zal hebben bij de leengoederen. Bij de verdeling zal de huwelijksgift van Agnes meegerekent worden, net als de huwelijksgift van Margarete. Als Agnes sterft zonder het nalaten van kinderen, behoudt Mathijs de 3200 gulden als lijftocht, die na zijn dood naar de erven van Agnes zullen gaan. De 400 gulden hoeven niet teruggegeven. Mathijs geeft als onderpand voor de 3200 gulden de goederen Grotenbercke en Cleijnenbercke en Koesdonck. Mathijs geeft een lijftocht aan zijn toekomstige vrouw uit het huis van Grotenberg, het erf van Grotenberg, het erf van Cleijnenberg en het erf van Koesdonck, de erven en renten die Mathijs in het kerspel Bairle heeft, en uit een erf genaamd de Greijnt bij Luijtingen in het gerecht Xanten en Pannenkoecks erf bij Aldenkerken in het ambt Gelre. Het magescheit van de erfenis van heer Johan van Broichusen, zullen Mathijs en Agnes behouden.
Op 12 december 1452 ‘op sente Lucijen avont der heiligen joffrouwen’ stelt Marie van Daert, weduwe van Alaert van Broichusen, Mathijs van Eijll schadeloos wegens borg staan bij Anne van Broichusen-van der Straten voor 300 overlandse rijnsguldens.
Op 19 mei 1453 stelt Vincencius, graaf van Meurs, Mathijs van Eijle, ridder, schadeloos wegens borg staan bij Adelheid, weduwe van Derick van Knijppenburg voor 1100 overlandse rijnsguldens.
Rond 6 mei 1455 verklaren Johan van Schonenborn en [Thijs] van Eijll, ridders, dat zij samen schuldig zijn aan de [knecht?] Henrick en de bruidegom Jennij 32 Opperrijnse kiesdaalder en dat zij van plan zijn deze in de toekomst op Sint-Maarten te betalen. Ter verzekering verplichten zij zich om een reizende knecht met een reizend paard naar een herberg in Kleve te sturen voor opslag.
Op 1 februari 1458 ‘op Onser liever vrouwen avont Purificatio’ verklaart Adolph, zoon van Gelre en Jülich en van het graafschap Zutphen, dat Thijs van Eijll, ridder, samen met Henrick van Apelteren en zijn vrouw Henrick (!) vander Leck, zich garant heeft gesteld (als een wairsborch ende principaell saickwalt in eijnen apenen erfcoep ende wairscaps brijeve gelaift heeft) aan Derick van Bronckhorst voor 68 Opperrijnse gld. erfelijke lijfrente, jaarlijks betaalbaar op St Peter’s Dag ad Cathedram (22 februari). De lijfrente moet worden betaald uit drie kampen land, gelegen dicht bij het huis van Persijnghen naast elkaar en in totaal 14 Mg. groot, waarvan de ene de Hoijkamp, de andere de Koekamp en de derde de Gheerkamp wordt genoemd, evenals uit de 5 Mg. grotere Weijden, ook gelegen in Persingen. Bovendien heeft Thijs van Eijll zich in een vrijwaringsbrief borg gesteld voor Henrick van Apelteren om hem schadeloos te stellen bij een eventuele verkoop (versettinge ende vercopinge) van de lijfrente van 68 gld. die Henrick uit de genoemde kampen land en de grote Weijden te Persingen voor Adolph uit liefde aan Derick van Bronckhorst verkocht heeft. Adolph garandeert Thijs volledige schadeloosstelling voor deze borgstelling.
Op 21 juli 1458 ‘op sunte Marien Magdalenen avent’ bekent Gadert Kuije, met wie Thijs van Eijll, ridder, erfkamerling van de hertog van Kleef en graaf van de Mark, en Maes Hijstvelt zich borg hadden gesteld voor Geret van Tille voor 100 Opper-Rijnse kiespenningen, van Thijs 50 gld. te hebben ontvangen als zijn deel van de waarborgsom, inclusief handgeld en bodegeld, en bevestigt de ontvangst van de som.
Op 19 januari 1461 ‘up den neijsten maendagh na sunte Anthonius dage’ bekent Hugo van Osterwijck, vrijgraaf in het Vest Rekelijnchusen dat Thijs van Eijll, ridder, erfelijk kamerheer van het Land van Kleef, aan Johan van der Hege betwiste erfrechtelijke aanspraken heeft afgestaan op Johan, heer van Broichusen en Werdenborgh, erfelijk heer van de heerlijkheid Gelre, op de heerlijkheid Eijckraet vur der Horst.
Op 6 april 1461 ‘des neisten manendages na den heiligen Paischdage’ bevestigen Thijs van Eijll, ridder, en Johan van Eijll, zoon van Telman, van de zijde van Johan vanden Loe, ridder, en Henrick van Honzeler en Johan vander Masen van de zijde van Lueff van Berenbroick, als verwanten en vrienden en hijlixlude, het huwelijkscontract (hijlick) tussen Wessell vanden Loe, zoon van Johan, en jonkvrouw Lijssbeth van Berenbroick, dochter van Lueff.
Op 9 oktober 1461 ‘des vrijdages up sunte Victoirs avent des heiligen martelers’ verklaart Anna van der Straten en van Broichuijsen, weduwe van Johan van Broichuijsen, ridder, dat Johan vanden Loe, ridder, Johan van Alphen, ridder, heer van Hoenpell, Thijs van Eijll, ridder, Goessen Steck, erfmaarschalk, Lueff van Berenbroick, Johan van Eijll, zoon van Teijlman, Johan van Eijll, zoon van Bernt, en Elbert van Eijll borg staan voor de schuld van 7200 Opperrijnse gld. voor het huis Wijsschen en 2430 gld. te betalen op de komende midzomerdag van Sint Jan. Zij verklaart dat deze akte nog steeds in haar hand is, en verklaart verder dat zij op St. Victor’s Dag (10 oktober) 1461 1000 g. van deze som zal ontvangen van voornoemde debiteuren en borgen als voorschot. De resterende 1430 gld. moeten op dezelfde dag in 1462 worden betaald.
Op 13 november 1461 ‘des neisten vrijdages na sente Martens dage episcopi inden wijnter’ verklaart Anna vander Straten en van Broickhusen, weduwe van Johans van Broickhusen, ridder, dat de volgende personen zich als borg hebben gesteld voor haar schuld van 7200 gulden voor Haus Wissen (zoals vastgelegd op 9 oktober 1461): Johan vanden Loe, ridder, Johan van Alphen, ridder, heer van Hönnepel, Goessen Steck, ridder, erfmaarschalk, Thijs van Eijll, ridder, erfkamerling, Lueff van Berenbroick, Johan van Eijll, zoon van Telman, Johan van Eijll, zoon van Bernt, Eilbert van Eijll. Van het bedrag dat op de komende Sint-Johannesdag (24 juni 1462) moest worden betaald, was er op Sint-Viktordag (10 oktober) al 1000 gulden voldaan, wat zij heeft gequitteerd. Nu heeft zij nog eens 600 gulden als aflossing ontvangen, waardoor er op de volgende termijn nog 830 gulden te betalen zijn. Zij quitteert deze ontvangen som.
Op 4 april 1463 schrijft Arnold, hertog van Gelre en Gulik, graaf van Zutphen, aan Hugo van Oesterwijck, vrijgraaf van Eyckrode in het ambt Recklinghausen, dat hij heeft vernomen dat Johan Steckelinck, namens Rutger Scrijvers, procurator van Thijs van Eijle, ridder, diens erfhofmeester Johan, heer van Broekhuizen en Waardenburg, heeft gedagvaard voor het geheime gerecht (besweert ende moijet inden heijmlicken gerichte), zonder dat hij, de hertog, hierover door de vrijgraaf was ingelicht, zoals wel had gemoeten volgens het recht (dat wij sijnre mechtich weren ten eeren ende rechten voir ons…), overeenkomstig de keizerlijke hervormingen die laatstelijk te Frankfurt zijn vastgesteld. Als dag voor de verschijning voor het gerecht zou genoemd zijn dinsdag na Sint-Remigiusdag (4 oktober). Maar wettelijk was slechts zes weken later toegestaan, namelijk dinsdag na Sint-Maarten (15 november). En op die dag is geen dagvaarding geschied. De erfhofmeester heeft bij hem, de hertog en zijn lands- en leenheer (lantheren ende leenheren), geklaagd dat de vrijgraaf hem op een onrechtmatige datum heeft aangeklaagd (ontemelicken ordel, recht ende besweringe aver hem hebt laten gain…), alsof hij een ongehoorzaam en onbekwaam persoon zou zijn ten opzichte van het geheime gerecht. Maar, zo wordt betoogd, hij is de vrijschepenen en het geheime gerecht nooit ongehoorzaam geweest, conform de keizerlijke hervormingen. Daarvoor staat hij ook in, met “brief en zegel”, met hulp van “eerlijke” ridders en knechten, namelijk Johan van Vijanen, ridder, en Arnt van Haifften en Johan van Schoenouwen, vrijschepenen, dat hij zich naar behoren aan de oproeping wilde houden.
Het is zeer onbehoorlijk dat de vrijgraaf recht gesproken heeft over de erfhofmeester zonder juiste dagvaarding, en dat hij recht heeft laten gelden terwijl dat niet gepast is — temeer daar de zaak niet tot het geheime gerecht behoort (niet veemwroegich is), maar tot het domein van de hertog en diens landrechter, die rechtsmacht hebben over schadeclaims en schulden (geboirt te richten, soe dat schade ende scholt is), en vooral over leengoederen die binnen het hertogdom liggen. Ook de eiser (Thijs van Eijle) heeft zich hierover bij de vrijgraaf beklaagd. Toch mag de erfhofmeester zijn recht niet ontzegd worden. Hij moet zijn recht kunnen verkrijgen in zijn eigen land. De hertog laat de vrijgraaf verder weten dat hij de erfhofmeester inmiddels heeft opgeroepen, opdat de zaak en aanklacht aan hem als lands- en leenheer worden voorgelegd en daar behandeld zoals het recht en de eer het vereisen. Hij staat toe dat Thijs van Eijle als eiser wordt toegelaten, waarvoor hij als lands- en leenheer bevoegd is. Hij eist dat de vrijgraaf de zaak onverwijld aan hemzelf of zijn landrechter overdraagt en dat de onrechtmatige dagvaarding wordt opgeheven, die volgens de keizerlijke hervormingen ongeldig en krachteloos is. Om verdere moeilijkheden te voorkomen, verlangt hij een schriftelijk antwoord van de vrijgraaf. Daarna zal hij zich tot de erfhofmeester wenden.
Op 5 april 1463 ‘des dinxdaiges nae den heiligen Palmdach’ deelt Johan van Arckell, rechter van de hertog van Gelre en Jülich, graaf van Zutphen in Tielreweerde, mee aan Hugo van Oesterwijck, vrijgraaf van Eijckrode in het vest Rekelinckhuijsen, dat Johan heer van Broichusen en Weerdemborch, erfelijk meester van het land van Gelre, hem als rechter heeft bericht dat hij (de erfelijk meester) door Johan Steckelinck, procurator Rutger Schrijvers vander Horst, in naam van Thijss van Eijll, ridder, voor hem voor de geheime rechtbank is gedaagd (mijt den heijmelicken gerichte aengelangt ende bevordert). Hij heeft deze (Thijss) nu voor zich als rechter gedagvaard (verbaeden), opdat de rechtszaak en het proces voor de hertog of zijn hof, waar het proces van rechtswege dient te worden gevoerd, worden gebracht. Hij (de rechter) heeft gezworen en toegezegd dit te doen, en hij zal het uitvoeren zoals het zijn plicht is. Hij en de schepenen Arnt van Haefften en Johan van Schonouwen verzekeren de erfrentmeester daarom dat zijn zaak en actie voor de hertog en zijn rechter zal worden behandeld en voortgezet zoals het hoort volgens de wet. Hij wenst daarom de geheime rechtbank op te heffen (dat heijmelijke gerichte aff te stellen nae den keijserlijken reformacien) en de zaak voor de vorst (lantheren) en zijn rechter te laten, zoals het hoort, tenzij het geregeld wordt. Omdat de zaak geen dagvaarding waardig was, moest hij afzien van het uitbrengen van de dagvaarding. Hij wenste een antwoord te ontvangen zodat de erfhofmeester zou weten wat hij voor de rechter moest doen.
Op 2 januari 1465 ‘des neisten guedesdages post Circumsisionis Domini geheiten Jairsdach’ verklaren Johan vanden Loe, ridder, Thijs van Eijll, ridder, erfpenningmeester van het Land van Kleef, Lueff van Berenbroick en Wessell vanden Loe, allen tezamen en ieder afzonderlijk, dat zij aan mevrouw Anna vander Straten, weduwe van Johan van Broichuijsen, ridder, een pensioen verschuldigd zijn van 130 Opper-Rijnse kiezers jaarlijks, verschuldigd op Sint-Maarten in de stad Goch op het hoofdaltaar van de parochiekerk aldaar, zoals vervat in haar testament. In het geval van niet-betaling en als verdere zekerheid verplichten zij zich, na Anna’s aanmaning, om elk twee mannen en twee rijpaarden in een herberg in Goch te houden, die aan hen zijn toegewezen, totdat de betaling volledig is voldaan. Ze kunnen de lijfrente afkopen met 2340 gld. in de parochiekerk van Goch. Op 3 januari 1465 ‘des neisten donresdages nae Circumsisionis Domini geheijten Jairsdach’ geeft Anna vander Straten, weduwe van Johans van Broichuijsen, ridder, toestemming aan Johan vanden Loe, ridder, om de aflossing van de rente van 130 Overlandse Rijnse keurvorstelijke gulden te regelen. Voor de betaling hiervan hebben ook Thijs van Eijll, ridder, Lueff van Berenbroick en Wessel vanden Loe zich borg gesteld. De aflossing van 2340 gulden dient te worden voldaan op Sint-Maartensdag op het hoogaltaar van de parochiekerk te Goch.
Op 24 januari 1465 getuigt Matthijs van Eijll, ridder, bij de bevestiging van de rechten en vrijheden van Venlo door Adolf, hertog van Gelre.
Na proces voor de schepenen van Gelre, gaat de halve heerlijkheid Geijsteren van Godart van Harff naar Mathijs van Eijll. Hij wordt op 21 april 1465 daarmee door hertog Adolf beleend.
Op 8 april 1465 klaagt Thies van Eijll over de landdrost van Jülich en de erfkamerling van Gelre, Gaedert von Harff.
Op 25 april 1465 ‘op sijnt gorrenstag des heiligen martijrers’ sluiten Adriaan van Broichusen, ridder, en Thijs van Eijll, een ‘borchvrede’ waarbij zij een overeenkomst sluiten over de scheiding en deling van Huis en heerlijkheid Geisteren en Oirle en de heerlijkheid Spralant en Oostrum, zoals wijlen Johan van Broichuijsen die had. Partijen zullen het Huis Geisteren gemeenschappelijk bewonen en er een burggraaf zetten. Ze zullen de heerlijkheden gemeen houden.
Op 31 juli 1465 een ontvangstbewijs voor hertog Johan van Kleef en met hem de ridders Johann van Alphem, Johann van den Loe, Otte van Wijlack en Thijs van Eijll voor de aankoop van kasteel Schulenburg in zijn geheel.
Op 3 december 1465 ‘up sunte Barbaren avent virginis’ verklaart Anna vander Straten, weduwe van Johans van Broichuysen, ridder, dat zij de jaarlijkse rente van 130 Rijnse gulden, die haar op de afgelopen Sint-Maartensdag was toegezegd, heeft ontvangen. Dit bedrag werd haar betaald door Johan vanden Loe, ridder, samen met Thijs van Eijle, ridder, Lueff van Berenbroick en Wessel vanden Loe, die zich als borg hadden gesteld voor een kapitaal van 2340 Overlandse gulden. Dit bedrag is nog verschuldigd door Johan vanden Loe vanwege de aankoop van de burcht Wissen (slaet Wissen). Anna bevestigt de ontvangst van het geld en verklaart dat de schuldakte over de 2340 gulden zich in haar bezit bevindt.
Op 28 juni 1466 is Thijs van Eijll mede-zegelaar bij verlenging van de vrede en wapenstilstand tussen Adolf, hertog van Gelre, en Gerard, hertog van Gulik, en Willem van Loon, heer van Gulik, tot 11 november 1476.
Op 17 november 1466 ‘des neisten manendages na sunte Mertens dage inden wijnter’ verklaart Anna vander Straten, weduwe van Johan van Broichuijsen, ridder, dat zij van Johan vanden Loe, ridder, 130 rhein. gld. jaarrente ontvangen heeft die aan haar was beloofd op Sint-Maarten, van hem samen met Thijs van Eijll, ridder, Lueff van Berenbroick en Wessell vanden Loe als borg voor een kapitaal van 2340 Opperland gld., dat Johan nog verschuldigd is vanwege het kasteel (slait) Wissen, dat hij van haar kocht, en erkent ontvangst, etc.
Op 22 mei 1467 ‘op vrijdach in den heligen pinsterdach’ zijn erfmaarschalk Goissen Steck, Derick van den Boetzeler en Johan van der Cappellen tot arbiters benoemd door Johan van Alphem, heer van Hönnepel, en zijn dochter Kathrijne van Baethenborch, en zijn hofmeester Thijs van Eijll, Aernt von Middachten, Willem Leenick benoemd tot arbiters door Wijnant van Aernhem en zijn zusters Margrete van Aernhem en van Brueckhusen en Elisabeth van Aernhem en van Will, en te beslissen over het geschil over de nalatenschap van Jutta van Leembeck en Alphem, echtgenote van voornoemde Johan van Alphem.
Op 29 september 1467 zegelt Thijs van Eijle aan Gelderse zijde bij het verbond van vriendschap en onderlinge hulp tussen Robrecht, aartsbisschop van Keulen, en Adolf, hertog van Gelre.
Op 20 januari 1468 ‘op sunte Agneten avent der heiligen joncfrouwen’ moet Anna vander Straten, genaamd van Broichuijsen, weduwe van Johans van Broichuijsen, ridder, volgens een akte samen met Johan vanden Loe, ridder, Thijs van Eijll, ridder en erfkamerling van Kleef, Lueff van Berenbruijck en Wessell vanden Loe, jaarlijks 130 Oberländische Rijnse gulden in de stad Goch uitbetalen. Dit bedrag is verschuldigd op Sint-Maartensdag en kan worden afgelost met 2340 gulden. Anna machtigt en vertrouwt priester Coenraet Smijt, vicaris te Goch, en Johan vander Masen met het beheer van de 2340 gulden en de inning van de rente namens haar, inclusief alle noodzakelijke maatregelen en de afgifte van een kwitantie.
Op 23 juni 1468 vindt op ’t Zand bij Straelen een veldslag plaats tussen de legers van Adolf van Gelre, en Jan I van Kleef. Bij de slag sneuvelt Matthias van Eijll, heer van Oostrum, net als Gerhard van Vlodorp, Scheiffard van Merode en Cornelis van Merwijck, Aan de Kleefse kant sneuvelt onder andere graaf Gumpert van Neuenahr, heer van Alpen. Op het slagveld slaat Adolf, hertog van Gelre, onder andere Elbert van Eijll tot ridder.
Op 26 juni 1468 verheft Johan van Blitterswijck voor leenmannen Thijs van Eijll, ridder, en Hendrik van Bijlandt, de Gelderse lenen de hof Ter Voort te Baarlo en de laatschap te Vorst en de hof Tongerloo te Sevenum. Zijn zuster Catharina, gehuwd met Willem van Eijll, draagt haar deel in de heerlijkheid Blitterswijk over aan haar oudste zoon Elbert van Eijll, die zijn recht overgeeft aan zijn oom Arnt, de opvolger van Johan als heer van Blitterswijk in 1469.
Op 13 december 1468 ‘op sunte Lucien dach der heiliger jonffrouwen’ verklaren Conradus Smijt, priester, en Johan vander Masen, rechter van Goch, als executeurs testamentair van Annas vander Straten, weduwe van Johan van Broickhusen, ridder, dat zij van Johan vanden Loe, ridder, 130 rhein. gld. ontvangen hebben, aan haar te betalen op Sint-Maarten samen met Thijs van Eijll, ridder, Lueff van Berenbroick en Johan’s zoon Wessel vanden Loe als borgen voor een kapitaal van 2340 Opperland gld. voor de aankoop van het kasteel (slot) Wissen, en erkennen de ontvangst. Zij bevestigen dat de betreffende hoofdakte in hun handen is overeenkomstig de akte (van 1468 jan. 20) en dat zal blijven totdat de 2340 g. zijn uitbetaald.
Op 10 juni 1469 ‘dess neesten satersdaiges na sente Bonifacius episcopi’ verklaren de nadergenoemde verwanten van weerszijden een verdrag (borgvrede) gesloten te hebben tot nader omschreven regeling van het gemeenschappelijke bezit van burcht en heerlijkheid Geijsteren en Oirlo en de heerlijkheid Spraland en Oostrum door heer Adriaan van Broekhuizen enerzijds en Johan en Sijbert van Eijll, zonen van wijlen heer Thijs van Eijll anderzijds, die verklaren zich hieraan te zullen houden en op wier verzoek hertog Adolf verklaart eventueel scheidsman te zullen zijn. Adriaan van Broichusen, Reijnalt heer te Broechusen, Willem van Vlodorp, erfvoogd van Roermond, en Godert van Vlodrop, heer te Leuth en Dalenbroeck, verklaren schuldig te zijn aan Johan en Sijbert, zonen van wijlen Thijs van Eijll 357 guldens.
Op 12 juni 1469 ‘op sent Odulphus dach’ belooft Adrian van Broickhusen om Godart van Vlodorp schadeloos te stellen. Godart had zich voor 357 Overlandse Rijnse gulden (tegen 17% rente over drie jaar) als borg gesteld voor de broers Johan en Sijbert van Eijll, zonen van de overleden Thijs van Eijll.
Op 14 september 1482 een overeenkomst tussen Johan van Boedberg, erfmaarschalk en de weduwe Margaretha Broeckhuijsen en de gebroeders Johan, Sibert, Mathias, kanunnik te Zutphen, en Alert van Eijll, zoons van Thijs van Eijll, over de nalatenschap van wijlen Margaretha van Broickhusen, vrouw van Johan van van Boedberg en dochter van Melart (?) en Maria van Boedberg.
Uit dit huwelijk:
2 Sijbert van Eijll, drost van Wachtendonk (1469, 1473). Gehuwd met Alexandrine Tengnagel, dochter van Alexander Tengnagel en Robbe van Lennep
3 Mathias van Eijll, kannunik te Zutphen (1482)
4 Alert van Eijll. Gehuwd in 1492 (huwelijkse voorwaarden 2 mei 1492) met Margaretha van Blankenstein, dochter van Johan van Blankenstein en Margaretha d’Appeldoorn