Brull, Johan (-1587/88)

Johan Brull, zoon van NN Brull, overleden 1587-1588

Gehuwd met

Nelisken Wijntgens, dochter van Claes Wijntgens en Gaertgen Munters, overleden > 11 maart 1637

 

Bronnen: 1) geldersarchief.nl, 2) Het muntmeestergeslacht Wyntgens, Ph.F.W. van Romondt. In: Maandblad van het Genealogisch-heraldisch Genootschap “De Nederlandsche Leeuw”, No. 7/8, XXXIIIe jaargang, juli-augustus 1915

Op 17 juni 1578 Anna van Arnhem, weduwe van zal. Jasper Noeijen, met haar kinderen Henrick Noeijen, Jasper Noeijen, Naell Noeijen, Geerdt Noeijen, Johan Noeijen, zich mede sterk makende voor Henrick Gaemans en Wilhelmken Noeijen, zijn huisvrouw, sub et re Claess van Raettingen en Anna, zijn vrouw, Hanss Biermans en Anna, zijn vrouw, 2 huiskens, gelegen achter aan de stadmuur achter Hanss Biermans behuizing over de beek, de gemene steeg ab una en de weduwe met haar kinderen ab altera enz.; et si defectus in wandaria sub expandatione domus et areae, waarin zij, comparanten, en Johan Bruill itzundt wonen, domus et area Hans Bierman ab una en de steeg naast deze en Claess van Taettingens huis ab altera.

Op 17 januari 1582 heeft Naell Alleijn, weduwe voorzegd, verklaard schuldig te wezen Johan Brull en Nelisken, zijn vrouw, de somme van 39 daler 14½ stuiver tot goeder rekening, herkomende van zekere geleverde wijnen, en heeft beloofd de voorzegde penningen opgemelde echtelieden op Pasen naastkomend te betalen.
Op 11 februari 1582 hebben Anna, weduwe van meester Jasper Noijen, haar zoon Jasper en haar dochter Naleken en Johanna verklaard dat ze met Johan Brull zijn overeengekomen dat deze laatste, in mindering op het bedrag dat hij nog van hen heeft te vorderen, de huur zal innen van hun beide huizen, dat hij in een eventueel opnieuw verhuren zal worden gekend en dat bij verkoop ervan zijn vordering bij voorrang zal worden voldaan.
Op 13 februari 1582 hebben Anna, nagelaten weduwe van Mr. Jasper Noijen met Jasper Noijen, haar zoon, als haar gekozen momber, Naeleken Noijen en Johanna Noijen verklaard dat zij als heden morgen met Johan Brull in tegenwoordigheid der schepenen Rutger Tulleken en Henrick Wijntgens, alsook in bijwezen van Claes van Raetingen en Seger van Uchelen verdragen en een vriendelijk accoord gehouden hebben. Alzo dat zich Johan Brull belangende de 125 daler en de rente daarvan zal reguleren inhoud zegel en brief, daarvan sprekende, en de jaarrenten van huishuren beuren uit handen desgene, die dat klein huisken bewoont. gelijk ook zal geschieden van de grote huis, waarin Jan voorzegd nu ter tijd woont, zover vrouw Noijen met haar kinderen datzelve niet bewonen dan verhuren wil, edoch zullen vrouw Noijen en haar kinderen hetzelve huis niet iemand mogen verhuren zonder Johan Brullen of zijn huisvrouw voorweten.
Op 10 augustus 1582 Johan Brull potentiavit Johan Toenissen, koster te Westervoort, om in zijn naam te mogen invorderen alzulke pachtpenningen als hij aan de erfgenamen van zaliger Henrick Gerritsen te Westervoort ten achteren is.

Op 24 september 1585 Johan Bruill en Nelisken Wijntgens (e.l.) sub et re de gezamenlijke weesmeesters alhier binnen Arnhem als toevengers en tot behoef van de gezamenlijke weeskinderen alzulke actie, recht en zegel en brief van zekere 125 daalders en de interesse van dien als zij op de behuizing van Anna, weduwe Jasper Neuws, met haar kinderen Naelleken en Johanna Neuijen, gezusters, hebbende zijn, alles vermogens zekere acte, daarvan voor schepenen Rutger Tulleken en Henrick Wijntgens op 13 februari 1582 gepasseerd. In margine: de rente hierin verhaald is door Dirck Ham afgelost aan Rijck Wijnen als rentmeester van het Burgerweeshuis alhier volgens deszelven Wijnen quitantie op de schepenbrief geendosseerd van 08 november 1639, waarom deze acte alhier doorgeslagen.

Op 15 januari 1586 Jan Bruill, Henrick Bruill, Gaert Wintgen en Wilhem Huijgen potentiaverunt Jan Weferingh blaeuweferwer of hoe hij sunst christelijk genoemd is en (Hans) van Romswinckel in de zaak, die zij te doen hebben tegen Beerndt Schillingh en Cornelis Bruill vanwege zekere rekening van wijnen en anders en in vriendschap of met recht hun goederen daarvoor te bezatten enz.

Op 20 juni 1587 compareren Henrick Huijberts en Henrick Brull met recht gebadet ter instantie van Gaertt Wijntgens, hun L. mede raadsvriend, om een kondschap der waarheid te geven. Vraagstukken:

1) eerstelijk of Henrick Brullen en Henrick Huijberts niet kundig is als dat zij met de producent A.o 1584 in Julio of Augusto op het wijnhuis bij zal. Peter van Bemmell in de kamer een rekening gehouden van de Bobberder wijnen en hij daar inkwam en zeiden: hij zou bij hen blijven, zij hadden een gelag te besten, gelijk hij dede, en in bijwezen van Peter van Bemmell, Wilhelm van Danss, Jan Brull, Gaertt Wijntgens en Henrick Brull, die ook deze rekening geschreven heeft? Antwoord: Henrick Huijbert zegt dat het eerste vraagstuk hem zeer wel bewust is en nog voorstaat,

2) of Henrick Brull, zo voor verhaald, deze rekening niet zelf aldaar geschreven? Antwoord: Insgelijks Henrick Brull bekent dat hij daarover geroepen en altijd daar over- en aan geweest; ook die rekening met zijn eigen hand geschreven; op het tweede vraagstuk zegt Henrick Huijberts: Ja, Henrick Brull heeft dat antwoord in de eerste artikel,

3) of hun beide niet bewust of Wilhelm van Danss aan Johan Brull of aan Gaertt Wijntgens enig geld bij deze rekening overtelde, hetzij vóór of na den eten aan de tafel? Antwoord: ten derde zegt Henrick Huijberts, dewijl dat hij, deponent, daar bij is geweest, hebben zij met malkander de rekening gehouden en geaccordeerd; dan geen geld zien tellen zo vóór als na den eten; Henrick Brull staat gans niet voor dat vóór of na den eten enige penningen aan de tafel geteld zijn gewest in zijn bijwezen; sub juramento civitati praestito.

Op 20 mei 1588 Cornelia Wintgens, weduwe Johan Bruill, potentiavit Henrick Bongart (en) Claess Bongart in de zaak, die zij te doen heeft tegen (niet ingevuld) et porro in omnibus enz.
Op 5 augustus 1588 Wij, burgemeesters, schepenen en raad der stad Arnhem, doen hiermede kond dat wij op schriftelijk verzoek des Erentfesten en vrome Adolp van Meverden, burgzaat te Lobith en de rechten en gerechtigdheid te stuur, Conradt van Castrop onze gezworen bode, belast hebben zekere kleefse bode aanwijzing te doen en helpen insinueren aan de nagelaten weduwen van respectieve Johan en Henrick Brull, gebroeders zaliger gedachten, tijd huuner leven onze medeburgers, alzulke citatie als vanwege Z.F.E. hertog tho Cleve, Gulick en Berck Adolph van Meverden, burgzaat voorzegd, aan de gedachte wedevrouwen en hunner kinderen vormunders op 13 dezer stilo novo edirt en uitgaan laten, teneinde op maandag 12 september a.s. des voormiddags tijdig voor zijn L. te Lobith te verschijnen en hunne ehemannen zaliger vaders goederen, vanwege hooggemelde Z.F.E. besproken met geld of met recht, te beschudden en te verdedigen verdere inhoud aangeregte citation, en dat voorzegde Conradt van Castrop gegicht en bij ede verklaard dat hij heden tussen 10 en 11 uur des voormiddags die bovengenoemde citation eerst wijlen Henricks en vervolgens Johans Brullen weduwe vurbracht en verlezen heeft, die hem daatop ten antwoord gegeven dat gedachte hunne ehemannen meer bij hun vader zaliger gedaan en opgelegd hadden dan hun kinderen goed was; zij dachten daar niet meer bij te leggen noch zich hun vaders versterf te bemoeien, doch willen middelerwijl daarop hun beraad nemen.
Op 10 augustus 1588 Geertruidt Everwijns, weduwe van zaliger Henrick Brull voor haar zelf, en Mr. Wilhem Sluissken, griffier, en Johan van Danss, schepen, tuigende over hem zelf, als gekozen mombers van haar Geertruit, onmundige kinderen, bij genoemde hare ehemal zaliger geprocreeerd, en Evert Everwijn de jongste Evertszoon haar weduwe broeder, sub et re Jacob Denissen en Maria zijn huisvrouw, domum et aream, gelegen in de Oeverstraat, Johan Brullen weduwe ab uno en Gossen die Haes erfgenamen ab altero latere, pro quo Reiner Everwijn tot waarschap heeft gesteld zijn aanpart, te weten een derdedeel aan huis en hofstad, gelegen beneden in de Rijnstraat dat hij dezer tijd bewoont.

Op 8 april 1589 hebben Arndt van Brienen, raadsvriend, Evert Everwijn en Wilhem Gaemans als over- en onderhuismeesters met Johan Haeck, rentmeester van St. Catharinen gasthuis alhier, verklaard dat Nelissken Wijndtgens, nagelaten weduwe van zaliger Johan Brul, afgelost, gevrijt en kwijtgekocht heeft een jaarlijkse rente van een goud schil en 10 schillingen kleiner penningen als het voorzegde gasthuis uit haar huis en hofstad, staande in de Oeverstraat, ab uno Jacob Denissen en ab altero Heimerick Schaep, iuxta literas geldende had.
Op 29 juli 1589 zijn de richter Gruithuis, de heer van Meinerswick en Johan van Dans, burgemeesters, Ommeren, Doctor van den Sande, Wijndtgens, Brienen, Tulleken, Berffeldt en Arnhem, schepenen, met de 5 stadmeesters ter instantie van Sijmon Sijmonssen, Cornelis Botter, Gossen Wilhemssen, de weduwe van zal. Johan Brull en de erfgenamen van Johan tho Boecop gegaan in de steeg achter Kempincks huis, in de Kortestraat uitgaande, alwaar Lambert Croll als der voorzegde partijen waartholder voorgedragen heeft dat zijn principalen ter verdediging hunner gerechtigdheid tot dezelve steeg de heren richter, burgemeesters, schepenen en raad sampt de stadmeesters alhier op de walplaats hadden doen vorderen om van deze steeg, gelijk aan zijde der weduwe en kinderen van zal. Kempinck geschied is, een bezichtiging en gerichtelijke beleiding te doen, sustinerende dat de voorzegde weduwe en kinderen in hun aangemate erfgerechtigdheid dezer steeg niet zullen bevoegd zijn [enz.], hetwelk geschied zijnde zijn richter en schepenen voorzegd afgetreden en heeft de richter aan Johan van Dans een ordel bestadet of deze contrabeleiding met recht geschied is en wat verder in de zaak zal gedaan worden, die daarvan met gevolg van schepenen voor recht weest dat deze contrabeleiding wel en naar stadrecht van Arnhem gedaan zij en dat met partijen de dag van rechten [aanstemmen] zal om binnen 14 dagen hinc unde hun bewijs in te brengen [enz.].
Op 16 augustus 1589 heeft Berndt Schillingh voor hem zelf en mede als vader en momber van zijn kinderen, bij zaliger Aeltijen Brullen zijn huisvrouw gepasseerd, voor wie hij belooft en zich sterk maakt, met zijn vrije wil getransporteerd en overgegeven Wilhem Huijgen en Geesken, nagelaten weduwe van zaliger Gaert Wijndtgens, Nelissken Wijndtgens, weduwe van zaliger Johan Brull, en Geertgen, zaliger Henrick Brullen weduwe, een stukske bouwland met een bongartijen, gelegen in de kerspel van Herwen in de ambte van Overbetuwe, gelijk hij Schillingh diezelve 2 stukken van Johan Koes en Jutt zijn echte huisvrouw, vermogens brief en zegel, gedateerd 12 december 1586 stijlo novo aangekocht heeft, om diezelve 2 stukskens lands en bongardtijen zolang te hebben en te bezitten totdat hij, Schillinck, voorgedachte Wilhem Huijgen en de voorzegde 3 weduwen wel en te dank verricht zal hebben alzulke 835 daler 3 stuiver 1 oort die hij Schillingh hunluiden vermogens zijn obligatie dd 05-06-1588 schuldig is met voorbehoud dat na gedane betaling der voorzegde schuldpenningen deze 2 stukskens lands en bongartdijen hem Schillingh wederom gecedeerd en getransporteerd worden.
Op 16 augustus 1589 constituit Berndt Schillingh Wilhem Sluissken, griffier, en Wilhem Huijgen om in zijn naam aan zijn G. van Nuwenar, stadhouder, te bevorderen zekere ordonnantie en betaling van 716 daler 15 stuiver, die hij, constituit, aan voorgemelde Z.G. ten achteren is en het geld, daarvan komende, in mindering van alzulke schuld als hij voorgemelde Wilhem Huijgen en de weduwen van Geert Wijndtgens en van Johan en Henrick Bullen ter summe van 835 daler 3 stuiver 1 oort vermogens obligatie schuldig is, te innen.

Op 29 januari 1590 constituit Nelisken Wijndtgens, weduwe van zaliger Johan Brull, Goessen Bongardt haar neef, om in haar naam en tot haren behoef te vorderen alzulke schuldpenningen als zij aan de weduwe van zaliger Henrick van den Wall te Harderwijk ten achteren is, geld te ontvangen en quitantie te geven.
Op 11 mei 1590 is comparuit de eerzame Arndt van Brienen, raadsvriend, gebadet om kondschap der waarheid te geven ten verzoeke van Frederick van Diem op navolgende interrogatorien: – vraagstukken Fredericks van Diem op de burgemeester van Arndt van Brienen: – of niet waar dat getuige neffens Göddert van Berffelt met de richter Gruithuis ter leger banke te gericht gezeten als in de zaak der weduwe van zaliger Gaert Wijndtgens en Johan Brul tegen Wilhem van Dans gesententeerd is geworden ? – of ook niet deponent gehoord heeft dat Jacob Praest als gemachtigde van WIlhem van Danss op hetzelve maal, nadat de setentie uitgelezen was, heeft staan vorderen en verwachten dat de weduwe met prestering hares eeds de gewezen sententie voldoen zou ? – Arndt van Brienen op deze twee voorgaande interrogatorien geexamineerd zijnde heeft verklaard en bij zijn schepeneed in plaats van solemnele eed geaffirmeerd en getuigd de alinge inhoud der beide vraagstukken waarachtig en hem nog wel indachtig te wezen.
Op 14 mei 1590 is comparuit Johan Lattenhouwer gebadet om kondschap der waarheid te geven ter instantie van Frederick van Diem en gevraagd zijnde of niet hij, getuige, gezien of gehoord heeft, als de sententie tussen de weduwe van zaliger Gaert Wijndtgens en Johan Brul ter ener – en Wilhem van Danss ter andere zijde uitgesproken was, dat Jacob Praest als gemachtigde van Wilhem van Dans alstoen in de gerichte bedongen heeft: de weduwe zoude komen en voldoen de inhoud der sententie met prestering van haar eed, heeft Lattenhouwer vermits solemnele eed getuigd zulks waar te zijn en gehoord te hebben als de sententie uitgelezen ware dat Praest toen zeide: de weduwe zou komen en bezweren haar boek naar luid van de sententie
.
Op 18 mei 1590 is comparuit Jacob Praest voorgebracht om kondschap der waarheid te geven ten verzoeke van Frederick van Diem en heeft bij solemnele eed getuigd dat hij als gemachtigde van Wilhem van Danss doemaals als de setentie in de zaak der weduwe van zaliger Gaert Wijndtges en Johan Brull tegen gedachte Wilhem van Danss ter leger banke alhier uitgelezen ware, bedongen heeft dat de weduwe zou komen presteren haar eed naar inhoud des signaats.

Op 8 april 1600 Dedrick Ulbeeck, burger te Deventer, en Henrica Bosshoff, weduwe van zaliger Gerrit Kremer, potentiaverunt Mr. Lambert Croll om met recht in te vorderen en te vervolgen zekere verlopen rente van 10 goud gulden jaarlijks, gaande uit huis en hofstad van de weduwe van zaliger Johan Brul in de Weverstraat (te Arnhem).

Op 16 december 1615 Cornelia Wijntgens, weduwe zal. Henrick (NB: moet zijn Johan) Brullen, sub et re Anne, weduwe zal. Steven van Dijem, een moeshof, gelegen beneden aan de Kraan, Engel van Schevickhaven ab una en Thoniss Kock ab altera [enz.].

Op 13 maart 1622 heeft Lisabeth Hulst verklaard dat Evert Alarts en Aeltgen Henrickss e.l. aan haar comparante Lisabeth als dochter en enige erfgename van haar zaliger vader Henrick Hulst voldaan, gevrijd en kwijtgekocht hebben de hoofdsom en alinge achterstand, tot dato dezes verlopen, van alzulke 3 gulden jaarlijks als haar voorzegde vader te heffen placht uit huis en hofstad in de Rijnstraat, Wilhem Spoltman ter ener, en de erfgenamen van Goossen Vercuijl ter andere zijde, de voorzegde e.l. toebehorende, en zo de voorzegde Lisabeth Hulst de bezegelde brieven van voornoemde jaarlijks rent had of wist te leveren om doorsnede en gecasseerd te worden, compareerde Nelisken Wijntges, weduwe van zaliger Jan Brull, met Geerlich van Rijswijck haar schoonzoon en gekozen momber, en heeft tot waarborg gesteld haar huis en hofstad in de Oeverstraat, weduwe van Goessen Wilhemssen ter ener en de erfgenamen van Jacob Denis ter andere zijde.

Op 30 mei 1627 verklaart Claes van Brienen voor hem zelf en als vader en momber van zijn kinderen Naleken en Margriet van Brienen, nog onmundig, ehelijk verwekt bij zijn zaliger huisvrouw Lubbertge Toumans, dat hij tot betaling van schulden, bij het leven van zijn voorzegde huisvrouw gemaakt, uit handen van de burgemeester Reijner Everwijn, item Reiner Everwijn, chirurgijn, en Neliske Wijntges weduwe van zaliger Johan Brull, en Henrick Wilbrenninck als naaste bloedverwanten en mombers van de nagelaten kinderen van Caspar Sille en zaliger Fijken Brullen, gewezen e.l., ontvangen heeft 680 gulden, belovende dezelve summe aan genoemde mombers ten behoeve der onmundige kinderen van Caspar Sille voornoemd onfeilbaar te betalen in 6 termijnen, namelijk op 1 juni 1628, 1629, 1630, 1631 en 1632 telkens 30 gulden en op 1 juni 1633 530 gulden, onder speciaal verband van zijn en zijner voorzegde kinderen huis en hofstede aan St. Jansplaats op de hoek van de straat strekkende naar de Korenmarkt gelegen.

Op 22 februari 1630 draagt Neliske Wijntges, weduwe van Johan Brull, op aan Geerlich van Rijswijck en Janneken Brull, Jacob ten Hoevel en Gaertjen Brull en Claes Brull, hare kinderen, het versterf van Henrick Huijberts, onmondige zoon van Huijbert Henricks en Hilleken Brull zaliger, hare dochter.

Op 14 februari 1631 machtigt Neliske Wijntges weduwe Brull haar schoonzoon Geerlich van Rijswijck.

Op 3 december 1633 de kinderen van Geerlich van Rijswijck, Jacob ten Heuvel namens zijne kinderen verwerkt bij Geertgen Brull, cessionarissen van Nelisgen Wijntges weduwe Jan Brull contra Hubert Hendriksen.

Op 11 maart 1637 machtigt Neliske Wijntges weduwe van zaliger Jan Brull, haar neef Henrick Sweem, tolner te Nijmegen, om te scheiden de boedel der afgestorven kinderen van hare dochter Gaertje Brull, met name Judith, Isac en Jan van den Heuvel.

 

Uit dit huwelijk:

Gaert Brull, innocent

Claes Brull

Jenneken Brullen

Hilleken Brull. Gehuwd met Hubert Hendrickx, overleden > 3 december 1633

Jan Brull

Gaertgen Brull. Ondertrouwd op 3 maart 1611 te Arnhem met Jacob Jansz ten Hoevel, burgemeester van Nijmegen

Klaas Brull