Brienen, Johan van (-1498/1502)

Johan van Brienen, ridder, heer van Biessel, ambtsman van de abdij Abdinghoven op de Veluwe en de abt van Paderborn (1457-1462), schepen (1456, 1465, 1471, 1478, 1483) en burgemeester (1480) van Harderwijk, schepen van Arnhem (1454-1465, 1472-1475, 1478-1485, 1492-1494), zoon van Henrick Jansz van Brienen en Johanna NN, overleden 1498-1502

Gehuwd in 1466 (huwelijkse voorwaarden 7 januari 1466) met

Elisabeth van Kerskorff, dochter van Wolter van Kerskorff en NN de Wilde

Gehuwd met

Peter van Benthem, heer van Spaldorp, zoon van Johan van Benthem en Geertruida van Bijlandt, overleden < december 1452

 

Bronnen: 1) Het Veluwsche geslacht Van Brienen, Mr. P.C. Bloys van Treslong Prins. In: De Nederlandsche Leeuw, 27e jaargang, 1909, pg. 195-199, 2) Register op de leenaktenakten van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen. Het kwartier van Arnhem, Mr. J. J. S. Baron Sloet en Dr. J. S. van Veen. S. Gouda Quint, 1917, 3) Het oud-archief der gemeente Harderwijk, P. Berends. Drukkerij Flevo (v.h. Gebr. Mooij), Harderwijk, 1935, 4) geldersarchief.nl, 5) snwv.nl

NB: Mr. P.C. Bloys van Treslong Prins geeft in de publicatie in De Nederlandsche Leeuw uit 1909 Lebert van Brienen als vader van Johan van Brienen. Dat klopt niet met de informatie uit de Stichtse leenakten.
NB 2: Er zijn veel akten beschikbaar op de website van het Gelders Archief. Het is lang niet altijd duidelijk of het de juiste Johan van Brienen betreft. In of voor 1474 overlijdt zijn oom Johan Jansz van Brienen die schepen van Arnhem was. Ook is er een Johan Rutgersz van Brenen in dezelfde periode.

Links het zegel van Johan van Brienen op 6 juni 1455. Randschrift: SIGLM/ IAN VA/ BRIENE. Voorstelling: wapenschild met klimmende eenhoorn. sierlijst: driehoek en driepas. Afmeting: 29 mm (Gelders Archief: Kapittel van Sint-Walburg te Arnhem – nummer 0307 – 58-74-2).

In 1454 ‘dat goet tot Bijssel, met sijnen tobehoren, op Veluwe gelegen in den kerspel van Dorenspijck, tot eenen Stichtschen leensrechte ontfinck’ Johan van Brienen erve sijnes vaders Henrix’. Idem anno 1465. Op 25 september 1473 idem vernijt eedt van den goede ende erve tot Bijssel, in den kerspel van Dorenspijck gelegen, als dat Sweder van Wijnbergen van Bernt Hadekinck te halden plag uut den hoff tot Averhoff, bij Hattem gelegen, daer westwert naest gelant is Aleijt van Doirninck ende Wolff Wouterssoon, oostwert an erve Wolft’ Wouters ende Heijn Stael ende voort alomme an erve Johans van Brienen voors. Helt tsamen 28 mergen haverlants, tot Stichtschen leenrechten. Op 4 september 1481 idem vernijt eedt. In 1492 idem vernijt eedt. In 1502 Wolter van Brienen, erve sijnes vaders Johans.

In 1455 op ‘feria quinta post Nativitatis Johannis’ beloven Johan van Brijenen en Claiss van Rijenen voor Gherijt van Heemstede dat hij Reijner Tolbroick hier ten rechten staan zal van de paardekarre en van alle schelingen en gebreken, die Reijner op Gherit te zeggen mag hebben en dat Gherit Reijner doen zal van alles wat hem daarin met de rechten afgaat; en daarvoor hebben zij peinding gekend uit al hun goederen; ook de panden te verkopen of zij in gerichte verwonnen waren.

Op 28 mei 1457 Johan van Brienen, ambtman in de Veluw van den Abt van Paderborn ten eenre, en Liefart- en Wilt Voeth voor Rikold van Horseler ten andere zijde, geven eene nadere verklaring van hun uitspraak in het geschil tusschen den Abt en Ricold, voor zoover zij betreft de vraag of alleen hij die de ‘Soolweer’ erft versterfrecht aan den Abt moet betalen of dat alle erfgenamen dit recht verschuldigd zijn.

Op 15 juni 1459 ‘up sunte Vitus ende Modestusdach’ oorkonden Schepenen en Raad (van Harderwijk), dat Goert van Wijert en Evermoet, zijne vrouw, hun ½ van het erve Neckervelde in het kerspel Nijerkercke en landerijen gelegen bij Harderwijck vermaakt hebben aan de armen en voor misdiensten en dat zij de 2 bouten huizen, waarin zij wonen, bestemden tot woning van 4 arme, onbesproken vrouwen of jonkvrouwen. Collators dezer stichting zullen zijn testateurs bloedverwanten Aelt van Hierde of Jan van Brenen met een bloedverwant van testatrice, of hunne erfgenamen en beheerders van haar inkomsten de procuratoren van het O.L. Vrouwe-gilde.

Op 20 december 1460 ‘up Sente Thomaes’ avont’ bericht Werner van Seijn, graaf te Wittigenstein, proost te Soist en van St. Gereon te Colne, aan Johan van Brijenen, dat hij niet binnenkort te Zutphen kan komen, om met de stad Arnhem te onderhandelen.

Op 5 augustus 1463 ‘des Vrijdages nae ad vincula Petri’ vergunt Johan van den Poll Seger Hackenszoons zoon aan Johan van Brienen en Steven van Brelaer, een jaarrente van 35 rijnsgld., verzekerd op landerijen in het kerspel Bemmel, maalschap Berchgeren, op zekere voorwaarden te lossen.

Op 29 mei 1465 ‘des Wonsdaigs na den Sonnendach exaudi’ beloven Alphert Schijmmelpennijnck, Johan van Steenbergen van Nijenbeeck, Johan van Holthusen, rentmeester ’s lands van Zutphen, Sander en Andries Schijmmelpennijnck, de jaarrente van 35 rijnsgld., door Johan van Brienen op landerijen op Bercheren in het kerspel Bemmel gevestigd ten behoeve van Johan van der Poll, op zekere voorwaarden te zullen lossen

Op 7 januari 1466 ‘des dinxdag na den heijligen Dertiendach’ maken Johan van Brijenen en Joffr. Lijsbeth van Benthem echte dochter van wijlen Wolter Kersskorff, huwelijksvoorwaarden, ten overstaan van Theodoricus van Brijenen, pastoor te Nijkerk en Henrick van Brijenen, broeders van den bruidegom en Johan Kerskorff, broeder, Wolter van Hees en Johan de Jonghe van wegen de bruid. Johan brengt aan al de goederen, welke hij nu heeft “geldende en guet wesende” 300 oude Frankrijksche schilden en erfrenten, Lijsbeth brengt aan twee hoven, de ene te Keken en de andere te Bijmmen gelegen, haar tijnsen in de Duffel en een erfrente te Heteren en te Randwijck, de laatste afkomstig van haar overleden moeder.

Op 4 november 1474 ‘des Vriedages na Alrehilligen dach’ verkoopt Herman Gheerloff, gasthuismeester, ten overstaan van Schepenen en Raad der stad Harderwijk aan Jan van Brienen een stuk land genaamd Henrix-Slach gelegen te Bijssel in het kerspel van Doornspijk.

Op 29 juli 1475 ‘des Satherdages na sente Jacobs dach des heiligen apostels’ bekent Aernt van der Lawijck dat Johan van Brijnen hem betaalt heeft 215 Rijnsche gulden, welke Johan hem schuldig was te voldoen op St. Jacobsdag, krachtens een daarvan bestaanden schuldbrief.

In 1476 op ‘in profesto Michaelis post meridiem’ heeft Johan van Brienen ontwaring gedaan Meester Derick van Berck alzo dezelve Meester Derick breekt en timmert aan en in de muur van huis en hofstede quondam van Henrick van Brienen, zijn vader, die God genade, gelegen retro Antiquam ecclesiam naast huis en hofstede van Meester Derick voorzegd, waar Jan voormeld van zijn kindsdeel niet op vertegen heeft; dat Meester Derick des niet verder breke noch timmere noch ook zich des niet onderwijnde dan waar hij toe gerechtigd mag wezen, want Jan voorzegd wat Meester Derick aan en in timmert, breekt of doet niet tevreden is, zich des beklagende, zo het buiten zijn wil geschiedt.

Op 14 oktober 1479 ‘dess gudesdaiges post Victoris’ bevestigt Catharina, dochter van Gelre, het schrijven van Frederik, hertog van Brunswijk, voorstender (gubernator) van Gelre op 19 maart aan kerspel en heerlijkheid van Well en Bergen, geeft Johan van Brijenen, dienaar van Hendrik van Bylant, heer van Well, ridder, vrijgeleide voor haar hele gebied en Gerrit Lemmen, burger te Venlo, voor zijn beurtvaart tussen Venlo en Well.

Op 13 maart 1481 ‘des dinxdages post Gregorii pape’ bekennen Henrick van Domseler, Scholt van Barneveld, en Alijt Aelbertsdochter op de Dijck, echtelieden, verkocht te hebben aan Johan van Brijenen een rentebrief van 4 gouden Rijnsche guldens ’s jaars uit Willem Pangelers goed te Bijssel, door Alijt voornoemd geërfd van haar vader zaliger. Tot waarschap stellen zij hun huis te Barneveld.

Op 28 maart 1482 ‘des Donredages na den Sonnendach Judica in die Vasten’ richten Jan van Brenen, Gherit van Tellicht, Henrick van Vanevelt en Gheerloff Voet een magescheid op tussen Zwene Arntswiif van Tinteler, enerzijds, en Reijner van Tinteler met zijn zusters Geertgen en Eneke anderzijds, over de nalatenschap van Arnt, haar man en hun oom, waarbij Zwene krijgt 4 morgen land, gelegen in Erckemeden, 50 Arnoldusguldens, die Weijme Wouters Arnt nog schuldig was, 100 Rijnse guldens, die Reijner en zijn zusters tegen een rente van 5 gulden mogen houden en die zij vestigen in hun erf te Tinteler en in een stuk land, genaamd Mewshoeve, bij dat erf gelegen, en waarbij Reijner en zijn zusters krijgen het erf te Tinteler en Eneke krijgt 1 morgen land, totdat Zwene haar de 20 Rijnse guldens, die Arnt haar bij testament heeft nagelaten, uitbetaald heeft.

Op 6 juni 1483 is beleend met het goed (later genaamd Goede Herberts), in Bijssel onder Doornspijk op de Veluwe, met het recht op de hofstede Egbert Godenz, en lossing van de kamp. Op 13 augustus 1492 Evert Zoudenbalch voor Maria van Brienen, zijn vrouw, bij overdracht door Johan, haar vader.
In 1483 op ‘in festo Circumcisionis’ heeft Johan van Brienen een voorvank gedaan naar erfhuisrecht en naar recht en gewoonte der stad Arnhem aan versterf en nagelaten goed, hem aangekomen door de dood van Jonffr. Aleid Gruterss, vrouw van Johan van Moirze, zijn nicht; en hiervoor hebben beloofd één voor al Thijss van der Plancken en Johan Sluijsken; si defectus expandare ex omnibus eorum bonis mobilibus et immobilibus.

Op 8 januari 1484 ‘des donredaghes nae den heilighen Dertiendach’ bekennen Heijnken Staels, Heijn Staels’ oudste zoon, en Marijken zijne huisvrouw, opgedragen te hebben aan Johan van Brienen hun 1/6 deel aan het erf en goed genaamd Staelsgoed met huis, schuur, hofstede, rogge-, gerst- en haverland, gelegen in het kerspel van Dorenspijck, hun na overlijden van Heijn Staels, zijn vader, en Henrica Staels, zijne moeder, aangekomen en waarvan zijn drie broeders en ene zuster hem hun deel verkocht hadden. Het deel van het goed is belast met een jaarlijkse rente van zesdehalve gouden Rijnsche gulden aan Gherit van Speulde en ene jaarlijkse tijns van 5 schepel gerst aan de kerk.

Op 25 januari 1485 ‘up sunte Pouwelsdach Conversionis’ oorkonden schepenen en raad van Herderwijck, dat Peter Ailtsz en zijn vrouw Mette overdragen aan Johan van Brienen 4 molder roggeland te Nunspeet.

Op 13 juli 1487 ‘Margarete virginis’ draagt Cristina van Brienen, priorin van het Regularissenconvent van St. Agneten te Harderwijk, over aan Johan van Brienen 1/3 deel van een erf te Bijsel in het kerspel Dorenspiick, afkomstig van Dirck Zijwertsdochter waarvan 2/3 deel behoort aan Willem van Broechusen.

Op 20 april 1488 ‘Agapité’ dragen Jan van Hierde en Rutger van Hierde, zijn broeder, op aan Jan van Brenen een stuk bouwland gelegen te Bijssel van 6 voeder gronds groot.

Op 21 december 1489 ‘op sente Thomas dach’ bekennen Ot en Jacob Clais Lubbertsoens zonen met Gertruijt hun zuster, verkocht te hebben aan Johan van Brienen een huis, hof en erf Pangelersgoed in het kerspel van Heerde, hun aangekomen van hun ouders en waarvan Johan van Heerde de wederhelft bezit. 

In 1492 op ‘feria 2a post Epiphanie Dm’ verklaart Arnt van den Sande dat hij des maandags na Dertiendag heer Johan van Brienen pande gegeven heeft aan huis en hofstede, geheten Gulick, voor 21 schilden ’s jaars dat het klooster van Sente Johan jaarlijks daaruit heeft, van restant van het jaar 1473 bis tot het jaar 1492; nog heer Johan ten zelven maal pande gegeven aan huis van Johan van Egmondt voor 21 [schillingen] ’s jaars van restant ut supra; nog aan huis, geheten den Moriaen, voor 36 schillingen ’s jaars, van restant van de helft toe ut supra; Item nog gepeind aan Megkijnss stal voor een halve pond ’s jaars, van restant ut supra; Item nog ten zelven maal gepeind aan Wijnant van Oesterbeecks huis voor 10 schillingen ’s jaars van restant ut supra, alles ter goeder rekening met de schade.
Op 10 november 1492 ‘in profesto sante Martinii’ bekennen Peter Jacobs en Wobbe zijn vrouw, schuldig te zijn aan Jan van Brenen een rente van 3 Rijnsche guldens jaarlijks, 1 gulden te voldoen op St. marten en de 2 andere op St. Peter ad cathedram. Met recht van aflossing met 60 Rijnsche guldens.

In 1493 maken Wilhem van Culenborch en Johanna van Brienen Johansdochter huwelijksvoorwaarden. Ten overstaan van 1. joncker Jaspar heer tot Culenborch; 2. heer Jacob van Lichtenberch, commandeur tot Dieren; 3. heer Gerart van Poelgeest, ridder, en 4. Ernst van Drakenborch, zijn neven en zwagers, en 5. Johan van Brienen, vader; 6. Wolter van Brienen Johanszoon en 7. Henrick van Brienen, broeder en oom; 8. Reijner van Brienen; 9. Henrick van Galen, en 10. Johan van Galen, neven. Willem van Culenborch brengt aan al zijn goederen gelegen in de Betuwe, in het Sticht van Utrecht, in de landen van Gelre en van Culenborch; Johan van Brienen geeft zijn dochter diverse, nader gespecificeerde erven, renten en tienden, onder andere te Nijkerk, Garderen en in de Duffel.

Op 17 januari 1494 heeft Johan van Brienen, ten overstaan van de gemeene Schepenen, renten geschonken voor eene mis die een door hem of zijn erfgenamen aan te wijzen priester alle Maandagen zingen moet op het altaar van de Heilige Drievuldigheid en voor eene wekelijksche uitdeeling van brood, boter, spek of haring aan 25 huiszittende armen, die een ’teijken’ zullen dragen en verplicht zijn de bedoelde mis bij te wonen en te bidden voor de ziel van den stichter. Verder heeft hij het voortbestaan dezer fundatie met goedvinden van Wolter van Brienen geregeld.
Op 23 april 1494 ‘op sunte Georgius dach des heilighen martelers’ verklaart Wolter van Brienen niets te zullen beuren of te zullen afnemen van de goederen, pachten en renten hem door zijn vader Johan van Brienen gegeven krachtens een daartoe opgericht magescheid, zolang zijn vader nog in leven is. Ten overstaan van Henrick van Brienen, zijn oom, en Wilt Voet, zijn neef.

Op 25 februari 1498 ‘sonnendach Esto mihi’ beveelt Karel, Hertog van Gelre en Gulik en Graaf van Zutphen, den Drost van Veluwe en al zijn andere ambtlieden, dat zij Johan van Brijenen in zijn alinge pandgoederen en andere goederen ongehinderd zullen laten, omdat hij en zijn erven niets tegen den Hertog hebben misdreven en alzoo niet in boete behoeven te vallen, zij het ook dat hij als ’s Hertogs onderdaan en raadsman van Harderwijk met zijn zonen Wolter en Dirk van Brijenen zich aanvankelijk op verschillende manieren ongehoorzaam gedragen had tegen den Hertog en zijn Ambtlieden.
Op 4 juni 1498 ‘op sunt Bonifacius’ dach in Junii’ verklaart broeder Thomas van Rothusen, ridder van St. Johan, commandeur te Arnhem en Numaghen, beloofd te hebben meester Bernt Schildener jaarlijks 8 guldens te geven vanwege heer Jan van Brijnen, voor het levensonderhoud van een jongen.

Op 30 september 1503 ‘op saterdach na sinte Michaelis des hilghen archangels’ maken  Wolter van Br(i)enen en joffer Beerte Zeijno’s dochter van den Water huwelijksvoorwaarden. Ten overstaan van de volgende huwelijkslieden: Willem van Kulenborch, Arnt van Brenen en Henrick van Brenen den jonge, voor den bruidegom, en Adolph van Rutenborch, Johan Rengers van den Poste en Pasman van Holte van wege Zeino van den Water van den Arentshorst, den vader van de bruid. Wolter brengt aan al zijn reede en onreede goederen, nu hebbende of nog te krijgen, Zeijno van den Water geeft zijn dochter mede 2050 R. gulden.

 

Uit dit huwelijk:

Johanna van Brienen. Gehuwd in 1493 met Willem van Culemborg (de Jonge), dedingsman, drost van Weert, heer van Renswoude (1502), zoon van Gerrit van Culemborg en Margaretha Taets van Amerongen, overleden ca. 1516

Maria van Brienen

Wolter van Brienen, heer van Biessel, ridder, burgemeester van Zwolle, overleden > 30 september 1503. Gehuwd in 1503 (huwelijkse voorwaarden 30 september 1503) met Bertha van den Water, dochter van Zeijno van den Water

Dirk van Brienen