Ghoor, Arnoldt van (ca. 1350-1416/17)

Arnoldt van Ghoor, ridder, heer van Ghoor, Aldenghoor, Poll, Panheel, Meijel en Mierlo, leenman van de heer van Horn (1394), zoon van Daniël van Ghoor en Catharina van Amstel, geboren ca. 1350, overleden 1416-1417

Gehuwd met

Kathrijne van de Wijer, dochter van Gilles van de Weijer en Lette van Lissingen, overleden < 9 februari 1433

 

Bronnen: 1) dbnl.org, 2) archiefroermond.nl, 3) historischcentrumlimburg.nl, 4) archive.nrw.de, 5) Bijdragen tot de geschiedenis van het voormalig graafschap Horne, E. Slanghen. In: Publications de la Société historique et archéologique dans le duché de Limbourg 1879

Afbeelding links Kasteel Aldenghoor in 1893.

Arnold strijdt in 1371 in de slag van Baesweiler aan de zijde van de Brabanders. De slag gaat tussen de hertogen van Gelre en Gulik enerzijds en het hertogdom Brabant gesteund door Namen anderzijds. In 1371, ten tijde van de Honderdjarige oorlog, zwerven in het gebied tussen Rijn en Maas grote groepen huurlingen rond die het land onveilig maken. Nadat Franse huurlingen Brabantse kooplieden op Guliks grondgebied beroofd hebben, weigert Willem, hertog van Gulik, een schadevergoeding te betalen aan Wenceslaus, hertog van Brabant. De hertog van Gulik beschermt de huurlingen en neemt er zelfs enkelen in dienst. Hierop besluit de hertog van Brabant zijn gram te halen. Gesteund door Willem I, graaf van Namen, trekt hij ten strijde tegen Gulik. De hertog van Gulik roept daarbij de steun in van zijn zwager Eduard I, hertog van Gelre. De troepen treffen elkaar in augustus 1371 bij Baesweiler, iets ten noorden van Aken. Aanvankelijk zijn de Brabanders aan de winnende hand, totdat op 22 augustus de Geldersen op het slagveld verschijnen. De Brabanders kunnen niet tegen de Geldersen op en worden teruggedreven. De slag eindigt met het gevangennemen van de hertog van Brabant en de graaf van Namen. De hertog van Gelre sneuvelt in de strijd. Ook Arnold wordt gevangen genomen en ontvangt in 1374 een schadeloosstelling van 972 moetoenen.

In 1387 doet Arnoud van Ghoor afstand van zijn rechten in Altena ten behoeve van zijn broer Jan van Ghoor. Arnold zegelt met drie jachthoorns, zonder barensteel, in het hart van het schild gebroken door een ster.

Op 11 juni 1400 verklaren Daniel, Willem en Johan van Gore, gebroeders, dat aangezien zij aan het Kartuizerklooster te Roermond een derde gedeelte van de korentiende en smalle tiende te Helden hebben verkocht, zij het klooster vrijwaring verlenen tegen aanspraken van derden. Als medeborgen treden op Arnoldt, heer te Goer, Dederic van Oijst, Matthijs van Kessel, ridder, Wijnmaer van Zurs en Johan Trippart van Thoren die in het voorkomende geval te Roermond in leisting zullen gaan.

Op 24 augustus 1406 ‘op sent Bartholomeusdagh des heijligen apostels’ verklaren Daniel, Willem en Johan van Gore, gebroeders, dat aangezien zij aan het Kartuizerklooster te Roermond een derde gedeelte van de korentiende en smalle tiende te Helden hebben verkocht, zij het klooster vrijwaring verlenen tegen aanspraken van derden. Als medeborgen treden op Arnoldt, heer te Goer, Matthijs van Kessel, ridder, Johan van Baexen en Johan Trippart van Thoren die in het voorkomende geval te Roermond in leisting zullen gaan.

Op 23 juni 1405 is Arnold, heer te Goor, medezegelaar bij de verkoop door Jacob van Leute van de bezittingen in de heerlijkheid Leut en Mesewijck aan de zonen van de overleden Willem van Vlodrop.

Op 15 juni 1408 is Arnolt, heer te Goer, als leenman aanwezig bij de overdracht van de hof zer Voirt met 18 bunder land en 16 malder rogge erfpacht uit het goed van Saen van Oerle te Kelpen, van Willem, heer van Horn en Altena, aan Johan van Osen en Lijsbeth, echtelieden, wegens trouwe dienst.
Op 18 oktober 1408 ‘op s. Lucas dach evangeliste’ oorkonden Lambrecht van Goer, bastaard, richter, en schepenen van Poll, dat Arnold, heer te Goer, ridder, aan Goderd van Vlodrop, ridder, voogd te Roermond, en Sophie van der Nuwerstat, echtelieden, overdraagt ten behoeve van de kinderen van wijlen hun zoon Willem van Vlodrop, een erfrente van 10 malder rogge Wessemer maat ten laste van de molen van Panheel, genaamd tot Aerwinckell. De laten van de molen blijven maalplichtig. 

Op 24 juni 1411 verklaart Arnold heer van Ghoor, borg te zullen staan voor de abdis van Munsterbilzen wegens eventuele schade door erfgenamen van Aleijde van Roede, weduwe van Gerard van Doerne genaamd van den Bonghart.

Op 2 februari 1417 delen Johan, Willem en Daniël van Goor, gebroeders, en Kathrijne van de Wijer, vrouwe te Goor, hun moeder, en Kathrijne en Aleide van Goor, gezusters, nonnen te Bilsen, en Johanna van Goor, hun zuster, de ouderlijke erfenis. De vrouwe behoudt levenslang Huis en hof ten Wijer met molen, panhuis, cijns, keurmeden. De hof te Lotbroek zal men verkopen en uit de opbrengst wordt de schuld van 2400 rijnsguldens aan Johan van Hoekirken betaald die op Wijer rust. Verder ontvangt Johanna 500 rijnsguldens voor haar kindsdeel. Johan krijgt Huis te Goor in het Maasland en de heerlijkheid Pol en Meijel. Het zal daaruit aan zijn tante, de vrouwe van Asten 1500 rijnsguldens schuld betalen. Willem erft het riddergoed ter Weijer onder Heerlen, na de dood van zijn moeder, de hoeve Lotbroek onder Hoensbroek en die van Mooker Oe. Hij betaalt daaruit 500 rijnsguldens. Willem is na de dood van zijn broer Jan heer van Ghoor, Vronenbroeck en Meijel. Daniël krijgt de hof te Ophaven in het land van Borne, de goederen te Sittard, Geleen en Susterseel en de renten en cijnsen van Poll en Panheel. Katherina en Aleijt een lijfrente van 17 malder rogge uit de hof te Hulhave en in het land van Wassenberg 15 malder en uit het goed the Gleene 9 rijnse guldens. Na de dood van de moeder ontvang Willem de hof te Wijer en zal daaruit zijn broers betalen. De-dingslieden zijn Gerard van Vlodorp, ridder, erfvoogd te Roermond, Lizabette van de Wijer, vrouwe te Leute, Claes van der Donck en Lamken van Goor, bastaard.

Op 10 juni 1428 ruilen Daniël van Ghoere en Gertrude van Kaldenbroek, echtelieden, en Wilhem van den Bongart en Goetgin van Licke, echtelieden, van eigendom. Daniël en Gertrude verkrijgen de hof zen Alden Ghoere met land, cijns, pacht, keurmeden, kapoen en een erfpacht te Roggel. Wilem en Goetgin ontvangen hof, land, beemd enz in Ophoven bij Sittard. Zegelaars zijn Daniël en Willem en Johan van Ghoere, Willem van Ghoere, Aleit van Ghoere, Goedert Dobbelstein van Doenrade als man van Katharina van Ghoer, Goedart van Boeckhout als man van Johanna van Ghoer en verwanten van Willem van den Bongart.

Op 9 februari 1433 ‘des neesten maendagh nae onser liever vrouwenlichtach’ verklaren Johan en Daniël van Ghoer, gebroeders, bij transfix dat hun broer Willem van Ghoer hun 1500 rijnsguldens heeft betaald die hij schuldig was na de dood van hun moeder. Medezegelaar is hun neef Johan van Ghoer Lambrechtzoon.

 

Uit dit huwelijk:

Johan van Ghoor, heer van Ghoor, Poll, Panheel en Meijel, leenman van de heer van Horn

Willem van Ghoor, ridder, heer van Vronenbroeck en Meijel, leenman en drossaard (1417) van het land van Horn, overleden > 24 juli 1457. Gehuwd met Beatrix Schellart van Obbendorp, overleden > 24 juli 1457

Daniël van Ghoer

Katharina van Ghoor, non te Munsterbilsen, overleden > 1462. Gehuwd met Godhard Dobbelstein van Doenrade, overleden > 1462

Aleijt van Ghoor, non te Munsterbilsen, overleden > 10 juni 1428. Gehuwd met (huwelijkse voorwaarden 15 september 1419) met Goswin Bagijn, ridder, overleden < 23 juni 1427

Johanna van Ghoor, overleden > 12 mei 1455. Gehuwd met Godart van Bocholtz, overleden > 12 mei 1455