Diepholz, Konrad van (ca. 1390-1426)

Konrad van Diepholz, heer van Diepholz (1422-1426), zoon van Johan van Diepholz en Kunigunde van Oldenburg, geboren ca. 1390, overleden 27 september 1426 te Detern (D)

Gehuwd met

Irmgard van Hoija, dochter van Otto van Hoija en (?) Mechtheld van Braunschweig-Lüneburg, overleden < 15 maart 1416

 

Bronnen: 1) archieven.nl, 2) collectieoverijssel.nl, 3) arcinsys.niedersachsen.de, 4) Johann III. von Diepholz. Op: de.wikipedia.org, 5) Konrad III. (Osnabrück). Op: de.wikipedia.org, 6) Otto III. (Hoya). Op: de.wikipedia.org, 7) Schlacht von Detern. Op: de.wikipedia.org

Op 8 september 1406 verlenen de edelheren Johan, Konrad, Rudolf en Johan van Diepholz aan Gerhard, edelheer van Diepholz, leenrechten op goederen in Aschen, Ossenbeck, Wetschen (ook wel Weddeschen genoemd) en Drebber.
Op 31 oktober 1406 verkopen Johan, Konrad, Rudolf, Johan, Ermegard en Johan, edelheren en edelvrouw van Diepholz, aan het kapittel in Wildeshausen twee boerderijen en huizen in Goldenstedt.

Op 10 juni 1408 bepaalt graaf Julius van Wunstorf enkele goederen als leengoed voor zijn vrouw Jutta, edelvrouw van Diepholz, dochter van Johan en zus van Konrad en Rudolf, edelheren van Diepholz.

Op 16 juni 1409 maken Johan en Konrad, edelheren van Diepholz, bekend dat Gerhard, eveneens edelheer van Diepholz, en Sophie, weduwe van Johann Weddesche, een huwelijksafspraak hebben gemaakt.
Op 11 november 1409 ‘hilgen dage zunte Mertens’ beloven Johan van Diepholz en zijn zonen Konrad en Rudolf aan de deken en het kapittel van de kerk van Bremen dat zij hun verpande bezit van het kasteel, het ambt en het wigbold Wildeshausen in het komende decennium niet zullen opzeggen.

Op 14 juni 1410 geven Johan en Konrad, edelheren van Diepholz, een hof in Wehdem in onderpand aan Johann Wandscherer.

Op 13 januari 1411 wijzen Johan, Konrad en Rudolf, edelheren van Diepholz, een rente toe aan de kapel op het kasteel Diepholz.
Op 3 februari 1411 maken Johan en Konrad, edelheren van Diepholz, bekend dat Grete van Westrup (ook wel Westorp genoemd) een goed heeft overgedragen aan haar zoon Robbeken van Westrup (Westorp).

Op 11 november 1412 verkoopt Burkhard van Schmolte (ook wel Smalte genoemd) namens Christine Rodewald een hof in Osterseelte aan Johan en Konrad, edelheren van Diepholz.

Op 6 december 1413 verkopen Johan en Konrad, edelheren van Diepholz, met het recht van terugkoop een opslagplaats in Dielingen aan Johann Schwacke.

Op 31 december 1415 een leenbrief van Johan van Vechtrup (ook wel Vechtorpe genoemd) ten behoeve van Konrad, edelheer van Diepholz, betreffende de tienden van Schwefingen (ook Schweningen genoemd), Varloh (ook Varle genoemd) en van drie huizen in het kerkgebied Bakum (ook bekend als Bachem).

Op 15 maart 1416 ‘dominica Reminiscere’ verplichten proost Konrad en het convent van het klooster Burlage zich om, in ruil voor een jaarlijkse rente van 1 mark, die hen is nagelaten door edelvrouw Irmgard van Diepholz, geboren van Hoija, jaarlijks zielmissen te houden. Indien zij hierin tekortschieten, zullen zij de rente teruggeven aan jonker Konrad van Diepholz.
Op 15 augustus 1416 ‘ipso die Assumptionis virg. Marie’ getuigen edelheer Johan van Diepholz en zijn zoon Konrad dat hun poortwachter Henneke Fennijnck zijn nalatenschap heeft geschonken aan het klooster Burlage in ruil voor een jaarlijkse graanrente. Uitgezonderd hiervan is het huis dat hij van Pachorste heeft gekocht, dat zijn dienstmeid Metke moet ontvangen, evenals een opslagruimte in Dielingen (Dilingen). Metkes dochter, Geseke Quebinck, mag in dat huis blijven wonen tegen betaling van een huur.

Op 2 januari 1417 sluit Johan Holleke namens Herman van Ahaus een overeenkomst met Johan en Konrad, edelheren van Diepholz.

Op 1 september 1418 sluiten burgemeester Arnd Grawe, de raad en de burgers van de stad Wildeshausen een verbond met Johan, Konrad en Rudolf, edelheren van Diepholz, tegen Wulbrand, de bisschop van Minden.

Op 26 juli 1419 verkoopt Bernhard Gropeling namens Reinhard Rascher aan Johan en Konrad, edelheren van Diepholz, boerderijen in Wehdem (ook wel Wedham genoemd) en Haldem.

Op 2 februari 1421 verkopen Johan en Konrad, edelheren van Diepholz, een huis in Nutlo aan Gerhard, edelheer van Diepholz, en diens vrouw Sophie, voor 20 Rijnlandse gulden.

Op 20 november 1422 beleent Konrad, edelheer van Diepholz, Dietrich van Dinklage met goederen in Lehmden (Lemwede).

Op 9 augustus 1423 een leenbrief van Reinhard von Schilders ten behoeve van Konrad, edelheer van Diepholz, betreffende een huis in Blasheim (ook wel Blasen genoemd), en een huis met een hof in Harlinghausen (Harliphusen).

In 1424 een leenbrief van Ludwig Groving ten behoeve van Konrad, edelheer van Diepholz, betreffende bezit in Varhusen.
Op 17 februari 1424 ‘des donersdaghes neist na Valentii’ sluiten aartsbisschop Nikolaus van Bremen, de hertogen Bernhard, Otto en Wilhelm, de graven Erich, Johan, Albert, Otto, Erich, Otto, Otto, Friedrich en Gerhard van Hoija en de graven Adolf en Otto van Schaumburg een verbond en beloven elkaar onderlinge hulp, met uitzondering ten opzichte van de aartsbisschoppen Dietrich van Keulen, Konrad van Mainz, Günther van Maagdenburg, de bisschoppen Otto van Münster, Johan van Halberstadt, Wulbrand van Minden, de keurvorst van Brandenburg, andere hertogen, de keurvorst Friedrich van Saksen, landgraaf Ludwig van Hessen, de graven van Ravensberg, Tecklenburg en Oldenburg, edelheer Curd van Diepholz en de edelheren van Brunghorst. Voor geschillen stellen zij een scheidsrechterlijke instantie aan, waarbij hertog Heinrich van Sleeswijk of graaf Adolf van Schaumburg als hoofd-scheidsrechter zal fungeren. Nieuwe leden kunnen alleen met instemming van alle bestaande leden worden toegelaten door aartsbisschop Nikolaus van Bremen of hertog Wilhelm.
Op 9 april 1424 verkopen Konrad, Johan, Otto en Konrad, edelheren van Diepholz, aan Hermann van Dorgelo (ook wel Doringlo genoemd) en diens vrouw Grete goederen in Duvorde, gelegen in het kerkgebied Barnstorp, voor een bedrag van 500 Rijnlandse gulden
Op 21 oktober 1424 ‘Gegeven tot Deventer in’t jaer onss Heren 1424 des saterdages opter Elffdusent Meechtendach’ stellen Adolph, hertog van Kleef, Everwijn van Guterswijc, graaf van Bentheim, Coenraad, heer van Diepholt, en diens zoon Johan van Diepholt, zich borg dat, ingeval hun neef Rudolf van Diepholt, postulaat van Utrecht, in het aanstaande concilie afgezet wordt, deze het Oversticht en de sloten weer zal afstaan aan de Ridderschap en de steden van het Oversticht, en dat zij, ingeval van geestelijke of wereldlijke last hierdoor, het Oversticht naar vermogen behulpzaam zullen zijn. Op 9 december 1424 ‘des neisten mandages nae Onser Vrouwendage Conceptio’ belooft Rudolph van Diepholt, postulaat van het bisdom Utrecht, aan de steden Deventer, Kampen en Zwolle, dat hij in stand zal houden alle privileges en gewoonten van zijn voorgangers verkregen aangaande de sloten Arkelstein, Holten, Diepenheim, Coevorden, Kuinre en Nijenhuis en het landrecht van Salland, alsmede dat hij, wanneer zijn bisschopsbenoeming eenmaal door de paus bevestigd is, voor elk slot afzonderlijk een oorkonde zal geven en hen in al hun rechten zal bevestigen. In 1425 wordt alsnog Sweder van Culenborch door paus Martinus V benoemd tot bisschop van Utrecht, waartegen de Ridderschap van Salland, Vollenhove en Twenthe en de steden Deventer, Kampen, Zwolle en Oldenzaal zich verzetten. Het kwam hierdoor tot een schisma in de Utrechtse kerk. Nadat in 1428 Filips van Bourgondië en de hertog van Gelre zich aan Rudolfs zijde hadden geschaard, hield de positie van Sweder geen stand en kon de paus niet anders dan Rudolf van Diepholz weer tot bisschop van Utrecht te benoemen.

Op 19 maart 1425 bevestigen Konrad, Otto en Konrad, edelheren van Diepholz, samen met Gerhard van Diepholz een schuldbekentenis ten behoeve van Konrad Penethe (ook wel Parnette genoemd), betreffende inkomsten in Heede.

Op 27 september 1426 vindt de slag bij Detern plaats, een dorp aan de grens tussen Oost-Friesland en Oldenburg. Bij de slag verslaat een boerenleger uit Oost-Friesland, onder leiding van Focko Ukena en Sibet van Rüstingen, het samengestelde ridderleger van Oldenburg, de aartsbisschop van Bremen en de graven van Hoija, Diepholz en Tecklenburg, die op dat moment Detern belegerden. De nederlaag ontstond nadat graaf Dietrich van Oldenburg zijn bondgenoten tijdens de strijd had verlaten. De graven Johan van Rietberg en Konrad van Diepholz kwamen bij de slag om het leven. De aartsbisschop werd gevangen genomen maar kwam na onderhandelingen weer vrij.

 

Uit dit huwelijk:

Otto van Diepholz

Johan van Diepholz, bisschop van Osnabrück (1424-1437), overleden 22 maart 1437 te Osnabrück (D)

Konrad van Diepholz, proost van Deventer, domproost (vanaf 1439) en bisschop (1455-1482) van Osnabrück, geboren 1424, overleden 21 mei 1482 te Fürstenau (D)