Diepholz, Konrad van (ca. 1315->1379)

Konrad van Diepholz, edelheer van Diepholz (1346-1369), zoon van Rudolf van Diepholz en Jutta van Oldenburg, geboren ca. 1315, overleden > 17 april 1379

Gehuwd met

Mechthild van Schauenburg, dochter van Adolf van Holstein-Pinneberg en Schauenburg en Helene van Askanië, overleden 1340-1342

Gehuwd 7 mei 1342 met

Armgard van Waldeck, dochter van Heinrich van Waldeck en Adelheid van Kleef

Gehuwd met

Ghese NN

 

Bronnen: 1) arcinsys.niedersachsen.de, 2) Diepholzer Urkundenbuch, Wilhelm von Rodenberg. Hannover, 1842, 3) archive.nrw.de, 4) arcinsys.hessen.de, 5) Lordship of Diepholz. Op: en.wikipedia.org, 6) Stammliste des Hauses Diepholz. Op: de.wikipedia.org, 6) denkmalatlas.niedersachsen.de

Op 14 februari 1328 ‘Valentinus Mart.’ regelen Johan van Sutholte, drost van Vechta, en zijn zoon Johan financiële zaken met de edellieden Rudolf en Konrad van Diepholz.
Op 15 april 1328 verkopen Heinrich en Rudolf van der Horst aan de edelheren Rudolf en Konrad van Diepholz hun goederen in Gestringen, die zij eerder aan Rudolf van der Horst hadden overgedragen.

Op 1 juli 1331 ‘des manendages na sunte Petrus unde sunte Paulus dage’ staan edelheer Rudolf van Diepholz, zijn vrouw Jutta en hun kinderen Konrad, Rudolf en Gottschalk, bisschop Gottfried en het kapittel in Osnabrück toe om de twee aan hem verkochte hoeven in beide Drebber (to beyden Drebberen) terug te kopen voor 400 Osnabrücker mark.

Op 16 april 1332 ‘in cena Donini’ verklaren Herman van Sutholte, drost van Vechta, en de verzamelde burchtmannen aldaar (“universi castellani ibidem”) dat de broers en zussen van Rüssen (de Rusne), kinderen van wijlen Lambert van Rüssen, het huis van Heinrich van Rüssen in het kerspel Goldenstedt verkopen aan de edellieden Rudolf en Konrad van Diepholz.

Op 24 februari 1335 ‘in dem hilghen daghe sunte Mathias enes aposteles’ sluit graaf Klaus van Tecklenburg een verbond met edelheer Rolf en diens zoon Konrad van Diepholz tegen de bisschop en de stad Osnabrück.
Op 22 juni 1335 dragen de gebroeders van Specken aan de edelheren Rudolf en Konrad van Diepholz twee huizen in Aschwede (Asgwede) in het kerspel Zwischenahn op als leen, ter vervanging van het halve deel van het land in Huntorf dat aan de abt van Hude werd verkocht.

Op 5 januari 1338 belooft aartsbisschop Burchard van Bremen in geval van een conflict met de adel van zijn kerk raad en kennis in te winnen bij de edelheren Rudolf en Konrad van Diepholz.

Op 24 februari 1339 ‘ipso die beati Mahie apostoli’ tonen de broers Dietrich en Heineke van Münchhausen (Monickehuissen) aan edelheer Rudolf van Diepholz en diens zoon Konrad de onderling gesloten overeenkomst betreffende hun ouderlijke hof in Stemwede.

Op 18 oktober 1340 sluiten aartsbisschop Burchard van Bremen en de edelheren Rudolf en Konrad van Diepholz een verbond voor de duur van hun leven.

Op 9 maart 1341 ‘des nesten vridaghes vor deme sunnendaghe, alse men singhet Oculi mei semper’ sluiten bisschop Gottfried van Osnabrück en de edelheren Rudolf en Konrad van Diepholz een verbond voor de duur van vier jaar.
Op 16 maart 1341 ‘des negesten vridages vor ….Oculi’ sluit bisschop Gottfried van Osnabrück  een verbond met edelheer Rudolf van Diepholz en diens zoon Konrad voor de duur van vier jaar.
Op 20 mei 1341 ‘des nehesten sontags nach der hemelvart’ sluiten bisschop Gottfried van Osnabrück, graaf Bernhard van Ravensberg, edelheer Rudolf van Diepholz en diens zoon Konrad een verbond voor de belegering en vernietiging van de burcht “Rumpeshorst” bij Wittlage. NB: De burcht Rumpeshorst was strategisch gelegen aan de Hunte, een grensrivier tussen Osnabrück en Minden. De spanning tussen de bisschop van Osnabrück en de heren van Minden en Ravensberg escaleerden in 1341 en de burcht werd gezien als een militaire dreiging. De alliantie van 20 mei 1341 belegerde en verwoestte de burcht in 1346.
Op 12 oktober 1341 sluiten ridder Liborius van Bremen, ridder Alverik van Clüver en andere ridders en de edelheren Rudolf en Konrad van Diepholz een verbond. 

Op 7 mei 1342 wordt de huwelijksbelofte gesloten tussen edelheer Konrad van Diepholz en de dochter van de graaf van Waldeck.

Op 7 april 1343 ‘des mandaghes na Palmen’ verklaart Rolf van der Horst, knaap, dat hij graaf Bernhard van Ravensberg te Reineberg (Reijnenberghe) gedurende vier jaar als burgman trouwe dienst wil bewijzen — met uitzondering van conflicten tegen de heren Simon, Bernhard en diens zoon Otto van der Lippe, heer Rolf en diens zoon Konrad van Diepholz, en heer Wedekind en diens zoon Wedekind van den Berge. In het geval van een feudale strijd van zijn heer met Ludolf, Tilike en Dethard van den Sloen, verklaart Rolf dat hij zal bemiddelen, of zijn zoon Tilike in zijn plaats zal afvaardigen.
Op 8 mei 1343 wordt een overeenkomst gesloten tussen de bisschoppen Gerhard van Minden en Erich van Hildesheim, graaf Adolf en diens zoon Adolf van Schaumburg met bisschop Boldewin van Paderborn en de edelheren Rudolf en Konrad van Diepholz, alsook Bernhard van der Lippe, betreffende het gezag over de heerlijkheid Sternberg.
Op 22 juli 1343 verkoopt Friedrich van Lembruch (Lewenbroke), bijgenaamd “Blodige”, zijn hof in Westrup (Westorpe), gelegen in het kerspel Wedeham, aan de edelheren Rudolf en Konrad van Diepholz.

Op 11 april 1344 sluit de stad Bremen een verbond met de edelheren Rudolf en Konrad van Diepholz.
Op 18 oktober 1344 ‘ipso die Lucae evangelistae’ getuigen de edelman Rudolf van Diepholz en zijn zoon Konrad dat bisschop Ludwig van Minden goederen in Marl (Merlo) en Hude (Huda, Hutats) “in de wateren van Dümmer” in het kerkgebied Burlage heeft teruggekocht.
Op 30 november 1344 ‘in die beati Andree apostoli’ bevestigt bisschop Ludwig van Minden dat hij van een aantal, deels met name genoemde, inwoners van Marl en Hude – die hij samen met het domkapittel voor 100 Osnabrücker mark van de edellieden van Diepholz heeft vrijgekocht – 40 Osnabrücker mark heeft ontvangen. Bisschop en domkapittel verbinden zich ertoe deze personen niet opnieuw te verpanden.

Op 25 januari 1346 ‘in festo con versionis sancti Pauli apostoli’ belooft aartsbisschop Otto van Bremen aan alle geestelijken en leken die zich in zijn stad Wildeshausen bevinden, dat de heren Rudolf en Konrad, edellieden van Diepholz, Konrad, graaf van Oldenburg, en Heinrich, graaf van Neubruchhausen, en hun medestanders (complices) hen geen schade zullen berokkenen. Indien dit toch gebeurt, zal hij zich binnen een maand na hun oproep samen met de genoemde heren in Wildeshausen begeven totdat de schade is vergoed. Bovendien verbindt hij zich ertoe geen vrede te sluiten met zijn vijanden of die van zijn raadsleden in Wildeshausen zonder hun instemming en advies, en hij belooft – samen met de genoemde edelen – op eigen kosten 200 gewapende mannen beschikbaar te houden ter bescherming van de inwoners tijdens oorlogstijd.
Op 23 april 1346 stellen verschillende ridders zich garant voor de edelheren van Diepholz ten gunste van Johann van Wede, met betrekking tot het huis in Haldem (Halem) en het huis van de familie Sturemann.
Op 18 december 1346 ‘des manendaghes vor sente Thomas daghe des aposteles’ verkoopt de knape Johan van Wede, in aanwezigheid van edelheer Konrad van Diepholz en met toestemming van zijn vrouw Elseke en zijn zoon Johann, het huis van Egelke Sturemannes in Haldem (Haledum) aan het klooster Burlage voor 100 Osnabrücker mark.

Op 2 februari 1347 verzoekt graaf Conrad van Diepholz zijn zwager Heinrich, domproost van Minden, hem te verontschuldigen wegens het missen van een rechtsdag, en spreekt een nieuwe dag af.

Op 14 februari 1348 ‘sunte Valentines’ sluit Johan van Sutholte, drost van Vechta, namens bisschop Ludwig van Münster een verzoeningsovereenkomst met de edellieden Rudolf en Konrad van Diepholz.
Op 5 mei 1348 verklaart edelheer Konrad van Diepholz dat de edelman Rudolphus de Horst zijn op de goederen in Bedinctorpe (mogelijk Benkhöfe in de gemeente Müllhorst) bij de Ranurberg (?) woonachtige eigenhorigen heeft verkocht aan Otto Bar, domproost van Osnabrück, voor 20 mark. Deze 20 mark had Rudolphus de Horst het jaar ervoor ten onrechte onttrokken aan de betreffende goederen die toebehoorden aan de domproosdij. Het recht van terugkoop werd voorbehouden.
Op 12 mei 1348 ‘in deme hillighen avende zunte Cervazes’ verklaart bisschop Lodowich van Münster dat hij de verzoening, die in zijn naam door zijn drost Johan van Sutholte van Vechta met de edellieden Rudolf en Konrad van Diepholz was overeengekomen, met een jaar heeft verlengd
, en dat hij hen gedurende deze periode niet zal beoorlogen.
Op 14 december 1348 wordt een overeenkomst gesloten tussen de gebroeders Gerhard en Johan, graven van Hoija, en de edelheren Rudolf en Konrad van Diepholz.

Op 8 september 1350 ’to user vrowen daghe der leteren, dat is also se gheboren wart’ verplichten proost Johan, priorin Gertrud (Gherdike), en een groep vrouwen — waaronder Jutta Asplanes, Greta en Wendula Cordewackeres, Alveke van Drele, Pelleke van Weckenhem, Greta en Aleke Weddeschen, Haseke de Korstersche, Christina van Lubbeke, Wobbeke Senepmole, Gesa en Greta van Stemmeshorne, Hilla van Minden, Greta van Osnabrück (Osenbrucghe), Leneke van den Broke, Greta en Heilwig Rotbertes, Helwig van Stameshorne, Jutta van Drebbere, Engel Monikes, Konike Gogrevinch, Greta Weddesche de Jongere en Lisa van den Busche — zich jegens de edelheren Rudolf en Konrad van Diepholz, de burgmannen in Lemförde (Lewenforde) en de kloosterboeren in Marl (Merlo), Hüde (Hude) en Lembruch (Lewenbroke) om voor de aan het klooster Burlage gedane schenkingen tijdens de huidige noodtijd jaarlijks twee memoriediensten te houden.
Op 21 september 1350 verklaart Rabode Schele dat hij in dienst is getreden als burgman bij de edelheren Rudolf en Konrad van Diepholz en dat zijn burcht Rade tot een “open slot” is geworden.
Op 25 november 1350 Rudolf de oudere, Konrad en Rudolf de jongere, edelheren van Diepholz, betreffende de schenking (dotatie) aan de kapel in hun burcht Diepholz.

Op 18 januari 1351 verklaart heer Konrad van Diepholz dat hij zich met zijn kasteel en land onder dienstbetoon stelt aan landgraaf Hendrik II van Hessen.

Op 29 september 1352 geven de edellieden Konrad en Rudolf van Diepholz hun eigenhorige Johann Rode vrij in ruil voor Johann Coke.

Op 24 november 1353 ‘des hilgen avendes der hilghen jonchvroowen sonte Katerinen’ sluiten graaf Nikolaus van Tecklenburg en Schwerin en zijn zoon Otto een verbond van zes jaar met edelheer Conrad van Diepholz.

Op 22 december 1355 wordt een verbond gesloten tussen Conrad, edelman van Depholte (Diepholz), zijn zoon jonker Rolf (Rudolf) en Statius van Monichusen (van Münchhausen), ridder, alsook diens zoon Heijneken, knaap, tot wederzijdse bijstand voor de duur van zes jaar. De toezeggingen van de edellieden tegenover de twee graven van Hoija, de vijf graven van Delmenhorst en de drost van Vechta blijven daarbij onaangetast.

Op 8 februari 1356 Konrad, Heinrich en Dethard van Dusing, samen met edelheer Konrad van Diepholz, betreffende het tiendrecht in Barver (Berbere).
Op 6 maart 1356 Konrad, Rudolf, Konrad, Heinrich, Otto en Johan, edelheren van Diepholz, samen met Arnold en Ludolf Rodewald, over de schenking (dotatie) aan het Heilig-Kruisaltaar in de kapel van het kasteel Diepholz.
Op 4 april 1356 erkennen Lippold, Gisela en Heinrich van Raden (Roden), samen met edelheer Konrad van Diepholz, een schuld voortkomend uit een huis in Nutlo ten behoeve van het Heilig Kruisaltaar in de kapel van de burcht Diepholz.
Op 23 april 1356 beloven ridder Konrad van Tecklenburg (Teckeneburg) en knaap Johan van Aschen aan de edelheren Konrad en Rudolf van Diepholz de herinlossing van bepaalde inkomsten in Düste (Duest).
Op 26 mei 1356 ‘des negesten tages nach sunte Urbani’ sluiten ridder Hermann van Elmendorf, zijn broer Otto en de andere burchtmannen van Vechta een verbond met edelheer Konrad van Diepholz en diens zoon Rudolf.

Op 12 november 1357 ‘proxima die dominica post festum b. Martini ep.’ bevestigt edelheer Konrad van Diepholz dat Otto van Drebber de oudere en zijn zonen Dethard en Otto aan proost Johan, priorin Margarete en het convent van Burlage voor 4 mark en 6 Osnabrücker schilling het halve tiendrecht hebben verkocht van een huis in Drebber (Drebbere), dat bewoond wordt door Godeke Willekinch.

Op 14 april 1358 ‘Tyburtii et Valeriani der merterle’ sluiten het kapittel van Minden en de steden Minden en Lübbecke, bisschop Johan van Osnabrück, en de burgemeester en de raad van de stad Osnabrück een verbond met edelheer Konrad van Diepholz inzake de handhaving van de landvrede en uitroeiing van de struikroverij.

Op 23 april 1361 verkopen Arnold van Raden (Roeden) en zijn vrouw Grete aan de edelheren Konrad en Rudolf van Diepholz enkele huizen in Hekeln (Hekelingen).

Op 29 juni 1366 bevestigt Konrad van Tecklenburg (Tekeneborch) aan Ernst van den Hamme, diens vrouw Margareta en hun zoon Ernst de verkoop van enkele goederen in Neuenmarhorst (Nigenmerhorst), Ellerhorst (Elrehorst), Lerchenhausen (Elderkinchusen), Lare, en het tiendrecht in Aschen aan de edelheren Konrad en Rudolf van Diepholz.
In 1366 getuigen edelheer Konrad van Diepholz en zijn zoon Rudolf van de verkoop van het tiendrecht van twee huizen in Rodemühlen, momenteel bewoond door Rabbeke en de weduwe Teijla, door Ghezlacus “genoemd van Dedecow (Deckau), kastelenknecht” en zijn vrouw Alheijdis aan drie kanunniken van het kapittel Mariendrebber.

Op 29 juni 1367 verkopen Konrad, Rudolf, Konrad, Heinrich, Otto, Johan en Ludwig, edelheren van Diepholz, aan Rudolf Gogreve en diens vrouw Lutmode een hof in Stemshorn (ook wel Stemmeshorne genoemd).

Op 22 november 1369 ‘Cecilie’ draagt edelheer Konrad van Diepholz de heerschappij Diepholz over aan zijn oudste zoon Konrad.

Op 28 oktober 1371 verpanden de edelheren Konrad, Heinrich en Otto van Diepholz, samen met Heinrich van der Molen, aan Johan Poppendicke enkele goederen in Hekeln (Hekelingen).

Op 3 mei 1374 verklaart Cord, edelman van Diepholz,  dat Otto van Drebbere en diens zoon een tiendrecht in Holtorf, kerkgebied Colnade (Kolnaden Ro(e)de), hebben verpand aan Hinrik van der Mo(e)len en diens vrouw Heijlewigh.
Op 26 november 1374 sluit edelheer Konrad van Diepholz een verdrag met graaf Erich van Hoija over de heerschappij Diepholz.

In 1375 verkopen Konrad (Cordt), edelheer van Diepholz, en zijn zoon Johan, aan Klaus van Warpe en diens zoon Rembert, evenals aan de kinderen van zijn broer Bernhard, een derde deel van hun tiendrecht in Barver. Zij beleenden hen met het volledige tiendrecht, onder de voorwaarde dat zij de resterende twee derde van Dettward van der Ecke zouden aankopen.
Op 25 mei 1375 verpanden de edelheren Konrad en Johan van Diepholz aan Johan (Henneke) Toleking een kamp (akkerland) bij het veehuis bij de Huntebrug.

Op 11 augustus 1376 verpanden de edelheren Konrad en Johan van Diepholz aan Johan van Aschen en diens vrouw Metteke enkele huizen in Aschen, Osterdrebber en Düste.

Op 18 maart 1377 geven de edelheren Konrad en Johan van Diepholz toestemming aan Heinrich Hagen, ook wel “de Kleine” (clene) genoemd, om een huis in Ihlbrock over te dragen aan Konrad Clatte.

Op 14 februari 1379 verkoopt Johan, edelheer van Diepholz, aan de kerk Sint Hülfe in Nutlo, in vertrouwen via haar beheerders Konrad, edelheer van Diepholz, en Abeken Schof, het Bungenershuis in het dorp Nutlo voor 40 mark penningen in Osnabrückse munt. De bewoners van het huis betalen jaarlijks 2 mark op Sint-Michiel (29 september) en 16 schilling met Pasen aan rente. Een jaarlijks terugkooprecht is voorbehouden.
Op 17 april 1379 verkoopt Johan, edelheer van Diepholz, zijn huis Spreeclo in het kerkgebied Drebber aan de kerk Sint Hülfe in Nutlo, in vertrouwen overgedragen aan haar beheerders Konrad, edelheer van Diepholz, en Abeken Schof, bouwmeester, met alle bijbehorende rechten, voor 20 mark penningen in Osnabrückse munt. De bewoners van het huis, Frederking, Rabbeke (zoon van Ribbeken) en diens vrouw, betalen jaarlijks 1 mark met Pasen en 20 schilling op Sint-Michielsdag als rente. Een jaarlijks terugkooprecht met Pasen is voorbehouden. 

 

Uit het 1e huwelijk:

Konrad van Diepholz, edelheer van Diepholz (1369), overleden (?) 1369-1375

Rudolf van Diepholz, obentiarius te Modestorp (1376-1377, 1382, 1387) en Soltau, overleden > 1 april 1396

Heinrich van Diepholz, burgemeester van Osnabrück, overleden > 28 oktober 1371

Otto van Diepholz, domheer van Keulen (1350-1371), overleden > 28 oktober 1371

Uit het 2e huwelijk:

Johan van Diepholz

Ludwig van Diepholz, domheer van Osnabrück, overleden > 1367

Agnes van Diepholz, abdis van het klooster Uberwasser te Münster (1370-1386), overleden > 1386