Diepholz, Konrad van (-1302/04)

Konrad van Diepholz, zoon van Johan van Diepholz en Hedwig van Roden, overleden 1302-1304

Gehuwd met

Hedwig van Rietberg, dochter van Frederick van Rietberg en Beatrix van Hostmar

 

Bronnen: 1) arcinsys.niedersachsen.de, 2) Diepholzer Urkundenbuch, Wilhelm von Rodenberg. Hannover, 1842, 3) archive.nrw.de, 4) Lordship of Diepholz. Op: en.wikipedia.org, 5) Stammliste des Hauses Diepholz. Op: de.wikipedia.org

Op 6 februari 1278 verpandt bisschop Konrad van Osnabrück zijn hoeven in Drebber aan edelman Konrad van Diepholz.

Op 1 maart 1280 sticht bisschop Konrad van Osnabrück, met instemming van de gebroeders Rudolf en Konrad, edellieden van Diepholz, de proosdij in Drebber.
Circa 1280 zijn de broeders van Diepholz beleend uit het erfgoed van de graven van Ravensberg. 

Op 1 maart 1281 ‘Calendis Martii’ stelt bisschop Konrad van Osnabrück, in overeenstemming met zijn domkapittel (capituli nostri maioris) en de broers Rudolf en Konrad, edellieden van Diepholz, het “collegium seu hebdomodarios” in Drebber in als een kapitularische eenheid (canonicos et unionem capituli) en herbenoemt Hugo van Goltern als proost.

Op 11 november 1284 ‘die beati Martini episcopi’ verklaart graaf Hildebold van Oldenburg (Aldenberg) dat hij vrede heeft gesloten met de inwoners van Vechta (Vechtenses) over de roofaanval die in Goldenstedt (Golenstede) tegen hem was gepleegd. De naleving van deze vrede heeft hij beloofd aan bisschop Eberhard van Münster. Hij verklaart dat hij geen schade zal toebrengen aan heer Wilhelm van Bronckhorst (Brunchorst), aan de Vechtase ridders en knapen, noch aan de tot de Vechtase heerschappij (dominium) behorende gebieden. Daarnaast verziet hij van alle aanspraken op schade die werd toegebracht aan zijn ridders en knapen, die tijdens de brandschatting door Johannes Vos in Goldenstedt waren gevangengenomen, evenals op het weggedreven vee dat toebehoorde aan zijn knaap Harlemund en anderen. Graaf Hildebold kondigt aan dat hij zijn zegel aan deze verklaring zal hechten. Graaf B. van Wölpe (Welpia) en de edellieden Rudolf en Conrad van Diepholz (Defholte) verklaren dat zij de graaf geen hulp zullen bieden in het geval hij dit vredesverdrag breekt, en kondigen eveneens hun zegels aan. De overeenkomst is gesloten in aanwezigheid van de aartsbisschop van Bremen. Getuigen zijn graaf B. van Wölpe, Otto en Conrad van Oldenburg, Gerhard van Hoija, Rudolf en Conrad van Diepholz, Wilhelm van Bronckhorst en diens zoon Gieselbert, en ridder Otto van Bederkesa (Bederekesha).

Op 1 februari 1285 ‘in vigilia Purficacionis beate Marie virginis’ bevestigt edelman Konrad van Depfholte dat Johann Steijgerberch en diens neven Gerard en Johan, zonen van zijn zuster, afzien van alle juridische stappen (omni actioni … abrenunciantes) tegen abt G. en het klooster Schinna betreffende een huis genaamd Vorbome.
In 1285 erft Konrad van Diepholz de Blankena goederen van zijn neef Herman van Blankena.

Op 9 april 1288 schenkt graaf Johan van Roden aan het stift Marienwerder — waar zijn voorouders begraven liggen — het hoogeigendom van goederen in Ahlem, die eerder door zijn vazallen, de gebroeders Busche, aan het klooster waren verkocht. Deze schenking gebeurt met instemming van zijn zuster Salome en zijn verwanten Bernhard, proost in Bremen, Otto, proost in Minden, Burchard, graaf van Wölpe, en de edellieden Rudolf en Konrad van Diepholz.

Op 3 februari 1291 verpandt Statius van Sutholte, drost van Vechta, aan edelman Konrad van Diepholz en diens broer Rudolf de rechtbanken in Drebber, Barnstorf en Goldenstedt.

In 1293 beslecht bisschop Konrad van Minden een geschil tussen abdis Gertrud en de stiftheren van Wunstorf — Heinrich van Hedessen, Dietrich van Borninchusen en Herbord — enerzijds, en de leek Johann van Gödestorf anderzijds, betreffende een hoeve land met bijbehorende woning en twee hutten. Abdis Gertrud, haar convent, graaf Johan van Roden, en de edellieden Rudolf en Konrad van Diepholz zien daarbij uitdrukkelijk af van elke vorm van wraak jegens Johann van Gödestorf en zijn medestanders.

Op 12 juni 1295 ‘in die dominica ante Viti martiris’ verpandt aartsbisschop Giselbert van Bremen aan edelman Konrad van Diepholz een huis in Bockhorst (Bochorst) binnen het kerkgebied Harpstedt, inclusief de tiende, voor een bedrag van 80 mark Bremer zilver.

Op 30 oktober 1296 draagt bisschop Konrad van Osnabrück de tienden in Damme en de goederen in Grönloh over aan edelman Rudolf van Diepholz, diens echtgenote en zijn broer Konrad.
Op 13 december 1296 ‘Lucie virginis’ 
draagt graaf Otto van Tecklenburg (Tekeneburch), met instemming van zijn broer Engelbert — gekozen proost van het domkapittel te Münster — en zijn echtgenote Beatrix, een hof (curtis) in Nellinghof (Negelinchove) over aan de commandeur en broeders van het huis Lage (Lagha). Deze hof werd eerder als leen gehouden door de edellieden Rudolf en Konrad van Diepholz (Depolthe), en wordt nu overgedragen tegen teruggave van vijf erven: drie in Lemwede, één in het dorp Damme en één in Gronhorst bij Freckenhorst — alle goederen die reeds door genoemde edellieden als leengoed werden gehouden. Daarnaast wordt alle twist en onenigheid (discordia sive turbacio) tussen de graven, hun ambtenaren of dienaren enerzijds en de commandeur en broeders van Lage anderzijds vredig bijgelegd (amicabili concordia). De graven ontvangen hiervoor 40 mark, en verbinden zich ertoe de mensen en goederen van de broeders voortaan te beschermen, zodat de herinnering aan hun voorouders in Lage met meer eerbied wordt bewaard (ferventius).

Op 29 november 1297 verpandt de bisschop van Osnabrück aan de edellieden Rudolf en Konrad van Diepholz een hof in Heiligenloh en een hof in Schmalvörden.

Op 1 augustus 1301 ‘primo in die beati Petri ad vincula’ verzoeken de ridders Otto en diens broer Luder Slore de edellieden Rudolf en Conrad van Diepholz (nobiles de Depholte) om het klooster Hude (Hutha) een halve hoeve in Bäke (Beke) als eigendom en blijvend bezit over te dragen. Deze halve hoeve, die ooit toebehoorde aan de oudere Liborius (senior), werd door de Slore als leen van Diepholz gehouden en wordt nu vrijwillig teruggegeven (resignamus). Vanwege dringende verplichtingen kunnen Otto en Luder hun verzoek niet persoonlijk toelichten, maar geven aan dat zij dit schriftelijk geformuleerde verzoek zullen herhalen zodra de gelegenheid zich voordoet.

Op 23 december 1304 verpandt bisschop Otto van Münster aan edellieden Otto en Burchard van Diepholz een hof in Käterinchusen binnen het kerspel Drebber, alsmede twee koten in het dorp Rehden.

 

Uit dit huwelijk:

Rudolf van Diepholz

Agnes van Diepholz, abdis van het klooster Uberwasser, overleden > 1 augustus 1337

Simon van Diepholz, prior van Steinfurt, overleden > 1320

Konrad van Diepholz, domheer in Paderborn, overleden > 1314

Burchard van Diepholz, overleden > 16 februari 1309

Otto van Diepholz, priester in St. Willehad, Bremen, overleden > 1309

Hildebold van Diepholz, domheer in Bremen, overleden > 1333