Willem van Broeckhuijsen, ridder (sinds 1377), heer van Broekhuizen, Loe en Ingher Walacken (1382-1412), heer van Spraland en Oostrum (1384), heer van Geijsteren, heer van Grebben (1407-1415), heer van Wickrath (1388), heer van Waardenburg (1401-1415), erfhofmeester van Gelre (1390-1415), zoon van Johan van Broekhuizen, geboren ca. 1350, overleden 1412-1415
Gehuwd met
Agnes de Cock van Waardenburg, dochter van Gerard de Cock van Waardenburg en Henrica van Culemborg, geboren ca. 1360, overleden > 8 maart 1429
Bronnen: 1) Middeleeuwse heren van Broekhuizen, M. Flokstra. In: Publications de la Société historique et archéologique dans le Limbourg. Jaarboek van het Limburgs Geschied- en oudheidkundig Genootschap 1997, 2) Heerlijkheid Spraeland-Oostrum, hare historie en heeren van de vroegste tijden tot aan de Fransche omwenteling. In: Publications de la Société historique et archéologique dans le duché de Limbourg 1896-1897, 3) Geijsteren in de middeleeuwen, M. Flokstra. In: Castellogica Verkenningen. Mededelingen van de Nederlandse Kastelen Stichting II, 1989, 4) De verdwenen burcht van Spraland te Oostrum, 1257-1451, M. Flokstra. In: Castellogica nr II (1992) nr. 3, 5) archiefbroekhuizen.com, 6) geldersarchief.nl, 7) archiefroermond.nl, 8) archive.nrw.de
Links het zegel van Willem van Broekhuizen op 30 april 1380. Schildhoofd 5:4 hermelijnstaartjes, schildvoet leeg. Diameter 25 mm. Bron: Algemeen Rijksarchief Brussel, Charters Brabant nr 5653.
Rechts het zegel van Agnes de Cock van Waardenburg op 22 juli 1415. Diameter 25 mm. Bron: Archiv Schloss Haag, Urk.
Op 4 oktober 1371 ‘saterdages nae sente remeijssdach’ oorkonden Seger van der Egeren, zoon van Heinrick van den Egeren, ridder, Johan van Broichhuijsen Segerszoon, ridder, Sijbrecht van Blijtterswick en Seger van Broichusen Wilhelmszoon, schuldig te zijn aan Wilhelm van Broechusen, ridder, 91 gouden dubbel brabantse moutons op Vastenavond eerstkomend te betalen. Bij verzuim op manen van schuldeiser in Venlo in herberg in leisting te gaan of een knecht met een paard in hun plaats. De schuldeiser mag ook een knecht en paard op kosten der schuldenaars in die herberg laten teren. Bij niet betaling na 4 nachten na de termijn mag de schuldeiser het geld winnen bij de lombard op kosten van schuldenaars zonder dat schuldenaars uit leisting mogen gaan. De schuldenaars zegelen.
Op 11 juni 1374 oorkonden Willem van Broijchusen, ridder, en Loef van Issem, knape, schuldig te zijn aan Scijlling van Kessel 24 brabantse dubbele gouden mottoenen. Bij nalatigheid in betaling zullen zij in Kessel in herberg in leisting gaan. Scijlling mag dan het geld opnemen bij de lombard op kosten van de oorkonders.
Op 8 december 1374 wordt Willem van Broijchusen voor 1200 schilden pandheer van ‘die heirlicheit van Spralant inde van Oestrom’ na overdracht door Daniël van Apeltern. Op 23 augustus 1375 ‘op bartholomeusavond’ belooft Daniel van Apelteren, ridder, het Huis Spralant of de hof waar het Huis op staat aan Willem van Broichuijsen, ridder, over te geven voor Allerheiligen. Op 8 december 1375 verpanden Daniel van Apeltern en diens echtgenote Wilhelmina, Spraland en Oostrum aan Willem van Broekhuizen voor de som van 1200 oude schilden. Aanvankelijk zou het pandschap binnen elf jaar worden afgelost, maar daar dient, geleten op de bronnen van na 1374, getwijfeld te worden. Pas op 21 februari 1384 verkoopt Daniel de heerlijkheid voor 2600 oude schilden aan Willem, inmiddels heer van Broekhuizen. Kennelijk zien Daniel en Wilhelmina geen kans meer om het pandschap in te lossen.
Op 25 november 1377 beleent Willem van Gulik, hertog van Gelre, Willem van Bruchhusen, ridder, erfdrost, hofmeester en raad, met de Gelderse weerd in het kerspel Gendt wegens 100 pond kleine penningen, die Bruchhusen wegens het ambt van erfdrost en hofmeester van Gelre in leen houdt, losbaar door de hertog met 100 pond. Getuigen is onder andere Arndt van den Gruijthuijs.
Op 2 juli 1379 ‘des tweiden dachs in den braemaent’ is Wilhelm van Broeckhusen als ridder van Gelre getuige bij het verzoek om vonnis tussen de dorpen en kerspels van Swalmen en Asselt, aanleggers, contra de kerspels en dorpen van Echt, Besel en Vlodrop, verweerders, over de vraag of de dorpen van Swalmen en Asselt schatplichtig zijn zoals de andere dorpen.
Op 3 januari 1380 sluiten Aartsbisschop Frederik van Keulen en Willem, oudste zoon van Gulik, hertog van Gelre, een vriendschapsverdrag dat zal duren tot Pasen over 4 jaren. Geschillen worden beslecht door Arnold van Alpen, ambtman te Rheinberg, en Engelbert van Orsbeck, ambtman te Kempen, en Sander van Vossem, ambtman van Straelen, en Willem van Broekhuizen, ambtman van Geldern.
Op 5 september 1380 is Willem van Broekhuizen aanwezig te Ravenstein bij de overeenkomst tussen Wenceslas van Bohemen, hertog van Brabant, en Willem van Gulik, hertog van Gelre, inzake tolrechten en de weduwegift van Maria van Brabant, hertogin-weduwe van Reinald III, hertog van Gelre.
Op 31 augustus 1381 oorkondt Bernd van Egher, kanunnik te Luik, dat hij Willem heer van Broekhuizen, ridder, uit bijzondere vriendschap, het erf en goed Wallach met hoge en lage justitie heeft overgedragen. Berndt houdt levenslang daaruit een rente verworven van de vrouwe van Loe. Bernd vraagt de graaf van Kleef om Willem met het goed te belenen.
Op 15 november 1385 is Willem van Gulik, hertog van Gelre, tot overeenstemming gekomen met Willem, heer van Broichusen, raad en hofmeester, over 700 oude gouden schilden, die de hertog hem nog schuldig is. Willem zal de verschrijving op de tol te Zaltbommel terug geven en de hertog zal Willem en diens vrouw Agnes jaarlijks een lijfrente betalen van 70 oude gouden schilden op beider leven, gaande uit de tol te Nijmegen. In 1385 voor 24 november, verklaart Willem van Gulik, hertog te Gelre, dat Karle van Hontseler Goessensoen hem de brieven heeft gegeven, die Willem van Bruechusen, eertijds ambtman te Geldern, had wegens Kerstiaen Moerlants. Hij zal hem deswege schadeloos houden.
Op 19 augustus 1388, bij de kapel van St Nicolaas in het land van Kempen, is Willem, heer van Broekhuizen, getuige van belening van Willem van Gulik met de Keulse lenen door Frederik, aartsbisschop van Keulen.
Op 25 september 1388 wordt Willem van Broekhuizen beleent met Wickrath.
Op 7 november 1390 koopt Willem, heer van Broekhuizen, van Jacob heer van Mierlar en Mijlendonk en diens vrouw Johanna van Broekhuizen, zuster van Willem, het erfhofmeesterambt van Gelre.
In 1397 oorkonden Wilhem, heer te Breuchusen, ridder, Heijnrijck, heer te Wickeraede, ridder, Johan van Kessel, ridder, Mathijs van Kessel, ridder, Zibrecht heer te Blitterswijck, Johan Wilhelmsz van Bruechusen, als scheidslieden dat zij gescheiden hebben de nalatenschap van Dirck van der Donck tussen Nese, zijn weduwe, en hun kinderen Claes, Johan, Dirck, Lijsbette en Griete.
Op 23 september 1398 ‘maenendaichs nae s. Matheis ap. und ev.’ verklaren Christina van Moenmendt, vrouwe van Wickeroide, Friedrich heer van Wevelkoijven, Mathies van Kessel, ridder, Matheis van Kessel, zoon van Johan, Johan van Creijckenbeick, zoon van Gijselbrecht, Johan van Boeckholt en Arnd Spede, zoon van Arnd, dat zij de ridder Wilhelm, heer van Broichusen, 1.100 Geldersche gulden schuldig zijn, voor het voogdijschap dat hij heeft uitgeoefend na het overlijden van heer Heinrich van Wickeroide. Ter waarborging beloven zij opslag in Venlo of Geijsteren. Christina, wie de schuld eigenlijk alleen aangaat, belooft de medeschuldenaars schadeloos te stellen.
Op 4 november 1398 ‘des maendages na Alreheijligendach’ verkopen Jacob, heer van Mirlaer, en zijn echtgenote Johanna van Broichhusen aan Wilhelm, heer van Broichhusen, het drostambt en het hofmeesterambt van Gelre met toebehoren.
Op 21 februari 1402 beleent Reijnolt, hertog van Gulik en Gelre, Wilhelm van Broechusen, ridder, raad, met het erfdrost en erfhofmeesterambt van Gelre, met de rente van de weerd genaamd de Gelderse Weerd in het kerspel Gendt groot f 100 kleine penningen ’s jaars volgens de brief van hertog Willem van Gelre.
Op 15 maart 1402 beleent Reinoud, hertog van Gelre, met ‘dat hoigericht tot Bruchusen ende die heerlicheiden van Spralant ende van Oestrom’. Rond 1406 is er een misverstand ontstaan tussen de heer Willem van Broekhuizen en Reinoud, hertog van Gelre, over de heerlijkheid en het hoge gericht van Spraland en Oostrum. Op welke gronden hertog Reinoud bepaalde rechten en aanspraken kan doen gelden, is niet duidelijk. Maar hertog Reinoud bevestigt op 8 september 1406, na wijs beraad met zijn Raad, ridders, knechten en andere onderdanen, dat de heerlijkheid en het hoge gericht aan heer Willem van Broekhuizen toekomt, met uitzondering van ‘manschap, clockenslag ende bede’ die de hertogen van Gelre van ouds toebehoort.
Op 16 augustus 1402 schrijft Sander Vinck Sanderszoon de stad Keulen, dat hij niet met hulp van Willem heer te Broekhuizen, goederen van Keulse burgers heeft afgenomen.
Op 9 juni 1403 ‘des neesten manendages vor sunte margaretendach’ oorkondt Willem, ridder, heer te Bruijchusen, dat Derick van der Donck, zoon van Wijlen Derick, overdraagt aan zijn broer Claes van der Donck, al zijn erfenis van hun vader Derick en de komende erfenis van hun moeder Nese, gelegen in de parochie Zevenhem, leenroerig van de oorkonder. De oorkonder beleent Claes. Aanwezig en medezegelaars de leenmannen van Willem: Johan van Bruijchusen genaamd van der Gonden en Johan van den Bulck.
Het is niet duidelijk op welke wijze de heerlijkheid Geijsteren in bezit van de familie Van Broekhuizen is gekomen. Het vermoeden bestaat dat het kasteel door Willem, heer van Broekhuizen, tussen 1360 en 1398 gekocht is van de Van Boetzelaers. Op 1 april 1404 regelt Johan van Broekhuizen, pastoor van Geijsteren, in opdracht van heer Willem van Broekhuizen, een schenking aan het klooster van de Regulieren orde te Goch. Het is aannemelijk dat de heerlijkheid Geijsteren dan al aan de familie Van Broekhuizen toebehoort.
Op 13 juli 1407 verpandt Willem van Wevelinhoven de heerlijkheid Grebben voor 3000 rijnsguldens aan Willem heer van Broekhuizen. Dit pandschap vererft na de dood van Willem van Broekhuizen in 1415, aan diens dochter Henrica van Broekhuizen.
Op 11 september 1409 ‘des woensdages na onser vrouwendach nativitas’ erkennen Willem, heer tot Broechusen, en Agnese, vrouwe tot Broechusen en Werdenberch, door Heer Hubrecht, heer van Culenborch etc, voldaan te zijn van hetgeen hun moeder Henric van Culenborch, vrouwe van Weerdenberch, aanbestorven was van haar broeder heer Jan, heer van Culenborch etc.
Op 16 april 1410 oorkonden Johan van Broeckhuijsen, Johan van den Vonderen, Geraert Duvell, Johan Huben, Johan Gochman, Johan Boens en Johan van den Heijthoeven, schepenen te Oostrum, dat hun Heijnrick Henselman van Venraede, priester, overgedragen heeft aan abdis en convent van Onze Lieve Vrouw te Roermond 4 malder rogge ’s jaars Venlose maat, waarvan hij 1 malder kocht gaande uit Jacop Ruele ’s land etc. Namens de schepenen die geen zegel hebben zegelt Willem heer te Broekhuizen en Oostrum.
Op 3 november 1411 ‘op Sinte Huijbrechtsdach des heijligen bischops’ sluiten heer Wilhelm van Broichuijssen en Willem van Kessell huwelijksvoorwaarden voor Wilhelm van Kessell voornoemd en Gherrit, dochter van heer Wilhelm, die een medegave zal ontvangen van 1000 oude schilden, welke som door heer Wilhelm en zijn vrouw Agniese wordt gevestigd op de heerlijkheid Waerdemburch, en half betaald zal worden door Johan, heer tot Waerdemborch.
Op 17 maart 1412 heeft Reinald IV, hertog van Gelre, 75 oude schilden wegens de gruit te Venlo verpand aan Willem, heer te Broekhuizen. Hij spreekt de stad Venlo vrij van hetgeen zij aan Willem zullen betalen en vergunt de stad het pand te lossen, indien de hertog dat binnen zekere tijd niet zelf doet. De hertog mag de gruit weer van de stad inlossen. Getuigen zijn Johan Schellart van Obbendorp en Engelbert van Oirsbeeck, ridders.
Op 22 juli 1415 ‘op sente Marien Magdalenen dach’ voor Rolman van Arendael, ridder en heer van Wehl, de gebroeders Johan van Brockhusen en Henric van Brockhusen, de gebroeders Johan en Derick van Wijckrade en Seger van Brochusen bekrachtigen Agnes, weduwe van Broechusen en Werdenberg, en haar kinderen Johan Willem, Johan, Hubert, Sweder, Alart en Heijnrice een boedelscheiding met betrekking tot de nalatenschap van Willem van Brochhusen, hun echtgenoot respectievelijk vader (met het hofmeesterambt van Gelre). Zijn zoon Willem van Broekhuizen erft het ‘haefmeijsterampt des lands van Gelre mit sijnen toebehoeren. Ende dairtoe sal hebben die voirgenoemde Willem dat huijs ende slot tot Geijsteren mitter heerlicheit Orle, Oestem mitten heerlicheden ende kijrcgiften nijet uitgescheijden dan die gudijnge die sijnen bruderen dair an bewesen sijn in deze maechgesceijt. Voirt is gevoirwert dat Willem vurscreven hebben sal alle leen, leenman, kormede die tot desen vurscreven heerlicheden gehoren’. Sweder Willemszoon van Broekhuizen, in 1415 meerderjarig, ontvangt uit de erfenis van zijn vader de korentienden van Swolgen en Broekhuizenvorst, de hof Op ter Stockt te Broekhuizen, de hof Op ter Holl te Well, de halve tol te Venlo, 4 malder rogge ’s jaars te Blitterswijk. De tienden en de hof Op ter Stockt worden leenroerig aan Huis en heerlijkheid Broekhuizen.
Op 11 december 1451 oorkonden Henrick van Meer, ridder, heer te Weerde, Johan van Arendaell, ridder, heer te Well, Johan van Broekhuizen, heer te Wickrath, Elbert van Alphem, heer te Honeppel, Derick Schenck van Nijdeggen, heer te Afferden, Karel Spede, heer te Meerlair, Johan Tengnagels van Meerwijck, Johan van Breempt, Johan van Efferen, Henrick van Meerwijck, Willem Kelner en Willem Spaen, dat Anna van der Straten, weduwe van Johan van Broekhuizen en haar kinderen en schoonkinderen Gaedert van Harve, Adriaen van Broekhuizen, Staes van Broekhuizen, Goeswijn Stecker, Frederik van Rutenbesch, Willem van Kessel, Gerard en Johan van Broekhuizen, gebroeders, en Agnes en Margriet, gezusters, kinderen van wijlen Alaert van Broekhuizen, scheiding en deling gemaakt hebben van de nalatenschap van Johan van Broekhuizen.
Uit dit huwelijk:
1 Elisabeth van Broeckhuijsen, abdis van het klooster ’s Grafenthal, overleden 8 april 1469
3 Willem van Broeckhuijsen, heer van Geijsteren, Oirlo en Oostrum (1415), heer van Waardenburg (1415-1428), erfhofmeester van Gelre, drost van het ambt Kessel en Horst (1424), overleden 1428-1429
4 Hubrecht van Broeckhuijsen, ridder, overleden 1443-1451. Gehuwd (huwelijkse voorwaarden september 1405) met Mechtelt van Brempt
5 Gerarda van Broeckhuijsen, overleden > 8 maart 1464. Gehuwd (huwelijkse voorwaarden 3 november 1411) met Willem van Kessel, heer van Kessel, zoon van Matthijs van Kessel en Fredeswinde van Brede, overleden > 8 maart 1464
6 Henrica van Broeckhuijsen, vrouwe van Grubbenvorst en Velden. Gehuwd in 1418 met Godart van Harff, ridder, landdrost van Gulick (1418-1468), heer van half Geijsteren (1451-1465), zoon van Johan van Harff en Margaretha van den Bongart, overleden 1468
7 Johan van Broeckhuijsen, heer van Loë (1405), heer van Geijsteren, Spraland en Oostrum (1429), erfhofmeester van Gelre (1427), drost van het ambt Kessel en Ter Horst (1431), overleden 1450-1451 op bedevaart naar het Heilige Land. Gehuwd met Anna van der Straeten, vrouwe van Wissen, dochter van Johan van der Straten, overleden 1468
8 Sweder van Broeckhuijsen, plaatsvervangend ambtman van Kessel (1429-1431), overleden 1437-1451. Gehuwd met (?) Bela van Walhusen